Het Midden-Oosten. The times they are a-changin'
Opinie -

Twee jaar Arabische revolutie: een stand van zaken

Twee jaar na de val van de Egyptische dictator Moebarak kijken Sami Zemni, Brecht De Smet en Koen Bogaert terug op twee jaar Arabische Lente. Het initiële optimisme boog snel om naar pessimisme. Is dat terecht? Een terugblik door drie kenners van het Midden-Oosten, die er ook een boek over schreven.

dinsdag 29 januari 2013 16:30
Spread the love

 

Reden tot pessimisme

Na de vlucht van Ben Ali uit Tunesië en het aftreden van Moebarak in Egypte heerste er zowel binnen journalistieke als academische kringen een groot optimisme over de toekomst van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De burgeroorlog en de NAVO-interventie in Libië, die uiteindelijk Moeammar Khaddafi van de macht verdreef, de brute repressie van het protest in Bahrein en de escalatie van het geweld in Syrië tot een regelrechte burgeroorlog, bogen het initiële optimisme al gauw om in pessimisme.

Met de verkiezingsoverwinningen van islamistische partijen in Egypte, Tunesië en – in een verschillende context – Marokko, leek het opeens alsof de ‘progressieve’ Arabische Lente had gefaald. De volksopstanden waren er niet in geslaagd om het autoritarisme (met of zonder Islamisten) en het religieuze conservatisme terug te dringen. De Arabische Lente werd een islamistische winter. Niet alleen de internationale media maar ook een groot deel van de Arabische bevolkingen delen deze pessimistische houding.

Deel van een langdurig proces

Wij gaan er echter van uit dat de spontane volksopstanden die onder de noemer ‘Arabische lente’ vallen een langdurig historisch proces vormen – een proces dat, ondanks grote uitdagingen, tijdelijke nederlagen en onzekerheden, de regio reeds sterk heeft veranderd. In het kielzog van de enorme volkswoede ontstonden (en ontstaan nog steeds) nieuwe vormen van organisatie en mobilisatie die ervoor zullen zorgen dat het politieke veld in de Arabische wereld nooit meer hetzelfde zal zijn.

Het uitblijven van een liberaal-democratische uitkomst in deze landen is eerder een onrealistische verwachting, dan een maatstaf waaraan het succes van de Arabische lente kan worden getoetst. De spectaculaire gebeurtenissen die aan het begin van 2011 in Egypte, Tunesië en andere landen zoals Libië, Syrië, Bahrein, Jemen, Marokko en Jordanië plaatsgrepen, moeten eerder beschouwd worden als (voorlopige?) hoogtepunten in een proces dat al jarenlang aan de gang is en vaak onder de radar van de mainstream media bleef. De basis voor de huidige reeks opstanden werd gelegd in golven van politiek en/of sociaal protest die gedurende de voorbije tien jaar de machtsbasis van de Arabische regimes langzaam erodeerden.

Niettegenstaande belangrijke parallellen in de politieke, culturele en sociaaleconomische opmaak van de verschillende landen in de regio – onder meer gelijklopende neoliberale hervormingen en de daaruit vloeiende klassenpolarisaties – worden deze samenlevingen tevens door verscheidenheid en particulariteiten gekenmerkt. Het was dan ook naïef om te veronderstellen dat één na één de dictators zouden vallen en, bijna automatisch, plaats zouden ruimen voor democratische alternatieven.

Complex en verscheiden

Net omdat de politieke breuklijnen en krachtsverhoudingen grondig verschillen van land tot land, staan de volkeren voor verschillende obstakels en uitdagingen en heeft de dynamiek van de verandering uiteenlopende vormen aangenomen die in gedifferentieerde politieke uitkomsten worden vertaald. Ondanks deze complexiteit en de verscheidenheid, kunnen we toch twee belangrijke lessen trekken uit de afgelopen twee jaar.

Ten eerste duiden de verkiezingsoverwinningen van de islamistische partijen op een belangrijke politieke verschuiving in de regio. Na meer dan een halve eeuw repressie, dragen de islamistische partijen voor het eerst politieke verantwoordelijkheid. Deze verandering heeft echter weinig van doen met een ‘islamitische revolutie’ maar kan eerder gezien worden als een conservatieve en zelfs pro-Westerse contrarevolutie.

De tegenstelling tussen de expliciet puriteinse en economisch rechtse agenda van de islamistische machtspartijen en de spontane volkse roep om ‘brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid’ zal ongetwijfeld het revolutionaire proces verder drijven. De culturele en religieuze prioriteiten van de islamisten botsen op de prangende, meer prozaïsche noden van de bevolking. Ook voor de Arabische massa’s geldt: Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral.

