Eerste minister Wilfried Martens (midden) met ministers Jean Gol en Michel Hansenne in 1982 (foto dbnl.org)
Analyse - Patrick Humblet

Regering-Michel herhaling van regeringen 1981 en 1958?

Op het PS-congres in Tubize van 5 oktober verketterde voormalig eerste minister Elio Di Rupo de nieuwe federale regering Charles Michel I als ‘ultrarechts', de meest rechtse sinds de regering Martens V in de jaren 1980. Klop dat? Professor arbeidsrecht Patrick Humblet blikt terug en vergelijkt.

zondag 2 november 2014 12:59
Spread the love

Voormalig eerste minister Di
Rupo (PS) ziet waarschijnlijk overeenkomsten omdat in de periode 1981-1988 de
socialisten eveneens buiten de regering werden gehouden. De regering Martens V (1981-1985) [1]
bestond uit een coalitie van de christendemocratische partijen CVP en PSC (nu
CD&V en CDH) en de liberale partijen PVV en PRL (nu Open VLD en MR). 

De regering-Martens V heeft diepe sporen nagelaten in de vaderlandse
geschiedenis wegens het weinig democratische gehalte van haar besluitvorming.

Martens
regeerde immers door middel van bijzondere volmachtbesluiten [2],
die diep in het vlees van de modale
burger sneden. Het remgeld [3]
werd fors verhoogd en de sociale uitkeringen [4]
werden verlaagd. Een aantal indexsprongen [5]
en een devaluatie van de Belgische frank [6]
vervolledigden het plaatje.

Werkgevers
werden gepaaid met kortingen in eigen bijdragen aan de sociale zekerheid en er
werden taksvrije zones gecreëerd voor bedrijven die zich bezighielden met de ontwikkeling
van nieuwe spitstechnologie. Volgens sommigen was deze regering dan ook niet meer dan een
neoliberaal experiment.

Solidariteit was nooit ver weg

Wie
er de memoires van zowel Wilfried Martens als Jean-Luc Dehaene [7]
op naslaat, zal echter vaststellen dat de solidariteit nooit ver weg was. De
beschikbare arbeid moest herverdeeld worden en er moesten banen gecreëerd
worden. Niet alleen werd het
statuut van de deeltijdse werknemers verbeterd, er werd ook een alternatief arbeidscircuit
ingevoerd.

Sommige
van deze maatregelen staan in het collectieve geheugen gegrift, bijvoorbeeld
de 5-3-3-akkoorden: een loonmatiging van 3 procent werd gekoppeld aan 3
procent meer aanwervingen en 5 procent werktijdverkorting. Hierdoor werden
enkele tienduizenden jobs gecreëerd.

Onder
impuls van minister van Werkgelegenheid en Arbeid Michel Hansenne (PSC, nu cdH) werd geëxperimenteerd met arbeidsduurverkorting. Beïnvloed door Tamas
Palasthy, een Hongaarse econoom aan de Université Catholique de Louvain,
zocht en vond Hansenne een methode om mensen minder te laten werken en
tezelfdertijd het productiepotentieel beter te benutten.

Werknemersorganisaties
en bedrijfsleiders konden volgens die methode in onderling overleg afwijken van
de rigide wetgeving op de regeling van de arbeidsduur. Zo werden in sommige
ondernemingen twee ploegen gevormd waarvan er één vier dagen werkte aan 9 uur
per dag en een andere ploeg driemaal 12 uur werkte op vrijdag, zaterdag en
zondag.

Ranzig
kantje

Martens
V had echter ook een ranzig kantje. De sociale partners werden zoveel mogelijk
buiten de besluitvorming gehouden. De interprofessionele akkoorden werden buitenspel gezet, maar het ging verder. De oligarchie van de drie vakbonden ABVV-ACLVB-ACV
werd bijvoorbeeld doorbroken door de introductie van een aparte geleding voor kaderleden in de ondernemingsraden.

De
kwade genius van de regering Martens was Jean Gol (PRL, nu MR). Deze politicus
had een afkeer van vakbonden en maakte overal te lande reclame voor antivakbondswetsvoorstellen
die onder meer het stakingsrecht aan banden moesten leggen.

Michel
I = Martens V?

De
uitspraak dat de regering Michel I een ideologisch doorslagje is van de
regering Martens V, is voorbarig. Veel zal afhangen van de wijze waarop het
federale regeerakkoord in de praktijk wordt omgezet.

Eén ding is zeker:
de onderstroom van deze regering is net zoals ten tijde van Martens V antivakbond.

Voor
de MR (en in mindere mate de VLD) is dit de voortzetting van een traditie. De
voorbije dertig jaar hebben de Franstalige liberalen het heilige antivakbondsvuur
voortdurend smeulend gehouden. Na de vroegtijdige dood van Gol hebben zijn
poltieke erfgenamen jaarlijks wetsvoorstellen ingediend om de macht van de
vakbonden te fnuiken.

