De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Van de pederastische bisschop naar de pedofiele. Over “Het einde van de christenheid”, door Chantal Delsol (2)

Van de pederastische bisschop naar de pedofiele. Over “Het einde van de christenheid”, door Chantal Delsol (2)

zondag 8 mei 2022 08:15
Spread the love

De zeer christelijke Romeinse keizer Justinianus I, hier afgebeeld op een mozaïek in Ravenna, liet pederasten/homo’s castreren, wat ze doorgaans niet overleefden. foto: Wikipedia, door Petar Milosevic

In de vierde eeuw na Christus vond in het Romeinse rijk een diepgaande omkering van de waarden plaats. Het bestaande waardenstelsel werd weggedrongen als achterlijk en heidens.  (Het Latijnse woord ‘paganus’ betekende oorspronkelijk ‘boer’, maar krijgt de betekenis van niet-christelijk, wat voortleeft in het Franse payen, heidens. Het christendom daarentegen wordt aangeduid met een nieuw woord, ‘modernus’, dat voortleeft in het Frans ‘moderne’ en het Nederlands, Duits en Engels als ‘modern’.)  Maar in onze tijd is er opnieuw een vrij bruuske beweging in de omgekeerde richting. De conservatief-katholieke filosofe Chantal Delsol vergelijkt de beide inversies van het waardensysteem, de christelijke van de vierde eeuw en de anti-christelijke van de twintigste (waarvan zij mei ’68 een keerpunt vindt).

 

In de geschiedenis van de Westerse cultuur wordt doorgaans het zogeheten Edict van Milaan van de Romeinse keizer Constantijn de Grote uit 313 als mijlpaal aangegeven: het christendom veranderde daardoor van een verboden en vervolgde godsdienst in een erkende religie, die een plaats kreeg naast het Romeinse polytheïsme. Dat was een indrukwekkende versterking van de maatschappelijke positie van het christendom. Maar, schrijft Chantal Delsol, de echte omkering kwam er pas enkele decennia later, toen keizer Theodosius het christendom tot officiële godsdienst verklaarde, en de verering van de heidense goden verbood, niet alleen in tempels, maar ook in privéwoningen. Dat ging gepaard met boekverbrandingen en executies. Een totale omkering: de vervolgden van eerdere eeuwen werden dominant, de dominanten van die tijd werden onderdrukt en vervolgd.

 

Het “moderne” christendom en zijn rigide normen

 

Dit was het begin van de christenheid, een door de christelijke godsdienst en zijn religieuze leiding gedomineerde samenleving en haar cultuur, die begon met een godsdienstoorlog (de veldslag aan de rivier de Frigidus) en voortging met een repressieve, gewelddadige samenlevingsvorm. Maar het ging niet alleen om de goden en de religieuze rituelen, er kwam ook een totale omslag in de zeden. Delsol geeft een reeks voorbeelden.

 

De echtscheiding die in de Romeinse cultuur mogelijk was, uiteindelijk zelfs op initiatief van de vrouw, wordt in de christelijke samenleving drastisch ingeperkt en uiteindelijk zelfs helemaal verboden en dus strafbaar. Infanticide was een gangbare praktijk – Romeinse gezinnen hielden vaak alleen de eerste dochter in leven – maar wordt verboden en in 374 wordt daarvoor de doodstraf voorzien. Suicide – mors voluntaria, zelfgewilde dood – gold traditioneel als eervol en werd gerespecteerd, maar wordt nu afgewezen en zondig verklaard.

 

Homoseksuele relaties tussen mannen, die getolereerd werden in de traditionele Romeinse cultuur – al werd passieve homoseksualiteit scheef bekeken omdat die als niet “viriel” gold – werd door de christelijke keizer Theodosius I agressief aangepakt: de homoprostitués van Rome werden op de brandstapel gezet. Hij verbood ook in 392 de Olympische spelen omwille van de naaktheid van de atleten.

