Publieke debathygiëne
Essay, Nieuws, Tmd -

Publieke debathygiëne

Ik doe al zo’n twintig jaar vol liefde en toewijding mee aan het publieke debat, en heb daarin nogal wat verschuivingen meegemaakt. Ik geef hier een overzicht van enkele van die verschuivingen, en geef tevens suggesties voor zij die aan dit debat deelnemen. Intensiteit is immers geen indicator van kwaliteit, en het debat heeft maar nut wanneer men zich van enkele vuistregels bewust is.

donderdag 11 november 2010 00:08
Spread the love

Van opiniestuk naar blog

Toen ik in de late jaren tachtig mijn eerste stappen zette in het publieke debat was dat ‘publieke’ zeer duidelijk bepaald.(1) Een debat werd publiek van zodra het werd gevoerd in de massamedia, en die massamedia waren destijds nog eenvoudig op te lijsten: televisie, radio, kranten, magazines. Als staartje aan dit alles was er ook het lezingen- en debattencircuit, en dit kwam neer op een tocht langsheen de Vlaamse (en belendende) zalen waarin men een levend publiek te lijf ging. Het ging zo. Je publiceerde een boek of studie, kreeg een interview in een krant of magazine, en begon vervolgens uitnodigingen te krijgen voor lezingen, debatten en zo meer. Radio en televisie volgden daarna, wanneer men wat ‘naam’ had als publiek debater en wanneer de ideeën en standpunten die men uitdroeg een zeker niveau van circulatie hadden bereikt.

Toegang tot het publieke debat was exclusief. De massamedia maakten strenge selecties op grond van een hele reeks doorgaans impliciete criteria. Men moest ‘smoel’ en ‘stem’ hebben in de audiovisuele media, iets interessants te zeggen hebben dat (liefst) de consensus verstoorde of amendeerde, en men moest kunnen spreken en schrijven op een bepaalde manier. Het publieke debat was beperkt tot een klein aantal actoren en de massamedia bepaalden de agenda, de vorm en het verloop ervan. Er werd naar hartelust geknoeid en gemanipuleerd: opiniestukken werden drastisch ingekort zodat ze een heel andere boodschap brachten, uitgenodigd door redacties om dan zonder boe of ba afgevoerd te worden, ze werden dagen- tot wekenlang ingehouden tot wanneer de tegenpartij klaar was met een scherp antwoord, lijsten van ondertekenaars werden verwijderd zodat stukken de schijn gaven enkel een individueel standpunt weer te geven, er werden zeer gekleurde vragen gesteld tijdens interviews, de montage van interviews bij indirecte uitzendingen kon een onverwachte ‘winnaar’ of ‘verliezer’ in een debat opleveren, de studio-commentator kon een interview afsluiten met een uitspraak die het geheel een andere draai gaf, enzovoort. Ik heb al deze dingen persoonlijk meegemaakt; het publieke debat van die tijd vereiste nogal wat geduld en incasseringsvermogen. Als ‘auteur’ moest men telkens een strijd leveren om de eigen stem gepubliceerd te zien en niet de stem van redacties of redacteurs.

Sinds het midden van de jaren negentig veranderde dit alles, en de oorzaken daarvan zijn welbekend. Het internet brak de publieke ruimte helemaal open en werd een nieuw medium, zowel een ‘massamedium’ in de strikte zin, als een meer gelaagd en gespecialiseerd medium waarin kleine groepen met mekaar communiceerden. We zagen de opkomst van de nieuwe media – gespecialiseerde micromedia zoals KifKif en ruimere mediaplatformen zoals Indymedia-De Wereld Morgen – en van diverse nieuwe platformen voor discussie en debat: blogs en zaken zoals Facebook. De gevolgen van die revolutie zijn enorm, ik schets ze even.

Eén: daar waar ik vroeger behoorlijk goed wist waar ik opdook in het publieke debat, weet ik dat vandaag de dag helemaal niet meer. Vroeger bepaalde ik zelf waar en wanneer ik een interventie deed, en ik wist welke media mijn standpunt publiceerden. Vandaag kan een standpunt van mij zomaar overgenomen worden door dozijnen andere media en fora; het kan daar verknipt en vermalen worden zonder dat ik enige invloed heb over hoe ik daar met een bepaald standpunt wordt geassocieerd. Ik sta dan ook versteld van de manieren waarop allerhande standpunten aan mij worden toegeschreven op blogs en andere discussiefora: standpunten die ik zelf nooit heb ingenomen en die in sommige gevallen zelfs diametraal ingaan tegen mijn eigenlijke standpunten. Als ‘auteur’ ben ik de controle over mijn eigen publieke stem volledig kwijt gespeeld.