Ten tweede werd duidelijk dat zelfs na min of meer eerlijke verkiezingen, de islamisten nog altijd rekening moeten houden met de voortdurende mobilisatie van grote delen van de Arabische bevolkingen. De opstanden die twee jaar geleden de hele wereldbevolking aan het scherm gekluisterd hielden, vormden dan ook slechts de meest saillante gebeurtenissen van een breder revolutionair proces dat verre van voltooid is.

Het foute verleden van het Westen

Het Westen beseft nog steeds niet ten volle hoe hard de repressie was en hoe zeer vele gewone mensen kreunden onder de economische hervormingen en structurele aanpassingen die sinds de jaren ’80 en ’90 hun leven grondig hebben veranderd. Westerse regeringen hielden immers jarenlang de dictators in het zadel en bedekten de massale schendingen van de meest fundamentele mensenrechten met de mantel der geopolitieke liefde.

De economische malaise en stijgende sociale ongelijkheid die mede aan de grondslag van de revolutie lagen, waren het resultaat van het neoliberale beleid dat het International Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank, de Verenigde Staten en de Europese Unie aan deze landen opdrongen.

In Egypte bijvoorbeeld, leefde op het einde van de jaren ’90 naar schatting zowat 70% van de Egyptenaren tewerkgesteld in de geprivatiseerde sectoren in armoede. Deze armoede van de gewone bevolking contrasteerde fel met de rijkdom van de nationale elites die uit hun geprivilegieerde banden met het Westen en het proces van liberalisering en privatisering voortvloeide. Die sociale onrechtvaardigheid en klassenpolarisatie stonden centraal tijdens de Arabische lente en vormen nog steeds de rode draad van actuele protesten en stakingen.

Naast de peiler van de formele representatieve democratie steunt de ‘transitie’ in de Arabische wereld op de spontane en informele stem van de ‘straat’. De Arabische lente heeft het politieke bewustzijn enorm aangewakkerd. Een van de grootste verwezenlijkingen van het revolutionaire proces is het wegvallen van de angst om op straat te komen en zich te verenigen.

Welke politieke formaties de macht ook zullen grijpen op korte termijn via verkiezingen, plebiscieten of zelfs ‘zachte’ staatsgrepen, zij moeten rekenschap afleggen tegenover een militante en veeleisende bevolking die niet langer aarzelt om haar ongenoegen luid kenbaar te maken.

Ondanks de dreiging van chaos en geweld, blijven de Arabische volkeren stoutmoedig opkomen voor hun politieke, economische, sociale en culturele rechten. Het autoritarisme is nog lang niet verdwenen uit de regio maar de mondigheid van Arabische burgers zorgt ervoor dat de klok niet zomaar kan teruggedraaid worden.

De stem van ‘het volk’

Het publieke debat in het Midden-Oosten is fundamenteel veranderd. Het verdwijnen van de muur van angst heeft geleid tot een enorme diversiteit aan stemmen die een verschillende visie over de politieke toekomst uitdrukken. Westerse beleidsmakers kijken met argusogen naar het zich ‘van onderuit’ ontwikkelende politieke pluralisme waarover ze geen controle (meer) hebben.

Dat in de regio vandaag zo’n maatschappelijk debat kan worden gevoerd, vormt een emancipatorische breuk met het status-quo uit het verleden. Dat in het publieke debat niet alleen behoudsgezinde,twijfelende en extremistische visies, maar ook democratische, vrouwelijke en seculiere stemmen weerklinken, kunnen we alleen maar toejuichen. Twee jaar geleden kon niemand die humanistische rationaliteit en pluraliteit ontkennen.

De gewelddadige betogingen en de schandalige moord op de VS-ambassadeur in Libië naar aanleiding van de slecht gemaakte B-film The Innocence of Muslims leken voor vele internationale waarnemers echter een bewijs dat de Arabische democratisering had gefaald. In de media werd de ‘moslimstraat’ als een broeihaard van irrationele woede en achterlijkheid opgevoerd. Het is het zoveelste voorbeeld sinds 9/11 van het feit dat het geweld van extremistische salafisten wordt gelijkgesteld met het gedrag van anderhalf miljard moslims en driehonderd miljoen Arabieren.

Salafisme staat niet voor de bevolking

De betogingen tegen de film en het daarmee gepaard gaande geweld hebben echter niets te maken met een onvermijdelijke botsing van culturen, of met een ‘logische’ degeneratie van het Arabische democratiseringsproces, maar alles met de politieke strategie van de salafisten.