 

Hier had Delsol ook een ander, wat later voorbeeld kunnen toevoegen, dat rechtstreeks de christelijke kerk betreft: keizer Justinianus, die regeerde van 527-565, liet in Constantinopel (het huidige Istanboel) twee bisschoppen arresteren omdat ze “slecht leefden en met mannen naar bed gingen”. Isaiah van Rodes werd zwaar gefolterd en verbannen, van Alexander van Diospolis werden de geslachtsdelen afgesneden en hij werd in parade door de straten van de stad geleid. Na deze gruwelijke vonnissen vaardigde de keizer ook nog een wet uit die bepaalde dat “van allen die betrapt werden als pederast de penissen moesten worden afgesneden”. De geschiedschrijver Malalas noteert: “In die tijd werden vele mannen die zich aangetrokken voelden tot andere mannen bijeengedreven en nadat hun lid was afgesneden, stierven ze.” (Gegevens uit Kyle Harper, From Shame to Sin, The Christian Transformation of Sexual Morality in Late Antiquity, Londen 2013, p. 156).

 

In deze macabere geschiedenis gaat het om pederastie, knapenliefde, maar lijkt dat verbreed te zijn naar alle homorelaties tussen mannen. De achtergrond van dit alles is een wereldbeeld waarin de grote rampen van die tijd, aardbevingen, hongersnood en pest, gezien werden als een straf van God voor het zondige gedrag van de mensen, en de homoseksuelen werden de zondebok voor dit alles. Om God weer gunstig te stemmen moesten de homoseksuelen zo streng mogelijk gestraft worden.

 

Naar het einde van de christenheid

 

De veranderde attitude tegenover homoseksualiteit In de late Oudheid toont hoe het morele normenstelsel op zijn kop gezet werd door de “moderne” christelijke visie. Nu herhaalt zich dat, maar in omgekeerde richting. Nu wij kunnen terugblikken, zien we dat dat proces begonnen is met de Franse Revolutie, die niet voor niets een nieuwe jaartelling invoerde. Dat was het begin van het einde van de christenheid, constateert Delsol.

 

De sloop van de christenheid gaat niet rechtlijnig, maar met pendelbewegingen. De echtscheiding bijvoorbeeld werd wettelijk mogelijk gemaakt in 1792. In 1816, onder de Restauratie, werd de wet ingetrokken. In 1884 werd echtscheiding opnieuw juridisch mogelijk. Maar onder het Vichyregime werd er een rem op gezet: niet binnen de drie jaren na het huwelijk. Na WOII wordt echtscheiding steeds gemakkelijker, en kan ze met onderlinge toestemming gebeuren.

 

Chantal Delsol verbaast zich over de “duizelingwekkende snelheid en de extreme snelheid” van de huidige normenverschuiving, die een wisseling van paradigma is. Dat wil zeggen dat de basiscriteria van de moraal veranderen. “Het humanitarisme, de huidige moraal, is een moraal die helemaal gericht is op het welzijn van het individu, zonder enige antropologische visie. Men wijst dus de pedofilie af, die het kind schaadt, maar niet de abortus die maar een onbewust wezen aanvalt en vooral in het voordeel is van een uitgesproken slachtoffer, de zwangere vrouw. (…)”

 

Abortus erger dan pedofilie

 

Voor Delsol is abortus een veel ergere zaak dan pedofilie, terwijl pedofilie  (overigens vooral door toedoen van rechts-religieuze stromingen en actoren in de VS) vandaag zowat als hoogste misdaad geldt en toppunt van morele perversie geldt. (Niet vergeten dat de pedohysterie – naast een eerlijke bekommernis om het welzijn van het kind – een stevige reactionaire component bevat: ontkenning van de seksualiteit van het kind, strijd tegen seksuele voorlichting, de mythe van de “kinderlijke onschuld”, de mateloze overdrijving waardoor elke blootfoto van kinderen en alle seksuele spelletjes tot morele drama’s worden opgekrikt…)

 

Historisch hapert er hier iets aan het betoog van de schrijfster. Een relaxte houding tegenover “pedofilie” was onderdeel van mei ’68 en de progressieve stromingen daaromheen – homo’s en pedo’s manifesteerden destijds nog zij aan zij – waar zij juist vijandig tegenover staat. De criminalisering  van dat fenomeen is een recentere (christelijke!) ontwikkeling, en gaat juist in tegen de liberalisering van de moraal.

