Afrika, Afrika, Congo, Congo, Boek, Boek, Recensie, Recensie, Boekbespreking, Boekbespreking, Taalstrijd, Taalstrijd -

Tintin & Kuifje in Congo

Congo vierde op 30 juni 2010 zijn vijftigste onafhankelijkheidsverjaardag, en die herdenking werd voorafgegaan door een hele rist feestelijkheden en een kleine lawine aan boeken. Weinig aandacht ging er echter naar de taalstrijd in de voormalige Belgische territoria.

donderdag 19 augustus 2010 14:05
Spread the love

Evert Kets, journalist, Afrika-analist en onderzoeker bij Clingendael in Den Haag, onderzocht de transfer van het Belgische taalprobleem naar de Belgische territoria Congo (1885-1960) en Rwanda en Burundi (1919-1962).

De taalperikelen in België en het koloniale verleden worden meestal los van elkaar bestudeerd. En menigeen ontkent dat die strijd er was, gezien de meeste Vlamingen in Congo, Rwanda en Burundi  berustten in het feit dat het Frans er de enige koloniale taal was.

Onder en door het Belgische koloniale bestuur werden die drie gebieden de facto Franstalige landen. Rwanda wijkt daar sinds kort van af door over te schakelen op het Engels.

Maar zoals het communautaire aspect in elke context kan opduiken in België – men denke aan de opstelling van sportploegen, het Rode Kruis, Miss België, Eurosong, de samenstelling van federale en Brusselse regeringen, de organisatie van evenementen in Brussel, de plantentuin van Meise, het museum van Tervuren, de asielproblematiek en dies meer – zo was het ook, zij het dan latent, aanwezig in de kolonies en mandaatgebieden.

Heden

Kets begint met een vergelijking tussen de bezoekjes van drie Belgische ministers uit de regering-Leterme aan Congo in april 2008, en hun verschillende manier van omgaan met de Congolezen : Pieter De Crem (Defensie), Karel De Gucht (Buitenlandse Zaken) en Charles Michel (Ontwikkelingssamenwerking).

De overduidelijke taal van De Gucht over de wantoestanden in Congo en de fabelachtige voorrechten van de elite lokte een pittige reactie uit van Kabila: “de relatie meester-slaaf is definitief voorbij”. De president voegde er nog aan toe dat hij in de eerste plaats rekende op de Chinezen om de infrastructuur opnieuw op te bouwen en dat de Belgen pas in aanmerking zouden komen als ze niet meer zouden provoceren.

De Franstalige politieke partijen en de pers reageerden totaal anders dan de Vlaamse en beschouwden de hoogmoed van De Gucht als het voornaamste probleem bij de moeilijke relaties met Kabila.

De Gucht repliceerde dat België eisen mag stellen zolang het 200 miljoen euro ontwikkelingshulp geeft. Detail: dezelfde De Gucht was rond dezelfde tijd in China heel wat minder kritisch en stelde geen vragen over de mensenrechten of over het megacontract dat in 2007 met Congo gesloten was.

In een volgend hoofdstuk snijdt Kets de dekolonisatie aan. De oude, voornamelijk Franstalige elite in Brussel, was verrast door deze gebeurtenis, net zoals ze niet voorbereid was op de opkomst van de Vlamingen in de Belgische context.

Bovendien vond die dekolonisatie plaats in volle Koude Oorlog, waardoor Lumumba al vlug als een communist werd bestempeld en anderen zoals Tsjombe en Mobutu de voorkeur kregen.

In 1960 waren er nog 70.000 Belgen in Congo. Dit aantal zakte schoksgewijs naar 16.555 in 1980.

Het duurde tot 1975, dus 15 jaar, voordat het eerste bezoek van een Belgisch premier plaatsvond. Dat was Leo Tindemans. In 1981 volgde Wilfried Martens, die verklaarde : “Ik hou van dit land, zijn volk en zijn leiders”. Deze uitspraak lokte veel kritiek uit bij de Vlaamse socialisten.

