De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Te gek voor woorden. Over de (on)zin van ontoerekeningsvatbaarheid
Internering, Ontoerekeningsvatbaar, Kim De Gelder -

Te gek voor woorden. Over de (on)zin van ontoerekeningsvatbaarheid

vrijdag 15 maart 2013 22:31
Spread the love

“It is unlikely that toxicologists would be tolerated in courts of law if one would observe that he found a large quantity of arsenic in the body of a deceased person, and another stated that he found by the same operation none. Yet this sorry spectacle is commonplace in regard to psychiatric findings.” – Thomas Szasz
 

Binnenkort kennen we een antwoord op de vraag of Kim De Gelder volgens de juryleden ontoerekeningsvatbaar is of niet. Terwijl de klassieke media op het voyeuristische af over dit proces en de eetgewoontes van de beschuldigde berichten (en de wat kritischere media op het voyeuristische af over deze voyeuristische media berichten – metajournalistiek, noemt dat), gaat er slechts weinig aandacht naar de betekenis van ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ zelf. Men stelt de vraag of De Gelder ontoerekeningsvatbaar is of niet, maar niet waarom iemand wel of niet ontoerekeningsvatbaar is of zou moeten zijn.

Dat deze vraag geen sinecure is, bewijzen nochtans enkele cijfers: hoewel de feiten zelf niet betwist werden, was er vier jaar nodig om De Gelder voor assisen te brengen, zal het proces vier weken in beslag nemen en werden er maar liefst 174 getuigen en deskundigen opgetrommeld.

Veel zoden aan de dijk zal dit helaas niet zetten, simpelweg omdat de vraag niet duidelijk is. Wat houdt ontoerekeningsvatbaarheid immers in? En waarom behouden we dit onduidelijk, juridisch figuur? Het concept van ontoerekeningsvatbaarheid wordt veelal verdedigd vanuit humane overwegingen – mensen die ziek zijn straf je niet; je behandelt ze – maar dit is een verkeerde opvatting. Er is niets humaans aan dit concept, meer zelfs: het is overbodig, werkt willekeur in de hand en leidt tot non-discussies die de aandacht van de werkelijke essentie – humane behandeling van gedetineerden én geïnterneerden – afleidt.

Ontoerekeningsvatbaarheid in de wet

Laten we beginnen bij het begin: wat betekent ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ volgens de immer duidelijke en heldere wet? Artikel 5 van de ‘Wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis’ somt de volgende criteria op:

  1. de persoon moet op het ogenblik van de feiten aan een geestesstoornis lijden die zijn of haar oordeelsvermogen of controle over de daden ernstig aantast of tenietdoet;
  2. er moet een (mogelijk) causaal verband bestaan tussen deze geestesstoornis en de daden waarvoor hij terechtstaat.

Indien iemand aan deze criteria voldoet, is een persoon volgens de wet niet verantwoordelijk voor zijn daden en bijgevolg onschuldig. Maar indien een dergelijk persoon op het moment van het vonnis nog steeds aan deze geestesstoornis lijdt én een gevaar voor de samenleving betekent, wordt hij geïnterneerd. Dit is een maatregel ter bescherming van de maatschappij, geen straf. Concreet houdt dit in dat de duur van deze maatregel in functie van het ziekteverloop van de geïnterneerde staat, los van de ernst van de feiten waarvoor hij geïnterneerd wordt. Als een geïnterneerde ‘genezen’ is kan hij met andere woorden elk moment vrijkomen, maar voor hetzelfde geldt blijft hij zijn leven lang opgesloten. Psychologisch gezien is dit voor een geïnterneerde het grootste verschil met een ‘gewone’ gedetineerde: hij heeft geen enkele wetenschap over de duur van zijn vrijheidsberoving.

Vaagheid troef

Klinkt allemaal goed en logisch: slechts weinig mensen zullen het rechtvaardig vinden dat een schizofreen persoon die zich keizer Nero waant en de brand van Rome wil herbeleven gestraft wordt. Weinig mensen zullen het ook onlogisch vinden dat anderen tegelijkertijd beschermd worden tegen deze persoon als hij een blijvend gevaar voor de samenleving betekent.

