Nieuws, Samenleving, België, Analyse, Hoger kunstonderwijs -

Stop academische hold-up van hoger kunstonderwijs

Videoregistratie (en analyse) van het LUCA-debat over de academisering van het hoger kunstonderwijs.

vrijdag 15 maart 2013 17:30
Spread the love

Het uitgestelde debat over de academisering van het hoger kunstonderwijs tussen André Oosterlinck, de voorzitter van de associatie KU Leuven, twee van zijn recent aangestelde decanen (Ann Laenen en Dag Boutsen), en twee kritische docenten van de betrokken kunsthogescholen (Jeroen Laureyns en Wouter Soudan) heeft dan toch kunnen plaatsvinden op donderdag 13 februari in Sint-Lucas Gent.

De LUCA-studenten die dit organiseerden verdienen alle lof: een dergelijk kritisch en open debat is zonder meer uniek. De zorgvuldige begeleiding van de moderator Koen Brams was daarbij essentieel. Hierbij de videoregistratie en een commentaar.

(Een transcriptie vindt u in de pdf in bijlage.)

Het pleit voor de heer baron Oosterlinck dat hij dit debat publiek wil aangaan. Voor iemand die de plechtstatige, universitaire omgangsvormen aan de KU Leuven gewoon is, was de sfeer en eigenzinnigheid van het overleg aan een kunsthogeschool wellicht een nieuwe ervaring. Daarmee heeft hij aan den lijve kunnen ondervinden dat een kunsthogeschool een totaal andere biotoop is.

Bij een gedwongen huwelijk zijn de crises nooit veraf, zo bleek ook meteen uit dit debat. De academisering van het hoger kunstonderwijs en de daarmee verbonden geplande inkanteling van de kunsthogescholen in de universiteit botsen op twee kernproblemen: de neoliberalisering van het hoger kunstonderwijs en de instrumentalisering van de kunsten.

De neoliberalisering van het hoger kunstonderwijs

Typisch aan het overleg over de academisering is dat men de verantwoordelijkheid blijft doorschuiven tussen docenten, instituten en de politiek, of dat men zich verschuilt achter het fatalisme dat ‘de academisering’ nu eenmaal onvermijdelijk is. Niet de academisering staat ter discussie, wel de manier waarop die concreet wordt ingevuld.

Het probleem: universiteiten schuiven vanwege hun geforceerde, internationale aspiraties steeds verder af op een neoliberaal hellend vlak. Karel Vanhaesenbrouck (RITS) schreef hierover recent (jan-feb 2013) een rake analyse in De Witte Raaf.

Wat opleidings- en onderzoeksinstituten waren, zijn onderling concurrerende bedrijven geworden met als succesfactor: de meetbare output. Dat is de kapitaalaccummulatie op basis waarvan subsidies gekocht en prestige verhandeld worden. Dat leidde tot allerlei ontsporingen die sinds de Bologna-akkoorden samen met de nakende inkanteling nu het kunstenonderwijs onveilig maken.

(1) Meritocratie: wat een docentenkorps was dat vriendschappelijk samenwerkte, dreigt steeds meer een legertje rivalen te worden op jacht naar (tijdelijke) werkzekerheid en een academische (nep)status.

(2) Meetocratie: ‘onderzoek’ staat helaas steeds meer synoniem voor een kwantitatieve wedloop aan publicaties bij voorkeur in gespecialiseerde, dure en hypercommerciële tijdschriften. Die bedienen vooral een welstellend, gesloten circuit en sommige uitgevers vragen tegenwoordig zelfs een vergoeding aan auteurs voor de publicatie van hun eigen teksten. Met een uitsluitend piramidaal systeem tot gevolg: wie de meeste fondsen heeft, genereert ook sneller de beste adelbrieven.