Deze radicale stroming (niet te verwarren met alle andere islamisten en islamistische bewegingen) wil de aan de gang zijnde democratiseringsprocessen in de Arabische wereld net een halt toeroepen. De meerderheid onder de salafisten geloven niet in democratische participatie, volkssoevereiniteit en burgerdemocratie, maar zweren bij een letterlijke interpretatie van de Koran en de sharia. Door chaos te creëren in landen zoals Tunesië of Egypte proberen zij de democratisch verkozen islamisten in diskrediet te brengen of hen onder druk te zetten om een meer radicaal-conservatieve en puriteinse culturele politiek te voeren.

Door het bespelen van de internationaal gevoelige spanning tussen ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘blasfemie’ trachten zij de inhoud en de richting van de Arabische revolutie te verleggen van het sociale en economische naar het religieuze en culturele terrein.

In een opiniestuk in The New York Times van 27 september 2012, waarschuwde de Tunesische president Moncef Marzouki terecht: “De Arabische revoluties niet antiwesters zijn geworden. Ze zijn ook evenmin prowesters. Ze gaan gewoon niet over het Westen. Zij blijven in hoofdzaak gaan over sociale rechtvaardigheid en democratie, niet over religie of sharia.”

Islamisten aan de macht

Voor vele observatoren was de verkiezingsoverwinning van de Moslimbroeders in Egypte of Ennahdha in Tunesië een teken aan de wand dat de volksopstanden van een jaar eerder plaats hadden gemaakt voor een islamitische revolutie. Dat de islamistische overwinning een conservatieve weerslag betekent, staat buiten kijf. In Egypte, bijvoorbeeld, vormen de Moslimbroeders een contrarevolutionaire tandem met het militaire apparaat. Deze tijdelijke alliantie is gericht op de ‘normalisering’ van de Egyptische samenleving doorheen een demobilisatie van ‘de straat’ en het breken van stakingen.

De islamistische electorale successen doen echter niets af aan het feit dat zij aan de macht komen in een compleet nieuwe context. De islamisten beseffen maar al te goed, misschien beter dan vele journalisten in het Westen, dat zij geenszins de handen vrij hebben. Ze zien in dat ze op zoek moeten gaan naar allianties met zo veel mogelijk actoren om het volk niet tegen hen in het harnas te jagen. Zowel in Tunesië als Egypte gaat er geen dag voorbij zonder significante betogingen tegen hun beleid.

Voor het eerst moeten de islamisten verantwoording afleggen voor hun daden en dat maakt hen duidelijk zeer zenuwachtig. Zowel de Egyptische Moslimbroeders als de Tunesische Ennahdha lijken enerzijds de hand uit te steken naar alle geledingen van de maatschappij, anderzijds vertonen ze dezelfde autoritaire reflexen als hun voorgangers, werken ze samen met het leger en/of geheime diensten, gebruiken ze politierepressie bij betogingen, enzovoort, om hun macht te consolideren.

Een politiek probleem, geen religieus

Dat Morsi, na zijn gewaagde constitutionele verklaring die hem boven de wet stelde, werd vergeleken met Moebarak of met een Egyptische farao en niet met pakweg Khomeini, is een indicatie dat de Egyptenaren intuïtief de autoritaire trekjes van de Moslimbroeders eerder als een politiek probleem dan als een religieuze kwestie beschouwden.

De islamisten aan de macht combineren een conservatieve sociale en politieke agenda – hoezeer ze zichzelf proberen te tonen als de echte revolutionairen – met een (neo)liberaal economisch beleid en een pro-Westerse internationale houding. Zowel Ennahdha als de Moslimbroeders worden geadviseerd door aanhangers van de vrije markt, geloven in deregulering van de economie, aanvaarden de eisen van de internationale financiële instellingen en volharden dus in een economisch beleid dat twee jaar eerder één van de oorzaken van de opstanden was.

Zij beseffen maar al te goed dat de prijs van zo’n beleid voor grote delen van de verarmde bevolking groot zal zijn en kunnen niks anders aanbieden dan een beperkte herverdelingspolitiek die eerder van een paternalistische en caritatieve inslag getuigt dan dat het daadwerkelijk en structureel iets aan de enorme sociale ongelijkheid verhelpt. Daarom hebben ook de islamisten nood aan een efficiënte repressiemachine en proberen ze de onafhankelijkheid en strijdbaarheid van vakbonden te breken.