Het probleem situeert zich in de vaagheid van het concept ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ zelf. Veelal wordt deze vraag aan het oordeel van deskundigen (psychiaters) overgelaten, terwijl dit helemaal geen psychiatrisch of zelfs wetenschappelijk begrip is. Termen zoals ‘controlevermogen’ of ‘oordeelsvermogen’ hebben geen enkele psychiatrische betekenis, ze zijn eerder filosofisch van aard. Zo zijn psychiaters het veelal eens over het diagnostisch aspect – dat iemand een psychopaat is, bijvoorbeeld – maar niet over het controleaspect. De ene psychiater kan bijvoorbeeld van oordeel zijn dat een psychopaat perfect weet wat hij doet, zijn daden kan voorbereiden en daarom ‘controle heeft’, terwijl een andere psychiater kan vinden dat een psychopaat zo geboren wordt, geen angst of empathie kent omdat zijn hersenen anders functioneren en daarom geen controle heeft over zijn daden. In feite wordt aan psychiaters hun persoonlijke mening gevraagd omtrent de verantwoordelijkheid van een persoon, iets wat een deskundige – die neutraal en objectief moet zijn – net niét mag doen.

En dan hebben we het nog niet over het begrip ‘geestesstoornis’ gehad. Wanneer je de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (de bijbel van de psychodiagnostiek, zeg maar) erop naleest, zal je rap tot de bevinding komen dat je al moeite moet doen om niét geestesgestoord te zijn. Het aantal persoonlijkheidsstoornissen stijgt gestaag met elke nieuwe editie en weerspiegelt meer dan ooit wat critici, zoals psychiater Thomas Szasz, de ‘medicalisering’ van de samenleving noemen.[1] Zo heeft ondertekende, na een kortstondig maar intens moment van zelfreflectie, volgens deze bijbel onder meer last van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis (terwijl hij zichzelf voordien enkel als een introverte perfectionist zag).

Het weerspiegelt de drang, eigen aan deze tijd, om iedereen die in karakter of gedrag afwijkt van de norm als ‘ziek’ te bestempelen, in een hokje te duwen, in de hoop hem of haar door middel van therapie en medicatie netjes in de rij te laten lopen. Wie graag alleen is, van stilte houdt en onnodig sociaal contact vermijdt is niet gewoon een beetje introvert maar lijdt aan een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Een kind is nu niet meer gewoon ‘lastig’ of ‘energiek’ maar heeft A.D.H.D. We mogen blij zijn dat enkele extraverte personen uit de geschiedenis, van kunstenaars tot wetenschappers, leefden in een tijd dat er nog geen rilatine bestond. Het is duidelijk dat je jezelf niet de keizer van het Romeinse rijk hoeft te wanen om ‘geestesgestoord’ te zijn: de drempel ligt zeer laag en je moet al moeite doen om er onder te blijven.

Uit dit alles volgt dat ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ een zeer subjectief gegeven is. Er is niet veel nodig om ‘geestesgestoord’ te zijn, en of iemand zijn ‘oordeelsvermogen’ of ‘controlevermogen’ aangetast is houdt een waardeoordeel in dat meer te maken heeft met de persoon van de deskundige dan met de persoon van de dader. Dit wordt bevestigd in onderzoek, waaruit blijkt dat sommige deskundigen steevast geneigd zijn in de richting van de toerekeningsvatbaarheid te concluderen, terwijl andere deskundigen vlugger tot ontoerekeningsvatbaarheid besluiten.[2] Of je als verdachte al dan niet geïnterneerd wordt, hangt met andere woorden grotendeels af van de persoonlijke visie van de deskundige. Hoewel ontoerekeningsvatbaarheid een juridisch begrip is, volgen rechters immers quasi altijd het advies van de gerechtspsychiater.