(3) Bureaucratie: waar er vroeger in overleg nagedacht werd over het kunstonderwijs, is er vandaag een nieuwe managerscultuur aangesteld die bijna niet met de coördinatie van het onderwijs bezig is, maar wel met rapporten voor visitatiecommissies, met fusieoperaties en met dikwijls zinloze onderwijshervormingen, met vergaderen als bezigheidstherapie zonder daadwerkelijke inspraak maar wel met een uitgesproken indoctrinatie- en uitputtingslogica.

De grote verliezer hierbij is uiteraard het kunstonderwijs zelf. Dat wordt pijnlijk duidelijk als blijkt dat studenten nu al zelf debatten beginnen te organiseren om te achterhalen wat er met hun school gaande is. Ondanks al de nieuwe middelen en al de bedrijvigheid inzake huisstijl en infrastructuur, gaat de begeleiding van de studenten er op achteruit omdat het beleid andere dringende besognes zou hebben.

Praktijkdocenten die niet zeker zijn van hun job worden opgejaagd door het ‘onderzoek in de kunsten’ om een doctoraat te maken. Theoriedocenten investeren hun tijd in output en beleidsondersteunende gedienstigheid eerder dan tijd door te brengen in de ateliers. Afgestudeerde studenten ondersteunen, wanneer het dus allemaal nog moet gebeuren, is volgens een outputmeting naar academisch model helaas tijdverlies.

Gevolg: docenten verliezen hun enthousiasme en studenten haken af. Kunststudenten willen nu eenmaal geen doffe pseudo-universiteit maar bruisende, creatieve vrijplaatsen waar men zich als kunstenaar en als mens kan ontwikkelen.

In de inleiding van dit debat geven de studenten aan dat ze les willen krijgen van goede pedagogen en kunstenaars, niet van excellerende onderzoekers. Zij wijzen er op dat het artistiek onderzoek bijzaak moet blijven in een kunstopleiding, zo niet is er sprake van een miskenning van het wezen van de kunst. Dat bleek ook duidelijk uit een open brief van de LUCA-studenten aan de heer Oosterlinck (‘Brief Studenten Luca-arts’, De Witte Raaf, nov-dec 2012).

Universitair geschoolden gaan er al te gemakkelijk vanuit dat een zogenaamde upgrade van kunsthogeschool naar kunstfaculteit per definitie waardevol is. Maar wat zijn dan die voordelen voor studenten die kunstenaar willen worden? Een studentenkaart van de KU Leuven, waarmee LUCA-studenten uit Gent, Genk en Brussel alleen in de Leuvense alma kunnen eten, heeft alvast weinig betekenis.

Het dilemma: willen we op termijn fel gepromote kunsthogescholen onder de vorm van ‘universiteit’ (of in het geval van KASK: als academisch ‘kunstinstituut’) of gewoon veel goede en interessante nieuwe kunstenaars?

De instrumentalisering van de kunsten

Het tweede kernprobleem is het ‘onderzoek in de kunsten’. Na meer dan 8 jaar alle kansen te hebben gekregen, kunnen we moeilijk anders dan het failliet ervan vast te stellen. Artistiek onderzoek staat het maken van kunst eenvoudigweg in de weg. Er zijn misschien wel enkele kunstenaars voor wie het profiel van de academische onderzoekende kunstenaar een opportuniteit is, maar dat is een kleine minderheid. De rest probeert er naar best vermogen een mouw aan te passen, en dat valt bijzonder hard op.

Kunstenaars die naar het voorbeeld van de universiteiten een systematische reflectie over hun werk moeten uitwerken met het oog op een doctoraat, maken alleen nog kunstwerken als bijproduct. Kunst lijkt binnen deze context steeds meer te verdampen. De energie van kunstenaars die naar hun kunst zou moeten gaan, wordt hier bijna altijd afgeleid naar een studie die vooral dient voor de institutionele zelflegitimering, met een artificieel discours als resultaat.