Ook vroeger moest ik waken over de integriteit van mijn eigen publieke stem. Maar toen was dat betrekkelijk eenvoudig – men kende degenen die men hiervoor moest aanspreken, men kende de bronnen en kanalen, de agendas en uitgangspunten. Vandaag is dat compleet onmogelijk geworden, en ik zie dan ook vaak karikaturen van mezelf en anderen opduiken, vervaardigd door mensen die ik niet ken (en omgekeerd) en naar wiens agenda en uitgangspunten ik het raden heb. Wie vandaag publiceert begeeft zich in een veld van volkomen onbekenden.

Hoe komt dit? Dat is punt twee. De digitale revolutie heeft een explosie veroorzaakt van de actoren in het publieke debat. In essentie is het zo dat eenieder die beschikt over een internet-computer zijn/haar opvattingen kan publiceren in honderden verschillende plaatsen, gaande van algemene media-sites (de audiovisuele media en kranten hebben nu allemaal een website waarop men kan bloggen, enquêtes invullen, etc), tot micromedia, blogs, Facebook en ga zo maar voort. Er zijn geen andere toegangsvereisten meer tot het publieke debat dan de technologische. Men moet een computer met internetaansluiting hebben maar geen andere bijzondere deskundigheden of communicatieve bekwaamheden – de wereld van het publieke debat ligt wijd open, en er staan weinig weinig politiemensen en flitspalen op de virtuele snelweg.

Redacties proberen soms de meest beledigende of onnozele berichten weg te halen of te verhinderen, en er zijn hier en daar filters die bepaalde trefwoorden identificeren en verwijderen. Maar algemeen genomen zijn de beperkingen uiterst gering. Men hoeft zelfs geen echte identiteit meer te hebben, want een aliasje volstaat als handtekening onder een bericht. Men hoeft zichzelf dus niet langer tentoon te stellen in het publieke debat, en kan nu zonder enige kans op persoonlijke sanctie het publieke theater betreden. Publiek gezichtsverlies is dankzij de alias geen risico meer.

Men associeert deze explosie van actoren in het publieke debat nogal eens met democratie en vrijheid van meningsuiting – het is goed dat ‘iedereen’ nu kan deelnemen aan publieke discussies, zijn of haar mening kan laten circuleren, met allerhande andere mensen kan spreken, en zo meer. In principe is dat natuurlijk zo, maar men moet een aantal zaken goed voor ogen houden. Ik kom daar verder nog op terug, maar hier kan ik het volgende algemene punt kwijt: democratie en vrije meningsuiting zijn niet gediend door een scheldcultuur en een intense circulatie van halve waarheden (die, precies door de intense circulatie, snel het statuut van ‘feiten’ krijgen). Verbaal geweld is en blijft een vorm van geweld, en veel praten betekent niet dat men iets wezenlijks te zeggen heeft. Het betekent ook niet dat men veel leert en opsteekt; druk in de weer zijn op blogs en dergelijke levert zelden diepgaande informatie op; vaker leidt het tot een bevestiging van de eigen standpunten, even vaak gekoppeld aan een nog grondiger hekel aan de standpunten van de tegenpartij – haat is een kenmerk van heel veel blogs. Praten is niet hetzelfde als studeren of zich inwerken in een thema, en het ene kan het andere niet vervangen. Onze democratie wordt dan ook niet per definitie beter door het feit dat steeds meer mensen hun eigen mening publiceren. De kans is groot dat we daardoor niet meer democratie, maar meer onzin en kletskoek krijgen.

Dat is immers punt drie. Er is geen controle meer op de actoren in het publieke debat; er is eveneens geen enkele controle meer op de kwaliteit van circulerende meningen. Dat klinkt misschien vreemd, want hier botsen we op een nieuwe communicatie-ideologie: “alles wat ik denk of voel is ‘mijn mening’, en die is even goed als die van andere mensen – mijn mening verdient respect”. Alles is een mening geworden, en in een woud van meningen zonder enige aanduiding van kwaliteitsverschillen kiest men puur gevoelsmatig en esthetisch voor de ene of de andere mening. Wat best klinkt en best overkomt, dat is de mening waarbij ik me aansluit. Men ziet dit in allerhande talkshows op TV: eerst komen enkele experten of politici bakkeleien, en vervolgens vraagt men een willekeurig lid van het studiopubliek (de ‘gewone man’) “wat hij vond van het debat”. De antwoorden hierop zijn haast nooit inhoudelijk en bijna onveranderlijk vormelijk: die daar kwam het best over, hij leek me z’n dossier te kennen, hij kwam overtuigender en eerlijker over dan de andere. Inhoud wordt volkomen overwoekerd door presentatie.(2)