In 2000 trok premier Verhofstadt naar Rwanda en deed daar iets wat nog minder Belgen begrepen : aan de zeer dubieuze Paul Kagame excuses aanbieden voor de terugtrekking van de resterende Belgische militairen, nadat er tien Belgische para’s afgeslacht waren bij de genocide van 1994.

Louis Michel, minister van buitenlandse zaken, bezocht de nieuwe jonge president Kabila en zorgde vooral voor de Waalse wapenexport naar de “prille democratie” Nepal en Oost-Afrika, terwijl het beleid van België en van de E.U. erop gericht was die regio te stabiliseren. En George Forrest, een dubieuze figuur met Belgisch paspoort in Lubumbashi, mocht in Tanzania een munitiefabriek leveren.

Flahaut, Waals socialist en immer blunderend minister van defensie, zat op dezelfde pro-Congolese lijn als Michel, steunde onvoorwaardelijk het Congolese leger en was een graag geziene gast bij Kabila. Een modeleenheid van het Congolese leger verknoeide de sfeer helaas door in 2006 een bloedbad aan te richten onder de bevolking.

In 2004 werd Louis Michel Europees Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking, waardoor hij de Congolese verkiezingen van 2006 kon financieren. Karel De Gucht nam zijn plaats in op Buitenlandse Zaken en deed de ene na de andere kritische uitspraak.

De relatie tussen De Gucht en Kabila kwam nooit meer goed. Zijn kritieken waren ook hard : er zijn geen bekwame bestuurders, er is geen staat, de entourage van Kabila slorpt het geld op.

Uiteraard merkten ook de Congolezen de gespletenheid in het Belgische beleid. Het ‘Vlaamse’ standpunt kreeg de steun van de Congolese diaspora in Brussel, dat echter geen invloed heeft op het beleid.

Eentaligheid

Pas in hoofdstuk 4 begint Kets zijn historisch gedeelte met de vraag van een Nederlandse diplomate en van een Congolees: waarom hebben jullie de Congolezen geen Nederlands aangeleerd ?

Leopold II sprak Frans, Duits en Engels, maar geen Nederlands. En in 1885 was het Frans nog een wereldtaal en de enige officiële taal in België.

Toen Leopolds Congo in 1908 Belgisch werd, was België officieel tweetalig geworden. Congo kreeg een soort grondwet. In artikel 3 van die ‘koloniale keure’ stond dat ook het Nederlands een officiële taal zou zijn.

De praktische uitvoering van dat besluit, kwam er echter nooit. Al voor de Eerste Wereldoorlog werd een ‘Vlaamsche koloniale kring’ opgericht, maar zijn protest kreeg geen gehoor.

Opmerkelijk is dat bij onlusten de radioverbindingen wel in het Nederlands verliepen, omdat de Congolezen dat niet of minder begrepen.

Voor de rest voelden Vlamingen zich bij promoties vaak benadeeld. Ze werden ook vaker naar afgelegen en minder gezonde streken gestuurd. Franstalige oversten verboden ook dat Vlamingen onder elkaar correspondeerden in het Nederlands.

Het Vlaamse tijdschrift Band, opgericht in 1942, werd niet verboden. In 1950 riep het Vlaamsgezinde Davidsfonds op om het Nederlands een volwaardige plaats te geven in de kolonies. In 1952 waagde rechter Grootaert het in Elisabethstad (Lubumbashi) een vonnis te vellen in het Nederlands. Het kostte hem bijna zijn baan. In 1957 kwam er wel een eerste uitvoeringsdecreet over het taalgebruik. De Franstaligen hadden zich daar 50 jaar tegen verzet.

Met 100.000 Belgen, onder wie de helft Vlamingen, ontstond ook de nood aan Nederlandstalig onderwijs. In de periode 1956-1957 gingen 22.567 blanke kinderen naar school, van wie 2.119 naar Vlaamse klassen. Dat aantal bleef stijgen tot 1960.