Magistraten en advocaten weten dit maar al te goed wanneer ze een beroep doen op een deskundige. Ze weten welke deskundige ze best inschakelen om het advies te krijgen dat ze het liefst willen – het aantal gerechtspsychiaters in Vlaanderen is, onder meer door onderbetaling, op ongeveer twee handen te tellen – waardoor het geen verbazing hoeft op te wekken dat gerechtsdeskundigen en tegenexpertises wel eens van mening durven te verschillen. En dan hebben we nog niet eens iets gezegd over de ‘adviezen op maat’ die ijverige advocaten wel eens durven te bestellen bij een deskundige (vaak tegen een mooie vergoeding), of andere factoren die de vraag naar de ontoerekeningsvatbaarheid beïnvloeden (zoals de maatschappelijke verontwaardiging in een zaak als die van De Gelder).

Op deze manier wordt internering niet meer dan een loterij.

Het Nederlandse model: vis noch mosselen

Het is duidelijk dat het vage concept van ontoerekeningsvatbaarheid de rechtszekerheid niet ten goede komt en de weg opent naar willekeur. Velen pleitten dan ook voor de invoering van het ‘Nederlandse model’, waarbij gewerkt wordt met een ‘glijdende schaal’ van ontoerekeningsvatbaarheid. Deze glijdende schaal houdt in dat ontoerekeningsvatbaarheid als een continuüm wordt voorgesteld en het dus niet ‘alles of niets’ is: men kan bijvoorbeeld ‘enigszins verminderd toerekeningsvatbaar’ of ‘sterk verminderd toerekeningsvatbaar’ zijn. Hoewel we veel van onze Noorderburen kunnen leren, gaat dit niet op voor de glijdende schaal: een dergelijke benadering brengt het gevaar met zich mee dat men, in geval van twijfel, maar al te rap ‘iets tussen de twee’ zal besluiten, wat eigenlijk gewoon vis noch mosselen is.

Daarnaast toont dit pleidooi ook aan hoe een ‘rechtsvisie’ onder druk staat van een ‘medische visie’ op ontoerekeningsvatbaarheid. Psychiaters zijn het niet gewoon zwart / wit te denken: je bent niet enkel ‘normaal’ of ‘schizofreen’: daartussen bestaat een heel continuüm van psychotische en schizoïde varianten. Het valt te begrijpen dat zij deze nuances dan ook wensen door te trekken in hun beoordeling van de ontoerekeningsvatbaarheid, maar daarbij verliezen ze één iets uit het oog: ontoerekeningsvatbaarheid is een juridisch concept. En rechters, in tegenstelling tot psychiaters, denken wél graag in termen van alles of niets. Een verdachte is schuldig of onschuldig, een verweerder is aansprakelijk of niet aansprakelijk. ‘Een beetje schuldig’ of ‘een beetje aansprakelijk’ bestaat niet.

Dat wil niet zeggen dat rechtspraak geen nuancering toelaat (rechters denken veelal een stuk genuanceerder dan de gemiddelde sterveling), maar deze nuancering situeert zich op het niveau van de straftoemeting. Zo kunnen verzachtende omstandigheden in aanmerking genomen worden, wat de rechter toelaat onder de minimumstraf te gaan, of kan iemand de gunst van opschorting verleend worden. Maar op het niveau van de schuldvraag is het alles of niets: je bent schuldig of onschuldig, iets tussen de twee is geen mogelijkheid.

Aangezien het vraagstuk van de ontoerekeningsvatbaarheid niet los te koppelen valt van de schuldvraag, zou het dan ook weinig consequent zijn om voor mensen met een geestesstoornis plots met een glijdende schaal te werken, daar waar het voor mensen zonder geestesstoornis alles of niets blijft. Er is niets dat een verschil in benadering tussen ‘normalen’ en ‘geestesgestoorden’ rechtvaardigt.

Ontoerekeningsvatbaarheid: waarom behouden?

Een verduidelijking van wat ‘ontoerekeningsvatbaar zijn’ betekent lijkt aangewezen. Men kan zich echter afvragen of een dergelijke verduidelijking überhaupt wel mogelijk is, zonder het gevaar te lopen dat iedereen met een bepaalde geestesstoornis plots over dezelfde kam geschoren wordt. Ontoerekeningsvatbaar is immers een waardeoordeel waarbij steeds moet rekening gehouden worden met de context waarin de feiten zich afgespeeld hebben. Je kán niet zeggen dat iemand die schizofreen is per definitie ontoerekeningsvatbaar is. Als een schizofreen iemand aanvalt omdat hij paranoïde wanen heeft zal hij vermoedelijk ontoerekeningsvatbaar zijn, maar er is geen enkele reden om hem geen G.A.S.-sanctie te geven als hij een broodje eet op de trappen van de kerk in een niet nader genoemde Vlaamse gemeente.