In het strak geregisseerde mediadebat van twintig jaar geleden waren scheldpartijen, beledigingen en goedklinkende blabla moeilijker te verkopen. De redacteurs van de opiniepagina’s gooiden dagelijks stapels dergelijke ‘standpunten’ in de papiermand. Men hoorde die zaken wel tijdens de tochten langsheen de Vlaamse zalen: daar kon men bakken stront over zich heen krijgen, beledigd en bedreigd worden, platgewalst worden door favoriete sprekers die de lachers op hun hand kregen, geconfronteerd worden met georganiseerd applaus of boe-geroep, of met mensen die de stekker uit je microfoon trokken, of het podium opklommen om daar hun eigen speech te geven. Ook allemaal echt gebeurd.

Vandaag krijg je dit allemaal op een computerscherm te zien, dikwijls vanwege mensen die hun eigen naam verbergen achter een alias, zonder mogelijkheid tot reactie of wederwoord van het slachtoffer, en zonder dat de auteur enige vorm van verantwoordelijkheid of ethiek in acht moet nemen in het ventileren van zijn of haar ‘mening’. Redacties van nieuwe media proberen dergelijke richtlijnen wel in te voeren en op te leggen – zie bijvoorbeeld de ‘gebruiksvoorwaarden’ van De Wereld Morgen – maar dit heeft zoals gezegd vaak bitter weinig effect. Eerder dan een circulatie van ‘meningen’ krijgt men zo een circulatie van emoties, van radicaal geformuleerde oprispingen, en die oprispingen zouden dan allemaal evenwaardig aan elkaar moeten zijn en alle mogelijke respect moeten verdienen. De nieuwe media worden zo geen democratische leeromgeving, maar een trainingskamp voor navelstaarderij, platvloersheid, oppervlakkigheid en demagogie. Ze worden zo dus ook geen aanvulling of alternatief voor de ‘grote’ media waaraan mensen zich gedegen kunnen informeren, wel een soort overloopvat voor allerhande hoogst dubieuze stellingnamen en interactievormen. Wie met de kwaliteit van democratie inzit zou moeten streven naar een hygiënisch publiek debat waarin kwaliteitsvolle informatie circuleert en waarin mensen de wil om zich te informeren en te leren als uitgangspunt voor deelname gebruiken.

Ik schrijf al langer dan vandaag dat ik dit bijzonder problematisch vind (3). Een belediging verdient geen respect; een halve waarheid (d.i. een hele leugen) evenmin; een scheepslading sociale en politieke stereotypen evenmin; een ontkenning van duidelijk aanwijsbare feiten evenmin; een weigering om tot een gebalanceerd oordeel te komen evenmin. Ik voel me derhalve niet verplicht om altijd en overal en met iedereen te discussiëren, en niemand kan me die verplichting opleggen, tenzij die discussie aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Als ik me wil voeden aan toogpraat zoek ik wel een café op; nieuwe media en publiek debat zijn daarvoor geen fora, en ik wil dus niet gedwongen worden toogpraat te aanhoren of te beantwoorden op een informatieve website. Ik ben dus geen anti-democraat wanneer ik geen uren wil communiceren met lapzwanzen en caféfilosofen. Ik heb de vrijheid om niét in bepaalde soorten van gesprek te gaan, en om voor andere slechts een beperkte hoeveelheid geduld aan de dag te leggen.

Men noemt dat in die ruwe debatcultuur van vandaag nochtans snel ‘hautain’, ‘betweterig’, ‘elitair’ of ‘opgestoken vingertjes’ en men doet maar. Ikzelf leg een bepaalde controle, ethiek en discipline op aan mijn publieke stem. Dit is nodig aangezien ik over die publieke stem steeds minder controle blijk te hebben, en omdat ik bij vele anderen weinig ethiek en discipline ontwaar. Ik doe dit omdat ik het publieke debat belangrijker vind dan mijn eigen ego, omdat ik me grote zorgen maak over de kwaliteit van dit publieke debat, en omdat een slecht gevoerd publiek debat onze democratie steeds verder scleroseert.(4) Dat ik voor die houding beledigd en bedreigd word, belachelijk wordt gemaakt en een tweede leven als karikatuur in diverse kanalen krijg: dat zijn onprettige dingen die ik er moet bij nemen.

