afbeelding dr shintabastian
Opinie, Nieuws, Samenleving, België, Nadine Plateau, Audiovisuele wereld -

Seksisme in de film- en televisiewereld

In deze lezing licht Nadine Plateau toe hoe seksisme welig tiert in de audiovisuele wereld. Er zijn voortdurend subtiele discriminatiemechanismen aan het werk die niet als dusdanig erkend worden. De wereld van kunst en cultuur wordt immers omringd door een aura van creativiteit en talent: wie er niet geraakt heeft simpelweg niet de juiste kwaliteiten. Nochtans gaat het er in deze sector niet anders aan toe dan in de rest van de maatschappij.

zondag 10 maart 2013 14:24
Spread the love

Om te beginnen wil ik u eraan herinneren dat de kwestie rond film en cultuur in het algemeen niet nieuw is in de vrouwenbeweging. (Camera Obscura: Feminism, Culture, and media Studies in 1976). In de jaren zeventig van vorige eeuw uitten feministen al kritiek  op de seksistische cultuur en klaagden ze de ondervertegenwoordiging aan van vrouwen in de cultuurproductie, maar dit was nooit een prangende kwestie. Er waren andere prioriteiten: abortus, geweld, armoede. Zelfs vandaag zien feministen en gelijkekanseninstanties cultuur niet altijd als een domein waarin er dringend een grotere gelijkheid moet bewerkstelligd worden.

Het staat vast dat genderongelijkheid in de film en audiovisuele sector minder gedocumenteerd en gerapporteerd is dan andere ongelijkheden (in het domein van de politiek bijvoorbeeld). Meer nog, cultuur (en kennis) lijkt nog steeds een speciale status te genieten dankzij haar link met de creatieve schepping. De eigenlijke notie van schepping (en de idee van talent) zoals het wordt gedefinieerd en gewaardeerd in onze westerse cultuur dient vooral om subtiele discriminatiemechanismen op alle niveaus van de filmwereld te versluieren. Bovendien ontkracht deze notie elk initiatief dat voorwaarden zou koppelen aan het toekennen van subsidies. Zo herinner ik me dat de minister van cultuur zich uitliet tegen quota omdat ze de artistieke vrijheid zouden inperken (net zoals op de universiteiten met pedagogische vrijheid het geval is).

‘Kunst en cultuur genieten een speciale status omdat ze geassocieerd worden met noties als creatie en schepping. De Minister van Cultuur was bijvoorbeeld tegen quota omdat die de artistieke vrijheid zouden inperken.’

Maar eigenlijk kunnen we er als feministen van uitgaan dat het er in deze sector niet anders aan toe gaat dan in andere sectoren van de samenleving (dezelfde patriarchale logica heerst in het domein van de politiek, onderwijs, industrie, maar neemt telkens andere vormen aan). Specifiek voor de film- en de audiovisuele sector geldt evenwel dat er sprake is van een dubbele genderdiscriminatie.

Ten eerste is er de discriminatie wat betreft tewerkstelling. Het is nu trouwens ook bewezen dat de sector vrouwen discrimineert op vlak van toegankelijkheid, vergoeding, en werkomstandigheden. Een tweede punt is de discriminatie wat betreft de inhoud van culturele producties. We zien ons nog steeds geconfronteerd met een ‘onder mannen’-cultuur, waarin niet alleen gender op gestereotypeerde wijze wordt geportretteerd, maar waarin ook de defintie van wat artistieke waarde is door mannen wordt gedicteerd (niet door allemaal, vooral door blanke, burgerlijke mannen van middelbare leeftijd). Zo kunnen vrouwen worden uitgesloten of gediscrimineerd op basis van het zogenaamde objectieve criterium van kwaliteit.

‘De definitie van wat artistiek waardevol is, wordt door mannen gecreëerd. Op die manier moeten vrouwen voldoen aan voorwaarden die door mannen gesteld worden.’

Wat moet worden aangekaart is de productie van normen in deze sector (hoe deze te evalueren, welke onderwerpen van algemeen belang zijn, enz.). Als we deze normen niet uitdagen, vrees ik dat vrouwen in grote mate zullen blijven participeren in de productie van een mannencultuur op basis van mannelijke voorwaarden in plaats van hun eigen voorwaarden te integreren in een echt gemeenschappelijke cultuur. Als feministen hebben we allemaal ingezet op de kracht van vrouwen om de cultuur te transformeren en het mannelijke vooroordeel aan te vechten door onze ervaring en visie door te drukken tot in de mainstream. Maar we anticipeerden niet op de kracht van traagheid en weerstand in een patriarchale samenleving. 