Het onderwijs was grotendeels een zaak van de missionarissen, van wie 80% Vlamingen waren. Congolese kinderen kregen eerst onderwijs in hun lokale taal en dan in het Frans, soms van missionarissen met een beperkte kennis daarvan. De jonge Mobutu kende beter Frans dan sommige van zijn Vlaamse leraren.

De gedeeltelijke vernederlandsing van het onderwijs en van de administratie lokte soms heftige reacties uit van Franstaligen en van de Congolese elite, die dit soms als een nieuwe barrière zagen. Mobutu kantte zich als jonge en onbekende journalist tegen de gelijkstelling van het Nederlands met het Frans. In 1960 schafte de nieuwe Congolese overheid het Nederlands af bij Radio Congo en bij de overheid. ‘Flamand’ werd een scheldwoord, dat men ook gebruikte tegen Amerikanen en andere buitenlanders, en waarmee allochtone relschoppers nu ook de politie in Brussel bestempelen.

De afkeer tegen de Vlamingen had te maken met het reeds genoemde gebruik van het Nederlands als codetaal. Verder hadden de Vlaamse kolonialen de reputatie strenger en harder om te gaan met de zwarten, hoewel vele Vlaamse kolonialen meenden dat ze door hun eigen achterstelling meer begrip voor hen opbrachten. De Vlamingen kwamen ook vaker in functies “op het terrein” terecht, waardoor ze meer in aanraking kwamen met de lokale bevolking: bevelen geven, belastingen innen en straffen uitvoeren waren vooral jobs voor Vlamingen. Sommigen verweten de Vlamingen ook een zeker racisme dat ingegeven werd door hun minderwaardigheidsgevoel.

Kloof

In een volgend hoofdstuk vertelt Kets over de bodemrijkdommen, die blijkbaar al in 1892 bekend waren, de grenzen van Congo, die altijd ongewijzigd zijn gebleven, de beperkte kustlijn van 37 km, korter dus dan de Belgische, en de gebruikte talen, met het Frans als officiële taal aan de top van de piramide, daaronder de ‘grote vier’, Lingala, Swahili, Kikongo en Tshiluba, en dááronder de ruim 400 lokale talen.

De Swahili-sprekenden handelen meer met Engelstalig Oost-Afrika, de Lingala-sprekers met de Franstalige landen in West-Afrika. Kasavubu hoorde bij de Kikongo-sprekers uit het westen, Lumumba bij het Swahili-sprekende oosten, Mobutu bij het Lingala in het noorden, Kabila weer bij het Swahili. Het feit dat Kabila zich slechts gebrekkig kan uitdrukken in het Lingala wordt hem soms kwalijk genomen. Maar de middelpuntvliedende krachten die Congo uit elkaar dreigen te drijven, zijn niet enkel linguïstisch of cultureel: vooral de armoede brengt jongeren in de handen van rebellerende militieleiders.

Over dan naar Rwanda en Burundi, allebei kleiner dan België. Het Swahili is hier wijdverspreid en het Frans staat onder druk van het Engels, dat in Rwanda de voornaamste taal geworden is in het onderwijs. President Kagame is opgegroeid in het Engelstalige Uganda en heeft gebroken met Frankrijk, na wederzijdse beschuldigingen over de moord op president Habyarimana. De twee landjes horen ook bij de EAC, de East African Community, met de Engelstalige landen Uganda, Tanzania en Kenia. En Rwanda wordt, sinds zijn breuk met Frankrijk, door de USA en Engeland verwend.

Het probleem hier is niet de taal, maar de historische kloof tussen Hutu’s en Tutsi’s. De Tutsi’s waren de heersers, die door de Duitse en Belgische kolonialen bevoordeeld werden. De Belgen lieten bij de inlandse bevolking zelfs Tutsi of Hutu op hun pas zetten. Er waren gelijkenissen met België, waar de Franstaligen tot circa 1965-1970 de heersende klasse vormden. De Vlaamse missionarissen namen het dan ook eerder op voor de Hutu-minderheid.