Samenvattend: de ontwikkelingen van de afgelopen decennia hebben een nieuwe omgeving geschapen voor publiek debat, met daarin (a) veel minder greep vanwege degene die publiek spreekt over de manier waarop zijn of haar standpunten circuleren en opgepikt worden; (b) een explosie aan nieuwe actoren in het publieke debat en een afbouw van de criteria voor deelname aan het debat; (c) het verdwijnen van kwaliteitsonderscheiden inzake publiek circulerende ‘meningen’, en een ideologie van volmaakte gelijkheid in het debat.

Op het internet zijn de meningen van Etienne Davignon over de toekomst van Fortis zogezegd volmaakt evenwaardig aan die van mijn moeder of oudste zoon over het zelfde thema; de meningen van een magistraat of hoogleraar strafrecht over de schuldvraag in de parachutemoord volkomen evenwaardig aan die van de modale lezer van Het Nieuwsblad. Het internet is wel de enige plek waar ze evenwaardig zijn, helaas. In de echte wereld velt men voortdurend kwaliteitsoordelen over meningen, en doet de mening van mensen er enkel toe indien die mening aan allerhande kwaliteitseisen voldoet. Je kan best van oordeel zijn dat je in aanmerking komt voor een sociale uitkering; als je er echt één wil moet je wel argumenteren, criteria hanteren, en doorslaggevende bewijzen aanhalen. Als student kan je best van oordeel zijn dat je verdient te slagen voor een vak; je mening zal echter enkel gedeeld worden door de examinator wanneer je ze kan onderbouwen met de bepaalde soorten kennis die nodig zijn; ook hier moet je argumenteren en bewijzen dat jouw mening klopt. Zoniet, dan heeft de examinator uitstekende argumenten om zijn of haar mening te laten doorwegen: gebuisd. Meningen zijn nu eenmaal niét evenwaardig.

Iets bewuster spreken en schrijven

Genoeg gezeurd. Er zijn dingen die we kunnen doen om het publieke debat wat te saneren. Eén ding is iets bewuster spreken en schrijven: ons bewuster zijn van wat we doen en wat anderen doen wanneer ze communiceren. Dat is geen al te moeilijke opdracht, en we kunnen er een paar eenvoudige tips voor geven. Eerst moet ik wat technische uitleg kwijt.

Objectief spreken bestaat niet. Telkens wanneer we communiceren zijn we subjectief: samen met de betekenissen die we doorgeven, geven we een ‘kleur’ mee. We geven mee dat we ergens zeker van zijn, onzeker, of we ernstig zijn of grappig, opgewonden of redelijk. Datgene wat we doorgaans ‘objectief’ noemen: nadruk op feiten, op ‘de waarheid’, redelijke argumentatie en zo meer is één welbepaalde vorm van subjectief zijn: proberen om expliciete subjectiviteit te vermijden. En die expliciete subjectiviteit, die associëren we dan met uitdrukkingen van emotie: scheldwoorden, krachtwoorden, overdrijvingen, negatieve beeldspraak, enzovoort. Welnu, er is steeds een vermenging van emotie en betekenis, zelfs wanneer we heel ‘feitelijk’ spreken. Het is trouwens zo dat we over weinig zaken zo emotioneel kunnen worden als over feiten, over dingen die we als ‘de waarheid’ ervaren. We worden met andere woorden rap boos, opgewonden en intolerant wanneer het over als objectief ervaren dingen gaat.

Goed, we spreken dus altijd met een bepaalde ‘kleur’. Die kleur geeft een standpunt weer, een perspectief op datgene wat men bespreekt. Het is vanuit die perspectieven dat we zaken niet enkel beschrijven, maar ze ook en tegelijkertijd beoordelen. In ons taalgebruik zit steeds een beoordeling over datgene wat we zeggen, geen enkel taalgebruik is strikt neutraal.

Bekijk het volgende lijstje van woorden. Ik plaats telkens termen tegenover mekaar die heel makkelijk dezelfde zaken kunnen beschrijven. Ze doen dat echter telkens met een andere kleur, een ander oordeel over die zaken – een negatief oordeel versus een positief oordeel. Ik pik wat termen die we vaak in de politieke commentaren of berichtgeving terugvinden.