Zelfverklaarde
mensenrechtenactivisten als Louis Michel (vader dan de huidige eerste minister
Charles Michel) schroomden er in het verleden niet voor om hun handtekening te zetten
onder teksten die zo uit de koker van de Birmaanse militaire junta leken te komen.
Vaak werden ze hierin enthousiast gesteund door de Vlaamse liberalen.

De
N-VA is op gebied van antivakbondsactie veel minder actief geweest, al was het maar omdat hun
aanwezigheid in het parlement tot voor enkele jaren onbeduidend was en hun
interessepunten meer op het communautaire vlak lagen. Zij hebben de schade echter
snel ingehaald. Na
de nieuwe – liberale – marsrichting behoort ‘union bashing’ nu ook tot de core
business van de N-VA.

Niet alleen minimale dienstverlening bij stakingen in gevangenissen
en bij spoorstakingen staat op het verlanglijstje. Ook het afschaffen van de
vakbonden als
uitbetalingsinstantie van werkloosheidsuitkeringen, het opleggen van
rechtspersoonlijkheid aan de werknemersorganisaties, het opheffen van interprofessionele akkoorden en van het
sectoraal overleg maken deel uit van de strategie die moet leiden tot de definitieve liquidatie van de vakbonden. 

Tot
slot de CD&V. Daarover kunnen we kort zijn. Van Kris Peeters, zetbaas
van de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), moet de christendemocratische
vakbond ACV, laat staan het socialistische ABVV, geen enkele steun verwachten.

Zoek
de constructiefout

De
grote fout van het project van de nieuwe politieke meerderheidscoalitie onder
eerste minister Charles Michel is het totale gebrek aan empathie [8].
De burger krijgt alleen maar te
horen dat hij langer zal moeten werken, meer zal moeten betalen, minder zal
krijgen. Met een aantal ingrepen die niets kosten had de regering nochtans haar
goede wil kunnen tonen.

Zo
is de bescherming van personen die actief zijn in de vakbonden lamentabel
geregeld. Een ‘gewone’ werknemer is bijna vogelvrij en een lid van de
ondernemingsraad kan er probleemloos uit worden gekegeld als de werkgever goed
bij kas is. Waarom bijvoorbeeld de ontslagvergoeding in dergelijke
gevallen niet koppelen aan de financiële slagkracht van de werkgever?

Als
je een bepaald percentage van je omzet moet ophoesten, zul je wel tweemaal
nadenken alvorens je iemand vanwege van zijn vakbondsovertuiging aan de deur zet.
Waarom ook geen ondernemingsraden in KMO’s? De vakorganisaties van de kleine en
middelgrote ondernemers (UNIZO en zijn Franstalige tegenhanger UCM) nemen toch
ook deel aan het nationale sociaal overleg, waarom dan ook niet op een lager
echelon?

Zelfs
in het ontslagrecht had men meer kunnen afdwingen. Als er sprake is van
onredelijk ontslag, mag dat best wat meer kosten dan de (maximum) zeventien
schamele weken die nu door de sociale partners zijn afgesproken.

Tot
slot had men gevoelige dossiers op een minder brutale manier kunnen aanpakken. Scherpe
kantjes van stakingen kunnen worden bijgevijld, maar daarvoor bestaan andere, beter
verteerbare, methodes dan de minimale dienstverlening.

De
geschiedenis herhaalt zich… nooit op dezelfde manier

In
de pers duikt ook de vergelijking op met de regering Eyskens IV [9].
In de periode 1958-1961 werd de regering van Gaston Eyskens geconfronteerd
met zware economische problemen. Om hieraan het hoofd te bieden werd de ‘wet voor economische expansie, sociale
vooruitgang en financieel herstel’ in de steigers gezet, die de geschiedenis is ingegaan als “de Eenheidswet”. 

Die wet was een cocktail van 133 artikelen, met onder meer een aantal ingrepen in de overheidspensioenen
en de werkloosheid. Naar
aanleiding hiervan brak de ‘staking van de eeuw’ uit. Het land werd platgelegd
en er vielen zelfs vier doden. Desondanks werd de wet op 13 januari 1961 aangenomen
en werden de acties afgeblazen. Een maand later viel de regering.

Parallellen met Michel I zijn er zeker. Er werd alleen slecht nieuws
gebracht. Daarnaast ontbreken ook nu linkse accenten en staan de vakbonden op
scherp. De verschillen hebben echter vooral met de vakbonden zelf te maken. Daar
waar in 1960-1961 de flamboyante André Renard zelfs opriep tot sabotage, zijn
de bonzen nu vrij braaf en mak.

Bovendien is het militantisme van (vooral de Vlaamse) vakbondsleden zeer gering. Het is dan ook maar de
vraag of de maandagstakingen de regering in verlegenheid zullen brengen. Waarom
niet kiezen voor een andere strategie? Waarom niet gaan voor een meltdown?

Ten
oorlog

Na
de Tweede Wereldoorlog zijn de vakbonden sociale partners geworden, naast de
werkgevers en de overheid. Zij hebben ervoor gezorgd dat ‘de mayonaise (van het
sociaal overleg) pakte’. In de Nationale Arbeidsraad, de Centrale Raad voor het
Bedrijfsleven, de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen en talloze andere organen voor sociaal overleg zorgen zij voor feedback aan en ondersteuning van de overheid.