In plaats van een verduidelijking van de ontoerekeningsvatbaarheid te bepleiten, moet men zich de vraag durven stellen waarom dit juridisch figuur in de eerste plaats noodzakelijk is. De ontoerekeningsvatbaarheid van mensen met een geestesstoornis wordt meestal vanuit humane overwegingen verdedigd: iemand die ziek is, kan je niet straffen. Dit is natuurlijk nonsens. Kanker- en aidspatiënten zijn ook ziek, maar worden daarom niet plots ontoerekeningsvatbaar. Dat mensen met een geestesstoornis recht hebben op geestelijke hulpverlening doet ook niets ter zake. Elke gedetineerde heeft recht op een humane detentie en dus ook op de nodige medische en psychiatrische hulpverlening. Bij de beoordeling van iemands toerekeningsvatbaarheid draait het dan ook niet om de ziekte op zich, maar wel op de manier waarop deze ziekte de schuld van iemand beïnvloedt. De cruciale vraag is dan: heb je een concept als ontoerekeningsvatbaarheid nodig om mensen die, omwille van hun geestesstoornis, geen schuld treffen, aan het strafrecht te onttrekken? Het antwoord is simpel: neen. Als je geen schuld treft, kan je immers niet veroordeeld worden. Zo eenvoudig is het.

Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken. Een gezond persoon die met een wapen tegen het hoofd een misdrijf pleegt zal niet schuldig bevonden worden omdat hij vanuit ‘dwang’ handelde, wat in het strafrecht als een schulduitsluitingsgrond bekend staat. Men kan hetzelfde criterium hanteren voor mensen met een geestesstoornis. Dat een psychopaat niet vanuit dwang handelt is vanuit deze optiek duidelijk, omdat de rechtspraak aanneemt dat deze dwang ‘onweerstaanbaar’ moet zijn: op het moment van de feiten mag iemand redelijkerwijze dus geen enkele andere keuze hebben. Dat een psychopaat zo geboren wordt en zichzelf niet gemaakt heeft is juridisch niet relevant: dit is een verklaring, geen excuus. Elke gedraging wordt immers veroorzaakt en is in zekere zin gedetermineerd, maar in onze huidige maatschappijvisie ondergraaft dit niet de visie op verantwoordelijkheid. Van iemand met een obsessief-compulsieve stoornis zou men daarentegen al makkelijker kunnen aannemen dat de dwang onweerstaanbaar is.

Een ander voorbeeld. Iemand die per vergissing de MP3 speler van een ander meeneemt zal niet schuldig bevonden worden aan diefstal, omdat dit misdrijf ‘kwaad opzet’ vereist. Als je door een geestesstoornis, zoals kleptomanie, deze kwade bedoeling niet hebt wanneer je iets uit een winkel meeneemt, ben je bijgevolg niet schuldig aan diefstal. Een beroep op de ontoerekeningsvatbaarheid is daarbij volstrekt onnodig: het klassieke schuldconcept volstaat.

Laatste voorbeeld. Wanneer je aangevallen wordt, heb je het recht jezelf te verdedigen. Wanneer je verkeerdelijk denkt dat iemand je gaat aanvallen, zal je niet schuldig bevonden worden aan slagen en verwondingen op grond van verschoonbare ‘dwaling’. Ook dit is een schulduitsluitingsgrond die perfect kan doorgetrokken worden naar, bijvoorbeeld, mensen die handelen vanuit een paranoïde waan.

Er is dus geen enkele reden om, wat de vraag naar de schuld betreft, een onderscheid te maken tussen mensen met en zonder geestesstoornis. Ontoerekeningsvatbaar is niet meer dan een vaag, verkapt schuldbegrip die enkel verwarring en willekeur met zich meebrengt. Indien de ontoerekeningsvatbaarheid uitgevonden werd vanuit humane redenen, streeft dit zijn doel volledig voorbij. De vereiste van schuld voor elk misdrijf biedt reeds voldoende bescherming om bepaalde mensen met een geestesstoornis uit het strafrecht te weren.