 

Inzake abortus zwijgt Delsol over het probleem dat de christenheid erger ageerde voor het ongeboren leven dan voor het geboren leven: de doodstraf werd niet afgekeurd, maar met graagte toegepast. De parodoxale positie (en morele gruwel) van het jonge meisje dat ongewenst zwanger gemaakt is, zich ontdoet van de foetus, en dan geëxecuteerd wordt wegens abortus, die als kindermoord geldt.

 

Hoogst interessant zijn dan weer Delsols opmerkingen over de katholieke attitude tegenover pedofilie in de kerk. Ook hier constateert zij een merkwaardige verschuiving: vroeger werd er alleen maar gefluisterd over wat wel geweten was. De kerkelijke overheid dekte de pedofilie toe, want de instelling mocht niet in opspraak komen. Het belang van de instelling primeerde op privébelangen van gelovigen.

 

Maar dat is nu helemaal omgekeerd, het toedekken wordt met terugwerkende kracht gecriminaliseerd. Delsol, verontwaardigd: “Het geval van de hiërarchische overheid van de Kerk, ervan beschuldigd misdaden van pedofilie te hebben toegedekt, is bijzonder veelbetekenend: het was de gewoonte dat soort zaken toe te dekken! Men beschuldigt hen er dus van niet op tijd de triomfantelijke aankomst van de nieuwe heersende moraal te hebben aangevoeld! Al degenen die beschuldigen en de meesten van degenen die beschuldigd worden, worden verteerd door een knagend retro-actief schuldgevoel dat je zou kunnen vertalen als: ‘we hadden destijds de moraal van vandaag moeten onderschrijven’. Wat wil dat zeggen? Sinds wanneer mag je niet meer toegeven dat de moraal evolueert, sinds wanneer moet je de ouderen beoordelen volgens onze criteria?” Delsol ziet in de benadering van de pedofiliekwestie, met het retro-actieve schuldgevoel, een dogmatische omwenteling: niet meer de Kerk als instelling primeert, maar het individu.

 

De retro-actieve rechtsbedeling

 

De Kerk is niet mijn probleem, maar Delsol merkt hier wel iets hoogst belangrijks op: is het legitiem daden uit het verleden te veroordelen volgens de huidige normen? Het met terugwerkende kracht gebruiken van de normen van vandaag (historisch gezien die van het moment, want je mag verwachten dat zij mettertijd ook weer veranderen) is een probleem. Te meer omdat de altijd maar verlengde verjaringsdatum (en de tendens om geen verjaring meer te erkennen) voor bepaalde zedenfeiten de afstand tussen de normenstelsels en de maatschappelijke gevoeligheid heel groot maakt. Je moet dan aan onze ongelukkige Vlaamse bisschop denken, die helemaal niet besefte waarom er zo’n kabaal gemaakt werd over wat hij zag als de bagatellen uit zijn verleden. Een grote fout van hem was dat hij niet mee was met zijn tijd, dat hij de nieuwe gevoeligheden niet had zien aankomen.

 

Het probleem van de retro-actieve schuld is belangrijk en actueel, en overstijgt specifieke problemen als pedofilie, mietoe-toestanden of het fluiten naar vrouwen op straat. (Dat is nu heel erg fout, maar ik herinner me dames uit minder verkrampte tijden die er geen last van hadden, naar de fluiters glimlachten of wuifden, en het gefluit als een compliment opvatten.) Het probleem stelt zich bijvoorbeeld in Frankrijk in het geval van Abdelhakim Sefrioui, die actie voerde tegen het wangedrag van de Franse leraar Samuel Paty. Hij zit al anderhalf jaar in de gevangenis, zonder dat ergens aangetoond is dat hij aangespoord heeft tot de moord op de leerkracht of wist van de plannen van de moordenaar. Maar ondertussen is de Franse wetgeving vernieuwd en is het creëren van een klimaat dat kan leiden tot geweld of moord op personen strafbaar gesteld. Als het proces tegen Sefrioui begint, is het moeilijk om zijn zaak niet te zien vanuit de nieuwe wetgeving, al hoort zij natuurlijk bekeken te worden volgens de juridische norm van 2020.

 

Chantal Delsol, La fin de la chrétienté, Cerf

(Wordt vervolgd.)

 

 

 

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!