Napoleon op Sint Helena, aquarel door František Xaver Sandmann - Wikipedia
Opinie - Jacques Pauwels

Napoleon tussen revolutie en oorlog

Op 5 mei is het de 200ste verjaardag van de dood van Napoleon. Auteur Jacques Pauwels heeft n.a.v. hiervan een opiniestuk gemaakt, een herwerkt fragment uit zijn boek 'Het Parijs van de sansculotten', over de Franse Revolutie (en Napoleon).

woensdag 5 mei 2021 11:02
Spread the love

 

De Franse Revolutie was geen eenvoudige historische ‘gebeurtenis’ maar een lange en complexe ontwikkeling waarin we verschillende stadia kunnen onderscheiden. Sommige van die stadia waren eerder contrarevolutionair, bijvoorbeeld de ‘adellijke revolte’ aan de vooravond van 1789. Maar twee fases waren ontegensprekelijk van een revolutionaire natuur.

Het eerste stadium was ‘1789’, de gematigde revolutie. Die stelde een einde aan het ‘ancien régime’ met zijn koninklijke absolutisme en feodalisme, met andere woorden aan het machtsmonopolie van de monarch en de voorrechten van de adel en de Kerk. Tot de belangrijke verwezenlijkingen van ‘1789’ behoorden ook de Verklaring van de Rechten van de Mens, de gelijkheid van alle Fransen voor de wet, de scheiding van Kerk en staat, een parlementair systeem gebaseerd op een beperkt kiesrecht en, last but not least, de schepping van een ‘onverdeelbare’, gecentraliseerde, ‘moderne’ Franse staat. Die verwezenlijkingen, die samen een enorme ‘stap vooruit’ betekenden in de geschiedenis van Frankrijk, werden verankerd in een grondwet, die met wat vertraging in 1791 uitgevaardigd werd.

Het Ancien Régime, het Frankrijk van voor 1789, was verbonden met de absolutistische monarchie. Het revolutionaire systeem van ‘1789’ werd verondersteld een comfortabel onderkomen te vinden in een grondwettelijke, parlementaire monarchie. Door Lodewijks eigen toedoen lukte dat echter niet, en ontstond in 1792 een nieuwe staatsvorm, de republiek. ‘1789’ werd mogelijk gemaakt door de gewelddadige tussenkomst van het Parijse ‘gepeupel’, de zogenaamde sansculotten, maar was toch essentieel het werk van gematigde mensen, bijna uitsluitend leden van de gegoede burgerij. Die richtten op de ruïnes van het Ancien Régime, dat de belangen van adel en Kerk diende, een staat op die ten dienste moest staan van de (hogere) bourgeoisie, de (groot-)burgerij. Op politiek vlak vonden die solide burgers, afkomstig uit heel Frankrijk, eerst een onderkomen in de politieke partij of ‘club’, zoals men toen zei, van de feuillants, dan in die van de girondijnen. De naam van deze laatsten weerspiegelde hun plaats van afkomst: het ging om leden van de burgerij van Bordeaux, de grote haven aan de Gironde, waarvan de toenmalige rijkdom naast de wijnhandel grotendeels afhing van de slavenhandel. Maar in Parijs, het hol van de revolutionaire leeuwen, de sansculotten, en radicale revolutionairen, bekend als jakobijnen, in het algemeen, voelden die voorname heerschappen uit een provinciestad zich nooit helemaal thuis.

Het tweede revolutionaire stadium was ‘1793’. Dat was de ‘volkse’, radicale, egalitaire revolutie, met sociale rechten (onder meer het recht op arbeid) en relatief verregaande sociaaleconomische hervormingen – weerspiegeld in een grondwet, die van het Jaar I of 1793, die echter nooit in werking is kunnen treden. In dat stadium, belichaamd door de beruchte Maximilien Robespierre, was de revolutie sociaal gericht en bereid om de economie van het land te reglementeren – en dus de individuele vrijheid in zekere mate te beperken – ten voordele van de gemeenschap, ‘pour le bonheur commun’. Aangezien terzelfder tijd het recht op eigendom behouden werd, kan ‘1793’ in hedendaagse termen eerder als ‘sociaaldemocratisch’ dan ‘socialistisch’ beschouwd worden.