Reflectie over het schuldbegrip dringt zich op

Dat er geen nood is aan een figuur van ‘ontoerekeningsvatbaarheid’, wil niet zeggen dat het huidige schuldconcept voldoende garantie biedt om zieke, onschuldige mensen uit het strafrecht te weren. Zo kunnen de klassieke figuren van ‘dwang’ en ‘dwaling’ niet toegepast worden om, bijvoorbeeld, een schizofreen die handelt in opdracht van ‘stemmen in zijn hoofd’ vrij te spreken. Toch voelen we intuïtief aan dat zo iemand niet schuldig is. Een grondige reflectie over de betekenis van ‘schuld’ en ‘verantwoordelijkheid’ in de maatschappij dringt zich dan ook op.

De visie van Reznek kan hierbij soelaas bieden.[3] Hij argumenteert dat straffen er fundamenteel op gericht zijn om ‘slechte karakters’ te straffen. Iemand is daarom slechts schuldig als zijn daden in overeenstemming met zijn karakter zijn. De klassieke schulduitsluitingsgronden dwang en dwaling zijn hier toepassingen van. Als je niet weet wat je doet, of je handelt onder dwang, stemmen je daden immers niet overeen met je karakter. Reznek argumenteert dat er nog een derde schulduitsluitingsgrond is, die niet officieel erkend wordt, maar wel veelvuldig toegepast wordt: deze van de tijdelijke en onvrijwillige karakterverandering.

Hoewel de schulduitsluitingsgrond van de ‘tijdelijke en onvrijwillige karakterverandering’ wat vreemd in de oren klinkt, is ze ook bij ons niet helemaal onbekend en wordt ze in het Belgisch strafrecht zelfs veelvuldig toegepast, zij het onder een andere naam: de ‘vlaag van waanzin’. In dat geval doen Belgische advocaten (één advocaat had er vroeger zelfs een monopolie op) een beroep op art. 71 Sw. dat stelt “… er is geen misdrijf, indien de beschuldigde of beklaagde gedrongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan”. Men kan hierbij denken aan de echtgenoot die zijn partner vermoordt na hem of haar in bed betrapt te hebben met een ander, of door het lint gaat na jarenlange vernedering en mishandeling. Hoewel men officieel aanhaalt dat de beklaagde ‘geen controle’ meer had over zijn daden, gaat het in werkelijkheid om een tijdelijke karakterverandering. In situaties van extreme frustratie of vernedering kan iedereen daden stellen die niet in overeenstemming zijn met zijn karakter. We zijn dan ook niet geneigd zo’n mensen te straffen, hoewel er juridisch gezien geen dwang of dwaling is.

Een dergelijke ‘tijdelijke en onvrijwillige karakterverandering’ is precies wat een schizofreen persoon ondergaat: naast de bekende symptomen (hallucinaties, wanen) kenmerkt deze stoornis zich ook door een gebrekkig gevoelsleven, onverschilligheid, apathie, depressies, agressief gedrag, etc.[4] Met andere woorden: hij is zichzelf niet, al kunnen deze symptomen wel behandeld worden met medicatie. Net om deze reden is iemand die handelt in een psychotische bui (in de meeste gevallen) niet verantwoordelijk voor zijn daden.

De werkelijke reden van ontoerekeningsvatbaarheid: bescherming maatschappij

De wérkelijke reden van het bestaan van de ontoerekeningsvatbaarheid situeert zich niet in de bescherming van de geestesgestoorde persoon, maar in de bescherming van de maatschappij: iemand die niet schuldig is, kan je immers niet straffen. Het is geen toeval dat de ontoerekeningsvatbaarheid in België werd ingevoerd in 1930, een periode die bekend staat als ‘het sociaal verweer’ waarin de focus in het strafrechtelijk beleid op de bescherming van de maatschappij lag.[5] De ontoerekeningsvatbaarheid diende dan ook om mensen die voordien, omwille van hun geestesstoornis, vrijuit gingen, tóch gedwongen uit de samenleving te verwijderen door middel van internering. Daar valt uiteraard weinig tegen op in te brengen: een geesteszieke die een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving betekent dient tijdelijk uit de samenleving verwijderd te worden en de hulp te krijgen die hij nodig heeft.