In 1994 brak na de moord op Hutu-president Habyarimana de genocide uit. Hutu-doodseskaders brachten toen ca. 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s om in 100 dagen. Uiteindelijk werden ze naar Congo verdreven door het Rwandees Patriottisch Front van Paul Kagame, dat door Tutsi’s gedomineerd werd.

Dit leidde dan weer tot grote spanningen in Oost-Congo en zelfs tot de val van Mobutu. De erfgenamen van de gevluchte doodseskaders zitten nog altijd in Oost-Congo en hebben zich nu omgeschoold tot landbouwers en mijnwerkers.

In Burundi was in 1993 president Ndadaye, een Hutu, vermoord door Tutsi-militairen. En eerder al, in 1972, had het toenmalige Tutsi-bewind de Hutu-elite daar omgebracht. In 2005 legde men een verdeelsleutel vast, waardoor beide groepen overheidsfuncties krijgen, met een bevoordeling van de Tutsi-minderheid.

In Rwanda is het verschil tussen Hutu en Tutsi officieel begraven. Wie erover spreekt, kan veroordeeld worden voor “genocidaire ideologie”.

Beide landjes kampen nog met een ander probleem : overbevolking (meer dan 300 inwoners per km²) en, daarmee samenhangend, een tekort aan landbouwgrond. De illegale immigratie in de Oost-Congolese  Kivu-provincies heeft ook hier mee te maken.

Belgische iconen

Vervolgens maakt Kets een sprong naar Tervuren, waar Leopold II tussen 1904 en 1910 het museum voor Congo – nu voor Midden-Afrika – liet bouwen. Bij de staatshervormingen van de jaren ’90 was ook dit een twistpunt tussen Franstaligen en Vlamingen, net zoals de plantentuin in Meise.

In 2005 vond in het museum een indrukwekkende tentoonstelling plaats: Het geheugen van Congo : de koloniale tijd. Ook toen ontstonden er polemieken in de Belgische pers, zowel over wat fout liep ten tijde van Leopold en de gedwongen rubberacties, als over de prestaties van de Belgen, zeker tussen 1945 en 1960, op het gebied van landbouw, medische zorg, onderwijs, wegenbouw e.a. De discussie ging daarnaast over de loondiscriminatie tussen zwart en blank, de feitelijke apartheid, onvoldoende huisvesting voor de groeiende Congolese bevolking, het aandeel van de Belgen in de moord op Lumumba.

Ook toen liep er een scheidingslijn door België : de Vlaamse auteurs Vangroenweghe en De Witte hadden zware kritiek op Leopold en op de Belgische verantwoordelijkheid bij de moord op Lumumba, de Franstaligen toonden zich veel milder.

De wereldtentoonstelling van 1958 was een laatste hoogtepunt voor Brussel en België: men kon nog onbezorgd uitpakken met de pronkstukken Congo en Rwanda-Burundi. Het Vlaamse Jeugdcomité, onder leiding van Wilfried Martens, had kritiek: het eiste en kreeg een Vlaamse dag, waarop de Walen ook hun dag kregen.

De Congolese elite, die anders over de hele kolonie verspreid zat en aan reisbeperkingen onderhevig was, werd hier uitgenodigd. Zo konden ze mekaar ontmoeten en plannen maken voor de toekomst. 1958 was dus een sleuteljaar, de expo een katalysator.