Dirk Pültau maakte recent de balans op van het ‘artistiek onderzoek’ en kwam tot de ontnuchterende slotsom dat er niets is dat dit vakgebied legitimeert, tenzij als institutioneel papieren bedenksel (‘Alle macht aan de universiteiten’, De Witte Raaf, sept-okt 2012). Om het prestige van de School of Arts te kunnen vergroten, creëert men dus een nieuwerwets academisme met een omgekeerd effect: het trekt de kwaliteit van kunstenaars naar beneden. Resultaat: steriele middelmatigheid.

Uiteraard willen kunstenaars middelen en samenwerkingsmogelijkheden. Maar er is allicht geen enkele kunstenaar die er niet voor zou kiezen om deze ondersteuning te krijgen, gewoon om werk te maken. Heel wat kunstenaars zagen het doctoraat als een kans om aan de commerciële druk van de kunstmarkt te ontsnappen. Veel ervan getuigen nu dat zij in een academisch reservaat zijn terecht gekomen met allerlei verplichtingen die hen afleiden of vervreemden van hun eigen werk. Doctorandi beseffen des te meer dat de eigenlijke erkenning van hun werk buiten de academische muren gebeurt. De opgelegde evaluatiecultus voor een selecte club van zelfverklaarde academische experts is helaas een schijnvertoning die alleen als institutioneel onderonsje van belang is: een examen en sollicitatieproef tegelijk.

Naar een alternatieve academisering

Als al die universitaire titel- en gradendragers het dan toch zo goed voor hebben met de kunsten, zou het dan niet veel logischer zijn mocht men de beschikbare middelen gewoon vrijmaken voor praktijkdocenten en hun ateliers, in samenwerking met externe kunstenaars, zodat kunsthogescholen terug dynamische en interactieve werkplaatsen worden? Een kunstschool zou zo een ‘kunstplatform’ moeten zijn, zoals de LUCA-studenten zelf benadrukten in de hogervermelde open brief aan de heer Oosterlinck.

In het publiek debat van 13 februari verklaarde André Oosterlinck alsook zijn decanen dat ze niet liever zouden willen dan dat er constructieve voorstellen komen die het beleid vooruit helpen. En dat zij het alleen maar aanmoedigen dat de School of Arts eigen onderzoeksmodellen en profiel zouden uitdenken. In dat geval: stop met alles steeds in een universitair keurslijf te duwen en zet het stiefmoederlijk behandelde kunstonderwijs eindelijk eens centraal.

Dus, geachte heer Oosterlinck, durf de fouten die gemaakt zijn onder ogen te zien: het kunsthogeronderwijs verliest zijn bestaansgrond als het tot een kopie van de universiteit wordt gereduceerd. Vanzelfsprekend is dit voor geen van beide partijen een verrijking. Stop dus met het minimaliseren en negeren van het belang van de echte output: de artistieke creaties en de professionele zichtbaarheid van studenten, docenten en alumni.

Doek daarom, als wetenschapper die weet wat falsificatie is, het ‘artistiek onderzoek’-carnaval in de kunsten op: getest en negatief bevonden. Want helaas, het is kunst noch academisch onderzoek. De aangestelde ‘onderzoekscoördinatoren’ hebben na al die tijd en tot hun grote ergernis zelf nog steeds geen idee van wat het onderzoek in de kunsten en in het (grafisch) ontwerp precies is. Die ‘input’ zou van de kunstenaar moeten komen, maar dan wel volgens een arbitraire format die enkele professoren tussendoor in grote lijnen hebben uitgedokterd? Dit lijkt een strategie te zijn om de kunsten te verknechten binnen een superieure universitaire doctoratenfabriek.

Durf vervolgens, meneer Oosterlinck, als de visionaire manager met een hart voor onderzoek die u bent, te investeren in écht kunstonderzoek, los van allerhande academische bijsluiters. Maak dit mogelijk, en u schrijft ongetwijfeld geschiedenis.

take down
the paywall
steun ons nu!