Ontoerekeningsvatbaarheid staat hier volledig los van: ook als je geen misdrijf gepleegd hebt, kan je gedwongen opgenomen worden (‘collocatie’). Hoewel internering (na een misdrijf) een strengere controle inhoudt dan gedwongen opname (zonder misdrijf), hebben beide met elkaar gemeen dat enkel de aanwezigheid van een geestesstoornis en het gevaar voor zichzelf en / of anderen van belang zijn. Internering kan dan ook perfect los van ontoerekeningsvatbaarheid bestaan. De bescherming van de maatschappij rechtvaardigt op geen enkele manier het bestaan van deze figuur.

Zowel gedetineerden als geïnterneerden hebben recht op humane behandeling

“Les sociétés ont les criminels qu’elles méritent.” – Alexandre Laccasagne

We kunnen besluiten dat er geen nood is aan een apart figuur zoals ‘ontoerekeningsvatbaarheid’ om mensen met een geestesstoornis te beschermen tegen onbillijke bestraffing. Juridisch gezien kan de gewone notie ‘schuld’, die voor iedereen geldt, voldoende bescherming bieden voor de geesteszieke en kan de bescherming van de maatschappij door middel van internering los van ontoerekeningsvatbaarheid plaatsvinden. Geen enkel element rechtvaardigt een afzonderlijke benadering van geesteszieken. De onduidelijkheid en willekeur die vandaag met de ontoerekeningsvatbaarheid gepaard gaan ondersteunen deze visie. Internering mag geen loterij zijn.
 
Ten uitgeleide, nog even dit. De ellenlange discussies die momenteel gevoerd worden over de al dan niet ontoerekeningsvatbaarheid van Kim de Gelder lijken te suggereren dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de behandeling van geïnterneerden en gedetineerden. In de praktijk is er echter bitter weinig verschil, aangezien het gros van geïnterneerden nog steeds in de gevangenis terechtkomt.[6] Op zich zou dit helemaal niet zo problematisch hoeven te zijn, ware het dat de gevangenissen niet overbevolkt waren en geïnterneerden de zorg en behandeling kregen waar ze – als patiënt – recht op hadden.

Dat de leefomstandigheden in de Belgische gevangenissen momenteel allesbehalve optimaal zijn voor gewone gedetineerden is alombekend, maar ook voor geïnterneerden is de situatie niet veel beter. In het beste geval komen ze in een aparte vleugel binnen de gevangenismuren terecht, in het slechtste geval tussen de gewone gedetineerden. Dat dergelijke leefomstandigheden niet optimaal zijn voor het herstel van een geestesziek persoon hoeft geen betoog. Dit is mensonwaardig en België is hier dan ook veelvuldig voor veroordeeld door het mensenrechtenhof, weliswaar zonder dat deze veroordelingen veel indruk hebben gemaakt. De interneringswet van 2007, die voorziet in de oprichting van gespecialiseerde, gesloten instellingen voor geïnterneerden, is nog steeds niet in uitvoering gebracht wegens politieke en maatschappelijke desinteresse. Ook voor de gewone gedetineerde wordt de situatie er niet meteen beter op: de basiswet interne rechtspositie voor gedetineerden van 2005 werd slechts met mondjesmaat in uitvoering gebracht[7] en de aankondiging van de bouw van nieuwe gevangenissen  (lees: mensenmagazijnen) om de overbevolking aan te pakken getuigt van weinig visie of oog voor reïntegratie.

Of je veroordeeld of geïnterneerd wordt mag geen rol spelen op het vlak van hulpverlening: een veroordeelde heeft even veel recht op een humane detentie als een geïnterneerde. Op dit moment is er inderdaad weinig verschil tussen beide groepen, maar helaas in negatieve zin.

 
 

Voetnoten

take down
the paywall
steun ons nu!