Nu de sociale welvaartsstaat zelf wordt aangevallen, moeten deze hand- en spandiensten aan de overheid worden
stopgezet. De vakbonden mogen niet langer zetelen in allerhande beheersorganen. Dan
worden er geen rechters meer voorgedragen in de arbeidsrechtbanken en
worden vergaderingen van ondernemingsraden en van de preventiecomités (‘comités voor veiligheid en gezondheid op het werk’) geboycot, enzovoort. 

Daarom
deze oproep aan de bonden: verlaat de commandoposten van de staat! De stekker
eruit…! Aux armes etc.




Professor dr. Patrick Humblet is doctor in de rechten sinds 1993 met het proefschrift De gezagsuitoefening door de werkgever. Een
juridische analyse. Sinds 1993 is hij docent aan de Vakgroep Sociaal Recht van de Universiteit Gent, waarvan hij sinds 2000 voorzitter is. Hij
publiceert over arbeidsrecht, grondrechten van werknemers en gelijke
behandeling man/vrouw. Zijn favoriete onderzoeksdomein is het collectief
arbeidsrecht.


[1] Wilfried Martens (CVP, nu CD&V) was eerste minister van 1979
tot 1992 (negen maanden onderbroken door de regering Mark Eyskens,
eveneens CVP). Hij leidde negen regeringen, drie met de liberalen,
vijf met de socialisten en één met liberalen en socialisten samen. Alleen zijn
laatste coalitie volbracht een volledig mandaat van vier jaar. Onder zijn regeringen werd zwaar bespaard in de sociale overheidsuitgaven.

[2] Op basis van volmachtwetten kon de regering besluiten nemen, zonder
telkens naar het parlement te moeten stappen, om zo (in
theorie) sneller dringende beslissingen te kunnen nemen. In deze
volmachtwetten, goedgekeurd door het parlement, stond omschreven over
welke materies de regering kon beslissen en voor hoelang. Concreet
betekende dit dat het parlement de controle over de regering voor een bepaalde
periode (en voor bepaalde materies) verloor, wat vooral de oppositie aan
banden legde, omdat ze de ministers dan niet ter verantwoording kon roepen.

[3] Het remgeld is het aandeel dat de patiënt zelf betaalt voor
medische verzorging en geneesmiddelen.

[4] Sociale uitgaven zijn de pensioenen,
werkloosheidssteun, verzekering tegen arbeidsongevallen, vergoeding voor
beroepsziekten, gezinsbijslag (het ‘kindergeld’), de ziekteverzekering en de
vergoeding voor de jaarlijkse vakantie.

[5] België is een van de weinige landen ter wereld waar de lonen vast
verbonden zijn aan de koopkracht door een automatisch mechanisme. In de meeste andere landen moet dit telkens weer onderhandeld worden. Dit houdt in dat naarmate de consumptie duurder worden door inflatie, men ook de lonen in min of meer gelijke mate laat stijgen. Dit gebeurt volgens
een periodieke berekening, de ‘indexering’. Wanneer de ‘loonindex’
boven een bepaald percentage stijgt, gaan de lonen automatisch omhoog, tenzij de regering anders beslist en een stijging van de
index overslaat. Het overslaan van een indexaanpassing noemt men een ‘indexsprong’. Concreet houdt dit een daling van de koopkracht in voor al wie leeft van een loon
als werknemer. Inkomens uit investeringen en vermogens daarentegen worden permanent ‘geïndexeerd’ door de werking van de markt. Een indexsprong van de lonen betekent dus ook een grotere winst uit investeringen en kapitaal.

[6] Devaluatie (‘ontwaarding’) van een nationale munt houdt in dat de
munt minder waard wordt ten opzichte van buitenlandse munten. De wisselkoers verandert de facto permanent door de werking van de financiële markten, maar een overheid kan officieel beslissen de eigen munt een lagere ‘waarde’ te geven, door die wisselkoers zelf te veranderen. Daardoor wordt
de invoer van producten uit andere landen plots duurder en worden binnenlandse
producten op de eigen markt plots goedkoper. Dat moet dan de binnenlandse economie
stimuleren. Sinds de invoering van de euro zijn nationale devaluaties niet meer mogelijk.

[7] Jean-Luc Dehaene (eveneens CVP, nu CD&V) volgde Martens op
als eerste minister en leidde twee regeringen (1992 tot 1999). Hij was daarvoor
minister van Sociale Zaken (1981-1988) en minister van Institutionele Hervormingen (1988-1992) onder Martens.

[8] ‘Empathie’ betekent hier dat je je kan inleven in het standpunt van
de ander, dat je kan vatten waarom iemand een andere mening heeft dan jezelf. Dat betekent dus geenszins dat men het met dat andere standpunt eens is.

[9] Gaston Eyskens (van de toen nog unitaire CVP-PSC, nu
CD&V en CDH) was eerste minister in 1949-1950, 1958-1961 en 1968-1973. De
regering Eyskens IV (1958-1961) was een christendemocratisch-liberale
coalitie.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!