  • Obsessief, geobsedeerd – onwrikbaar, onverzettelijk
  • Niet vatbaar voor rede, onredelijk – beginselvast
  • Dwaas, naief – moedig, visionair
  • Onhoudbaar – volledig bespreekbaar
  • Borrelnootjes – verregaande toegevingen
  • Bedrog, dubbele agenda – tactisch steekspel
  • Demagogisch – goed communicerend
  • Agressief – uit zelfverdediging
  • In koelen bloede, opzettelijk – kalm, beredeneerd
  • Grof, brutaal, kwetsend – eerlijk, recht-voor-de-raap
  • Genadeslag – meesterzet
  • Eigenwijs – besluitvaardig
  • Arrogantie – zelfzekerheid
  • Affairistisch – pragmatisch
  • In de greep van belangengroepen – met een breed maatschappelijk draagvlak
  • Taboe – niet aan de orde
  • Psychologische truukjes – de kunst van het onderhandelen
  • Propaganda – perceptie
  • Een bocht maken – het standpunt aanpassen aan gewijzigde omstandigheden
  • Geen visie hebben – creatief zijn

We kunnen dit lijstje nagenoeg eindeloos uitbreiden. Over geen enkele van deze termen kan men zeggen of ze op zichzelf ‘waar’ of ‘onwaar’ zijn; elk van de termen kan een perfect accurate beschrijving zijn van iemands gedrag of instelling. Het punt is, natuurlijk, dat geen enkele van deze termen neutraal is, dat ze allemaal een duidelijke beoordeling inhouden, en dat we ons heel vaak druk maken over de beoordelingen die deze termen inhouden eerder dan over de zaken die ze beschrijven.

Laat me dit even herformuleren. In discussies over maatschappeijke thema’s zien we dat de strijd vaak gaat over het oordeel dat in bepaalde termen vervat zit, eerder dan over de handelingen of zaken die de term beschrijft. De strijd gaat dan over het feit of De Wever ‘geobsedeerd’ is dan wel ‘onverzettelijk’, ‘dwaas’ of ‘moedig’, ‘demagogisch’ of ‘vlot communicerend’, en of zijn nota ‘borrelnootjes’ dan wel ‘verregaande toegevingen’ aan de Franstaligen biedt en dus ‘onhoudbaar’ of ‘volledig bespreekbaar’ is. De strijd gaat over de vraag of Wilders ‘grof gebekt’ en ‘beledigend’ dan wel ‘eerlijk’ en ‘recht-voor-de-raap’ is, of hij ‘onredelijk’ dan wel ‘beginselvast’ is, of hij Islam ‘aanvalt’ dan wel ‘zichzelf verdedigt’ tegen Islam. Noteer dat elk van deze termen precies dezelfde lading kunnen dekken; maar het maatschappelijke debat gaat over maatschappelijke posities, over de kant die men kiest, eerder dan over gebeurtenissen, mensen en handelingen op zich.

We luisteren dus naar de krantencommentaren op de radio, en we worden heel boos omdat een hoofdredacteur zegt: “Met zijn verregaande toegevingen aan de Franstaligen geeft De Wever blijk van grote moed en visie”. We willen dat heel graag veranderd zien in “met zijn borrelnootjes aan de Franstaligen geeft De Wever blijk van dwaasheid en naïviteit”. In de volgende zin zegt de hoofdredacteur dat “De Wever de nodige dosis zelfzekerheid en besluitvaardigheid heeft om het tactische steekspel aan te gaan met de Franstaligen”. Wij geven de voorkeur aan “De Wever is arrogant en eigenwijs genoeg om te pogen de Franstaligen te bedriegen”. Wanneer hij zegt dat bepaalde thema’s “niet aan de orde zijn”, dan horen wij dat hij ze “taboe verklaart”; wanneer we horen dat “hij het niet goed doet in de perceptie” dan verstaan we dat “zijn propaganda niet goed draait”. Wanneer we horen dat bepaalde beleidsmakers zich beroepen op “een breed draagvlak in de samenleving” dan weten we dat hun beslissingen “beïnvloed zijn door lobbywerk van belangengroepen”. En ga zo maar door. Daarover gaat het politieke debat. Dat is het politieke debat. En hoe voeren we dat? Door uitspraken zoals “dat is geen zelfzekerheid! Dat is arrogantie!”; of “dat is geen eerlijke uitdrukking van de feiten! Dat is racisme!”; of “dat is geen informatie! Dat is manipulatie!” of “dat is geen feit! Dat is een leugen!!” We doen het door dingen te herformuleren, te herdefiniëren, de realiteit in een versie te gieten die voor mij de waarheid en een feit is. En het is op grond van zo’n dingen dat we tegenspelers identificeren als caféfilosofen of mensen die weten waarover ze het hebben.