De onderschatte rol van de vakbonden

Vooral in Tunesië is het afgelopen jaar duidelijk geworden dat de Union Générale Tunisienne du Travail (UGTT) één van de grootste politieke uitdagers is geworden van Ennahdha. De relatie tussen beide is explosief en leidde meermaals tot handgemeen, politiek getouwtrek en robuuste uitspraken langs beide kanten. Hoewel de klassieke islamisten zich niet vereenzelvigen met hun salafistische concurrenten, worden de puriteinse religieuze ‘politiediensten’ oogluikend getolereerd, deels om de linkse, liberale en seculiere oppositiekrachten te bekampen, en deels om zichzelf te kunnen voorstellen als de meer gematigde factie binnen de brede familie van de politieke islam.

Internationaal lijken de islamisten zich eerder op een Saoedi-Arabisch dan wel Iraans model te enten. Dit wil zeggen dat de binnenlandse conservatieve agenda op het vlak van de algemene vrijheden en de sociale hervormingen pas kan worden doorgevoerd door het creëren van veel goede wil op het internationale vlak.

De samenwerking van Ennahdha met de Amerikaanse geheime diensten, president Morsi’s gewapend optreden tegen islamisten in de Sinaï-woestijn en vooral zijn optreden in het conflict tussen Israël en Hamas hebben het vertrouwen in de nieuwe leiders van Tunesië en het prestige van het Egyptische buitenlandse beleid hersteld. Beide landen zijn nu opnieuw (!) een voor het Westen betrouwbare partner.

To be continued…

De Arabische revolutie is en blijft in de eerste plaats een grote oproep tot sociale rechtvaardigheid en zelfbeschikking. Dat deze omwenteling in sommige landen zou leiden tot diepgaande hervormingen en in andere tot contrarevoluties en zelfs burgeroorlogen, behoorde van bij het begin tot de realistische verwachtingen. Zoals reeds benadrukt, is de Arabische revolutie immers geen afgelijnd proces met een duidelijk begin en einde.

De strijd gaat nog elke dag verder: niet alleen in Syrië, waar de toestand soms hopeloos lijkt, maar ook in Tunesië, waar de revolutie het verst ging en in Egypte waar de Moslimbroeders op steeds meer verzet stuiten. Elke dag blijven mensen betogen en zich politiek engageren om de doelstellingen van de revolutie te realiseren.

In zijn boek Being Arab uit 2006 schetste de vermoorde Libanese journalist Samir Kassir een grimmig beeld van de Arabische volkeren. Een gebrek aan zelfvertrouwen, gevoed door een alomtegenwoordig slachtofferschap, deed de Arabische wereld verstarren. Hun heil zoekend in een mythisch verleden, grepen de Arabieren terug naar oude recepten die hun failliet in het verleden al hadden bewezen, laat staan dat ze een insteek voor de toekomst konden zijn.

Historisch gebrek aan democratie

Bovendien was de Arabische wereld het “enige continent waarvan alle leden last hadden van een democratisch tekort dat verbonden was met een buitenlandse hegemonie, die meestal indirect en puur economisch is, maar in sommige extreme gevallen, zoals in Palestina of Irak, op nieuw kolonialisme gelijkt.” Wat overbleef, was een gevoel van onmacht dat baadde in nostalgie naar een lang vervlogen gefantaseerd verleden. “De Arabische malaise is onlosmakelijk verbonden met de blik van de westerse Ander – een blik die alles verijdelt, zelfs ontsnapping.”

“Door die beurtelings achterdochtige en neerbuigende blik van de Ander word je voortdurend geconfronteerd met je schijnbaar onoverkomelijke toestand. Slechts de houder van een paspoort van een pariastaat weet hoe streng die blik kan zijn. Slechts wie zijn angsten heeft afgemeten tegen de zekerheden van de Ander, begrijpt de verlammende werking ervan.”

Helaas heeft Samir Kassir niet meer kunnen zien dat waar hij zijn hele leven voor heeft geijverd, ook werkelijkheid kon worden. De opstanden van 2011 toonden vooral aan dat de Arabische volkeren dat zware juk van slachtofferschap afgooiden en zelfzekerder dan ooit tevoren hun rechten opeisten. Ondanks tijdelijke nederlagen en deformaties ligt de uitkomst van het hele revolutionaire proces niet bij voorbaat vast en verdient de voortdurende strijd voor ‘brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid’ nog steeds onze onbaatzuchtige solidariteit.

Sami Zemni, Brecht De Smet, Koen Bogaert

Sami Zemni is redacteur en mede-auteur van het boek ‘Midden-Oosten. The times they are a-changin’. Brecht De Smet en Koen Bogaert zijn twee van de auteurs die in dit boek een aantal hoofdstukken schreven. Je kan het boek hier in onze webshop bestellen.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!