Opinie, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Inburgering, Integratiedebat, Geert Bourgeois -

Tegenstellingen in debat integratiesector zijn verzoenbaar

In het lopende debat over het stroomlijnen van de Vlaamse integratie- en inburgeringssector wordt er momenteel vooral naast elkaar gepraat. Enerzijds wil het kabinet Bourgeois de versnippering tegengaan, anderzijds is de sector bang om in te boeten op autonomie en expertise. Nochtans moet het mogelijk zijn om de ambitie van ‘meer coördinatie’ te verzoenen met het behoud van zelfstandigheid ten opzichte van de overheid.

donderdag 28 februari 2013 13:11
Spread the love

In het debat over het stroomlijnen van de Vlaamse integratie- en inburgeringssector dat momenteel gevoerd wordt in het Vlaams parlement, worden vanuit verschillende hoek verstandige argumenten aangebracht. Het kabinet Bourgeois stelt terecht dat de sector versnipperd is: vele organisaties (zoals de integratiecentra, onthaalbureau’s, gemeentelijke integratiediensten of Huizen van het Nederlands) werken naast elkaar. En dat is niet wenselijk vanuit het standpunt van de burger die door het bos de bomen niet meer ziet en zich afvraagt voor welke dienstverlening hij waar terecht kan/moet. Noch is het wenselijk vanuit het standpunt van de overheid die elk van die organisaties moet aansturen, opvolgen en subsidiëren vanuit verschillende regelgevende kaders. 

De door het kabinet voorgestelde oplossing, het samenbrengen van grote stukken van de integratiesector in één Vlaams agentschap, is voor velen echter een doorn in het oog. Deze ‘verstaatsing’ van een sector die traditioneel tot het maatschappelijk middenveld behoort is niet wenselijk, en ze hebben een punt: niet alleen heeft dat middenveld doorheen de jaren een stevige expertise uitgebouwd waardoor het heel goed geplaatst is om bepaalde diensten te leveren (cursussen, taallessen, begeleiding van nieuwkomers), maar meer nog vervult dat middenveld een radarfunctie: vanuit haar positie midden in de doelgroep van het beleid (de ‘nieuwkomers’) kan zij de overheid de nodige (kritische) signalen doorsturen die het beleid ten goede kunnen inspireren. Een verstandige overheid koestert dus best dat middenveld, en erkent de meerwaarde ervan voor het aanpakken van complexe problemen (zoals inburgering) in een politiek gevoelige context (de vaak geproblematiseerde multiculturele samenleving).

“Een verstandige overheid koestert dus best dat middenveld, en erkent de meerwaarde ervan voor het aanpakken van complexe problemen in een politiek gevoelige context.”

Het is jammer dat er in het lopende debat wat naast elkaar gepraat wordt op basis van de twee hierboven geschetste legitieme redeneringen, die bij nader inzien complementair zijn. Beide bekommernissen (meer afstemming, erkennen van meerwaarde van het middenveld) kunnen gecombineerd worden in de uiteindelijke ‘oplossing’. Voor die oplossing kan er inspiratie gezocht worden bij de keuze die in het verleden werd gemaakt in het Vlaamse algemeen welzijnswerk.  Ook die sector werd gekenmerkt door een tamelijk onoverzichtelijk geheel van kleine vzw’s die zich op allerlei maatschappelijke problemen focusten: jongerenadviescentra, vluchthuizen voor vrouwen, opvang van daklozen, centra voor levens- en gezinsvragen enzovoort. Dat veelvoud aan kleinschalige private initiatieven werd in de jaren 1990  gebundeld in de grote, op regionale schaal werkende Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Deze operatie is destijds ook niet op alle vlak van een leien dakje gelopen, ondermeer door de verschillende ideologische achtergrond van de verschillende te ‘fusioneren’ vzw’s. Maar vandaag zijn velen overtuigd dat toen een juiste keuze werd gemaakt.

Dit voorbeeld kan de lopende discussies inspireren. De vele organisaties die zich in Vlaanderen bezig houden met integratie en inburgering zouden gebundeld kunnen worden in op regionale schaal werkende ‘autonome centra voor inburgering en integratie’. Dat zou in bepaalde regio’s eventueel zelfs in de schoot van de bestaande CAW’s kunnen. Voor de Vlaamse overheid wordt de aansturing alvast eenvoudiger: één overkoepelend regulerend kader volstaat om enkele regionale vzw’s te subsidiëren en op te volgen. De roep naar betere coördinatie wordt ook gehoord, omdat de vele bestaande organisaties in de sector ingebed worden onder één regionale organisatie. Het ‘middenveld’ behoudt een zekere autonomie: binnen de door de overheid vastgelegde kaders kunnen de regionale organisaties zelf hun dienstverlening blijven ontwikkelen op maat van de noden die leven in de regio. (Het organiseren van) integratie in de grootstad betekent immers iets anders dan integratie in de Westhoek. Het behoud van het private karakter laat ook toe dat de kritische signaalfunctie naar het beleid behouden kan worden. Het voordeel voor de cliënt/inburgeraar, waar het ultiem om draait, is dat er een uniform en laagdrempelig aanspreekpunt wordt gecreëerd. Dat kan perfect via lokale loketten van de regionale organisatie, eventueel in samenwerking met de sociale huizen van gemeente en OCMW. Dit loket, in de buurt, kan dan doorverwijzen naar de gepaste dienstverlening voor de persoon in kwestie. Dat kan binnen de integratiesector zelf zijn (taallessen bvb.), maar ook in andere sectoren zoals onderwijs of werk (waar ook ‘integratie’ kan gerealiseerd worden).

Het moet dus mogelijk zijn om de ambitie van ‘meer coördinatie’ te verzoenen met de wens om als sector enige ‘autonomie’ ten opzichte van de overheid te behouden. Maar dat lukt alleen als de overheid de rol en meerwaarde van het middenveld erkent, en als de ‘sector’ zelf met open vizier haar eigen ‘versnippering’ kritisch wil herbekijken.

Prof. dr. Bram Verschuere is docent aan de HoGent.

take down
the paywall
steun ons nu!