‘1793’ was het werk van Robespierre en de ‘jakobijnen, vooral de vurige zogenaamde Montagnards; dat waren radical revolutionairen, overwegend van kleinburgerlijke afkomst, wier principes even liberaal waren als die van de haute bourgeoisie. Zij wilden echter ook voldoen aan de elementaire behoeften van het Parijse kleine volk, vooral de handwerkers die bij de sansculotterie de meerderheid uitmaakten. Die sansculotten waren gewone mensen die lange broeken droegen en geen kniebroeken (culottes) met eronder zijden kousen, kenmerkend voor edellieden en gegoede burgers. Zij vormden de stoottroepn van de revolutie. Het waren zij die bijvoorbeeld de Bastille bestormd hadden, en de radicale jakobijnen hadden hen nodig als bondgenoten in hun strijd tegen de girondijnen, de gematigde burgerlijke revolutionairen, maar ook en vooral tegen de adellijke en kerkelijke contrarevolutionairen.

De radicale revolutie was in vele opzichten een Parijs fenomeen, een revolutie gemaakt in, door en voor Parijs. De tegenstand komt dan ook overwegend van buiten Parijs, meer bepaald van de grote burgerij in Bordeaux en andere provinciesteden, vertegenwoordigd en geleid door de girondijnen, en van de boeren op het platteland. Met ‘1793’ werd de revolutie in vele opzichten een conflict tussen Parijs en de rest van Frankrijk.

De contrarevolutie – belichaamd door de adellijke émigrés, de refractaire priesters en de opstandige boeren in de Vendée en elders in de provincies – had het zowel op ‘1789’ als op ‘1793’ gemunt en wilde niets minder dan een terugkeer naar het Ancien Régime; in de Vendée vochten de opstandelingen voor koning en Kerk. Wat de gegoede burgerij betrof, zij was tegen ‘1793’, maar voor ‘1789’. In tegenstelling tot de Parijse sansculotten had die klasse niets te winnen maar alles te verliezen bij een radicaal-revolutionaire vooruitgang in de richting die werd aangewezen door de Montagnards met hun Grondwet van 1793, met zijn egalitarisme en staatstussenkomst in het economisch leven. De burgerij was echter ook tegen een terugkeer naar het Ancien Régime, waarbij de staat weer ter beschikking van adel en clerus gesteld zou worden. ‘1789’ daarentegen betekende de oprichting van een Franse staat in dienst van de burgerij; het was de revolutie van en voor de burgerij.

Een retour en arrière naar de gematigde, burgerlijke revolutie van 1789 – maar met een republiek in plaats van een grondwettelijke monarchie – was het objectief en in vele opzichten het resultaat van de ‘Thermidoriaanse Reactie’ van 1794, de staatsgreep die een einde stelde aan het regime – en aan het leven van Robespierre. Thermidor produceerde de Grondwet van het Jaar III die, zoals de Franse historicus Charles Morazé geschreven heeft, ‘privé-eigendom en liberale gedachten veiligstelde [en ] alles afschafte wat in de richting van het socialisme verder ging dan de burgerlijke revolutie’. De Thermidoriaanse heruitgave van ‘1789’ produceerde dan ook een staat die beschreven is als république bourgeoise of république des propriétaires.

Zo ontstond het “Directoire”, een uiterst autoritair regime gecamoufleerd door een laagje democratische vernis in de vorm van wetgevende vergaderingen, voor alle zekerheid verkozen op basis van het cijnskiesrecht. Het Directoire vond het echter bijzonder moeilijk om te overleven al schipperend tussen een royalistsch Charybdis aan de rechterkant dat voor een terugkeer naar het Ancien Régime ijverde en aan de linkerkant een jakobijns-sansculottistisch Scylla dat de revolutie opnieuw wilde radicaliseren. Het kwam tot royalistische en (neo-) jakobijnse opstanden waarbij het vel van het Directoire telkens weer gered moest worden door tussenkomst van het leger. Een van die opstanden werd in bloed gesmoord door een ambitieuze en populaire generaal, Napoléon Bonaparte.

Die problemen werden uiteindelijk opgelost door middel van een staatsgreep, die van ‘18 Brumaire van het [republikeinse] jaar VIII’, d.w.z. 9 november 1799. Om haar macht niet te verliezen aan royalisten of jakobijnen, droeg Frankrijks gegoede burgerij haar over aan een militaire dictator die tezelfdertijd betrouwbaar en populair was en de keuze viel op Bonaparte.