Als we ons van die processen en onderscheiden nu iets meer bewust worden, dan zien we misschien de mechaniek van het publieke debat. We zien dan dat het debat veel meer zegt over de perspectieven van de deelnemers dan over de zaken zelf; en we zien dat het deelnemers heel vaak te doen is om het perspectief, niet om de zaken zelf. In die perspectieven worden allerhande dingen opgezogen: veronderstellingen, achtergronden, reeds aanwezige kennis, verbanden tussen dit thema en een ander thema. En de manier waarop mensen dingen concreet formuleren vertelt ons dus meer over die achterliggende wereld dan over de dingen die besproken worden.

Die achterliggende wereld, dat is ook een wereld van argumenten. Zoals ik zei, men is over weinig zaken zo emotioneel als over objectiviteit, over de waarheid en de feiten. Wel, als we er nu van uit gaan dat elke uitdrukking een subjectieve uitdrukking is; dat zo’n uitdrukking een hele reeks achtergonden en argumenten verbergt; en dat het ‘m uiteindelijk daarom te doen is – misschien gaan we dan onze eigen subjectiviteit wat juister inschatten, en onze woorden iets zorgvuldiger kiezen. Misschien zullen we dan iets minder snel met scherp schieten, maar eerder proberen die achterliggende wereld van uitgangspunten, verbanden en argumenten uiteen te rafelen en te begrijpen, en ons eigen woordgebruik wat beter te motiveren. Misschien zullen we dan iets minder snel “onzin!” schreeuwen, of “blaaskaak!”, maar eerst even pogen na te gaan welk gewicht er achter woorden zit en waar die woorden vandaan komen. En voor onszelf zullen we misschien eerst even nagaan of we voldoende argumenten hebben om iets te bepalen als “moed” of als “arrogantie”, als “onredelijk” dan wel “creatief”, enzovoort.

We doen dat constant in het alledaagse leven. We hebben er allerhande woorden voor: beleefdheid, wellevendheid, goede manieren, hoffelijkheid. Dit zijn oude woorden. Een nog ouder woord, geheel in onbruik dezer dagen, is wijsheid. Tot de nieuwere lichting horen dingen zoals empathie, inlevingsvermogen of emotionele intelligentie. Ons alledaags en professioneel leven is een hel wanneer we die dingen niet gebruiken. Het publieke debat zou er uiteraard ook mee gediend zijn, de hele samenleving zou ermee gediend zijn. De publieke ruimte is geen plaats waar men naar hartelust elkaar kan beledigen en uitkafferen. Het is een ruimte die enkel waarde heeft wanneer men er probeert van elkaar te leren, standpunten te onderzoeken en ze te zien als standpunten, als dingen die ons iets leren over de wereld. Ze is van ons allemaal en we hebben dus de verantwoordelijkheid er zorgvuldig mee om te springen. Doen we dit niet, dan verprutsen we (naast onze planeet) ook onze democratie.

Noten

(1) De thema’s waren steeds controversieel. Ik mengde me in het publieke debat over migratie en integratie, nationalisme, racisme, asielproblematiek, armoede, politieke verrechtsing, berichtgeving over Afrika, de gevolgen van 9/11, Islam. Telkens kon ik me baseren op nieuwe onderzoeksgegevens, ik was derhalve telkens een expert in de strikte zin van het woord over de thema’s waarover ik sprak en schreef.

(2) Zie voor een illustratie een eerdere tekst van mij, ‘Het DNA van een politieke mediaformat’, https://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/06/20/het-dna-van-een-politieke-mediaformat

(3) Zie ‘De Crisis van de Democratie’, Berchem: Epo 2007.

(4) Ik sta met die bezorgdheid niet alleen. In het zog van Herbert Marcuse, Raymond Williams, John Kenneth Galbraith en Pierre Bourdieu hebben talloze publieke intellectuelen over de laatste decennia dergelijke analyses gemaakt, en ze gaan allemaal over hoe de toename van volume in het publieke debat een schijn van democratische gezondheid wekt, terwijl er net een verschraling en nivellering-naar-beneden optreedt.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!