We zijn er achter gekomen dat als we discriminatie wilden aanvechten we deze eerst zichtbaar hadden moeten maken. Daarvoor beschikken we over kwantitatieve en kwalitatieve data die ons toelaten de kwestie te problematiseren. Natuurlijk zijn cijfers de eerste stap en ik neem aan dat we vanochtend heel wat informatie kunnen halen uit de presentaties van nieuwe statistieken wat Europa betreft. Cijfers zijn belangrijk, maar we hebben ook kwalitatieve studies nodig (diepte-interviews, tekstanalyses, enz.). Ik denk bij deze aan het onderzoek dat in Québec werd gevoerd rond vrouwelijke regiseurs (Encore Pionnières), of het onderzoek in Frankrijk rond vrouwen in het domein van de performance.

Encore Pionnières bijvoorbeeld deconstrueert mythes rond vrouwen en cinema. Het onderzoek toont aan dat ondanks wat velen denken, vrouwelijke producers vrouwelijke regisseurs wél helpen; vrouwen maken documentaires niet omdat ze documentaires prefereren maar omdat het te moeilijk is om de stap naar fictie te zetten, omdat het niet te combineren valt met een gezin, of omdat het financieel te onzeker is. Wat de Franse studie betreft: die helpt ons meer precies te identificeren waar de pijnpunten liggen. Ze wijst op de kracht van uitsluiting van een wereld waar de Ander geen plaats heeft en de assymetrie tussen de mannelijke en vrouwelijke positie. Leeftijd dwingt vrouwen bijvoorbeed nog steeds in een nadelige positie.

“Het is nog steeds moeilijk om erkenning te vinden voor het feit dat vrouwelijke culturele producties even universeel zijn als de zogezegde neutrale (mannelijke).”

Het is een begin, maar meer onderzoek is nodig om de subtiele discriminatiemechanismen te identificeren. Het is nog steeds moeilijk om erkenning te vinden voor het feit dat vrouwelijke culturele producties even universeel zijn als de zogezegde neutrale (mannelijke). Zo was ik gefrappeerd door de opmerking van een organisator van een gay en lesbian filmfestival in Brussel die duidelijk poneerde dat hij niet geïnteresseerd was in een film met twee vrouwen. Dit toont aan hoe een onderwerp geworteld in de vrouwelijke ervaring niet gezien, gepercipieerd, behandeld wordt als zijnde in het bezit van een universele dimensie. Vrouwencinema refereert nog steeds aan specificiteit, terwijl mannencinema universaliteit kan claimen. Het is nodeloos te stellen dat dit ook het geval is in de filmkritiek, waarvan we de gevolgen in termen van promotie maar al te goed kennen.

Meer onderzoek zal het probleem ook steeds complexer maken. Hoe kan een strategie het best opgesteld worden? Ikzelf zou opteren voor een dubbele aanpak (top-down en bottom-up). In de EU vloeien veel gelijkekansenmaatregelen, -reguleringen en departementen voort uit top-down publieke beleidsdoelstellingen en legislatie. Zoals u wellicht weet is er geen specifieke wetgeving op Europees vlak om geslachtsdiscriminatie of genderstereotypering tegen te gaan in de toegepaste kunsten, televisie en media. Maar de algemene wetgeving rond gendergelijkheid is van toepassing op alle sectoren van de samenleving dus ook op de film- en audiovisuele sector. De vraag is hoe algemene genderdiscriminatiewetgeving toegepast kan worden niet alleen om genderdiscriminatie bij tewerkstelling binnen de sector tegen te gaan maar ook inhoudelijke genderstereotypering in film en audiovisuele productie. Eigenlijk is de wetgeving wat inhoud betreft nog steeds zwak (er zijn beloftes en adviezen, maar niets is bindend). Het kan niet verwonderen dat er geen duidelijk begrip is van wat geslachtsdiscriminatie inhoudt en hoe het te meten.

Veel van het onderzoek heeft bovendien aangetoond dat de problemen beginnen op school. Dit kan dus een prioriteit zijn (in het bijzonder in de context van het Bolognaproces). Misschien is een vak als Gender Studies in kunst- of filmscholen een goed idee? Momenteel lijkt het onderwijs in deze scholen nog voornamelijk gekarakteriseerd te worden door een gebrek aan positieve vrouwelijke rolmodellen, gebrek aan inzicht in de historische uitsluiting van vrouwen en de exorbitante privileges van mannen, en gebrek aan aanmoediging voor vrouwelijke studenten. Vandaar de noodzaak beroepsopleidingen en openbaar beleid te herdenken in deze context.

Als we in acht nemen dat de culturele sector door de samenleving wordt gesubsidieerd via belastingen, is het dan niet belangrijk respect te vragen voor de principes van de democratie, de gelijkheid waarop de samenleving berust, en financiële ondersteuning te onderwerpen aan bepaalde voorwaarden? Dit is bijvoorbeeld al het geval in Spanje.

Als we de revolutie niet kunnen bewerkstelligen, om de cultuur diepgaand te transformeren, laten we dan tenminste opzetten wat Griselda Pollock de ‘feministische interventies in cultuur’ noemde. Daarvoor hebben we sterke netwerken nodig. 

Vertaling: Judith Lindekens

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!