Behalve Tervuren en het Atomium, is nog een ander Belgisch icoon met Congo verbonden : Tintin of Kuifje, van Hergé (Georges Remi). De figuur op de omslag van het boek komt pas hier op bladzijde 100, op de proppen. Hergé schreef zijn Tintin au Congo in afleveringen in 1930-1931. In 1946 verscheen de gekuiste versie Tintin en Afrique. Vanaf de jaren 1960 kwam er kritiek op het nog steeds vermeende racistische karakter van het stripverhaal : er was te veel lof voor het werk van de missionarissen en de Congolezen werden karikaturaal voorgesteld, met dikke lippen en kinderachtig gedrag. In 2007 diende een Congolees in Brussel klacht in over de strip, tot nu toe zonder gevolg.

De taalstrijd in Congo zelf viel volgens ex-kolonialen nog mee : Walen waren soms lid van de Vlaamse Vriendenkringen, Vlamingen van de Waalse. Maar de tweetaligheid bestond meer op papier dan in werkelijkheid : de prefecten van de officiële Belgische scholen en de directeurs van de Gécamines waren meestal eentalige Franstaligen, de Vlamingen stonden vaak op de lagere trappen van de hiërarchie. In de talrijkere missiescholen was de leiding meestal in Vlaamse handen.

Franstalige politici duiken geregeld op in Kinshasa, de grootste Franstalige stad ter wereld. De Vlaamse regering, daarentegen, verkiest andere landen van Afrika, zoals Marokko, Malawi en Zuid-Afrika, en verwaarloost Congo. Ex-minister Bert Anciaux was een uitzondering : in 2008 werd hij zelfs ontvangen door Kabila. De Congolezen begrijpen uiteraard niet dat Vlamingen en Walen hun conflicten exporteren naar Afrika en in Congo tegenovergestelde dingen zeggen.

Kets besluit dat België de negatieve kanten van zijn koloniaal verleden moet erkennen en met zijn grote expertise inzake Centraal-Afrika moet bijdragen tot de stabilisering en ontwikkeling van die regio. 

Balans

De auteur is zeer belezen en bijzonder goed op de hoogte van de situatie in de vroegere kolonies en in België zelf. Hij heeft een zeer originele invalshoek en een bijzonder vlotte pen. Wel blijft hij te lang stil staan bij de actualiteit voor hij aan zijn historisch overzicht begint. Hij had beter geopteerd voor een chronologische volgorde en de strubbelingen van de laatste decennia op het einde opgevoerd. Nu begint en eindigt hij ermee.

Hij prijst  de Limburgse jezuïet Jozef Van Wing (1884-1970) op p. 59 terecht als kikongo-taalkundige en als voorvechter van de emancipatie. Hij had er nog bij mogen zeggen dat deze briljante man al in 1923 protesteerde tegen de harde aanpak van de Belgen, in 1945 de basis legde voor middelbaar onderwijs voor de zwarten, en in 1956 de regering waarschuwde dat de ontvoogding onvermijdbaar was, en dat hij contacten had met Kasavubu, Lumumba, Tsjombé, Simon Kimbangu en andere Congolese leidende figuren.

Een ander belangrijk man in de Congolese ontvoogding ontbreekt: de Franstalige Leuvense hoogleraar Guy Malengreau (1911-2002), medeoprichter van Lovanium.

Ik mis ook een kaart van Congo, Rwanda en Burundi, en een register: hopelijk staan die erbij in een volgende druk.

In de bibliografie ontbreekt Ruben Mantels’ Geleerd in de tropen. Leuven, Congo en de wetenschap 1885-1960 (Leuven, 2007). Ik ben ook nog op zoek naar het eerste boek waarin verteld wordt hoe de Congolezen omgegaan zijn met de stevige infrastructuur die de Belgen ginds achtergelaten hebben en waar vandaag vaak enkel ruïnes van overblijven.

Referentie : 

      Evert Kets
      Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika.
      De Belgische taalstrijd in Congo, Rwanda en Burundi.
      Uitgeverij Acco, Leuven / Den Haag, 2009.
      123 p. ; foto’s, chronologie, bibliografie.
      ISBN 978-90-334-7391-3;

 

take down
the paywall
steun ons nu!