Van de Corsicaan werd verwacht dat hij de Franse staat ter beschikking zou stellen van de grootburgerij, en hij voldeed aan die verwachting. Zijn primordiale opdracht was de uitschakelilng van de dubbele bedreiging die de bourgeoisie had bespookt. Het royalistische en dus contrarevolutionaire gevaar werd door hem geneutraliseerd met hulp van de ‘stok’ van de repressie  maar vooral van de ‘wortel’ van toegevingen, compromissen en verzoening. Napoleon liet de uitgeweken aristocraten, de ‘émigrés’, terugkeren naar Frankrijk, hun eigendommen recupereren en genieten van de voordelen die zijn regime toekende niet alleen aan de grootburgerij maar aan alle ‘bezittenden’. En hij verzoende Frankrijk ook met de Kerk door een concordaat af te sluiten met de Paus.

Om de (eno-)jakobijnse bedreiging uit de wereld te  helpen en dus een nieuwe radicalisering van de revolutie te voorkomen, deed Napoleon vooral beroep op een instrument waarvan ook reeds de girondijnen en het Directoire  gretig gebruik gemaakt hadden, namelijk oorlogvoering. Inderdaad, als we denken aan de dictatuur van Bonaparte, denken we in tegenstelling tot de jaren van 1789 tot 1794 niet zozeer aan revolutionaire of contrarevolutionaire gebeurtenissen in de Franse hoofdstad dan wel aan een eindeloze rij oorlogen, uitgevochten ver van Parijs en in vele gevallen ver buiten de grenzen van Frankrijk. Dat is geen toeval, want de zogenaamde ‘revolutionaire oorlogen’ waren heel functioneel voor het primordiale doel van de kampioenen van de gematigde revolutie, inclusief Bonaparte en zijn sponsors: de verwezenlijkingen van ‘1789’ bewaren, en zowel een terugkeer naar het Ancien Régime als een herhaling van ‘1793’ verhinderen.

Met hun Terreur hadden Robespierre en de Montagnards de revolutie niet alleen willen beschermen maar ook verdiepen, radicaliseren, intensifiëren, Dat betekende meteen dat ze de revolutie ‘internaliseerden’ in Frankrijk zelf, eerst en vooral in het hartje van Frankrijk, de hoofdstad Parijs. Het is geen toeval dat de onthoofdingen, die nauw geassocieerd worden met de radicale revolutie, plaatsvonden op Place de la Concorde, d.w.z. in het midden van het plein in het midden van de stad in het midden van het land. Om hun eigen energie en die van de sansculotten en van alle ware revolutionairen op de ‘internalisering’ van de revolutie te concentreren, waren Robespierre en zijn jakobijnse makkers – in tegenstelling tot de girondijnen – principieel gekant tegen internationale oorlogen; ze beschouwden dat als een verkwisting van revolutionaire energie en een gevaar voor de revolutie. Omgekeerd betekende de eindeloze rij van oorlogen die achteraf gevoerd werden (eerst onder auspiciën van het Directoire, daarna vooral door Bonaparte) een ‘externalisering’ van de revolutie, een uitvoer van de burgerlijke revolutie van 1789. Ze diende er terzelfder tijd toe om een verdere internalisering of radicalisering van de revolutie à la 1793 te voorkomen.

Oorlog, buitenlands conflict, diende ertoe om de revolutie, een conflict in eigen land, te liquideren. Dat gebeurde op twee manieren. Primo, oorlog deed de meest vurige revolutionairen verdwijnen uit de bakermat van de revolutie, Parijs. Aanvankelijk als vrijwilligers, maar reeds snel als dienstplichtigen, verzwonden talloze jonge sans-culottes uit de hoofdstad om in verre landen te gaan vechten en in al te vele gevallen nooit terug te keren. Op die manier bleven er in Parijs voor revolutionaire collectieve actie (zoals een bestorming van de Tuilerieën) naast vrouwen nog slechts een handjevol mannen over, te weinig om de successen van de ‘sansculotterie’ van 1789 te kunnen herhalen, zoals werd aangetoond door het falen van de jakobijnse opstanden die het Directoire het leven zuur maakten. Bonaparte maakte het systeem van verplichte legerdienst en eindeloze oorlogvoering permanent. ‘Het was hij’, schreef de briljante historicus Herni Guillemin, ‘die de potentieel gevaarlijke jonge plebejers wegstuurde, ver van Parijs en zelfs tot in Moskou – tot grote opluchting van de gegoede burgers [gens de bien]’.

Secundo, het nieuws van grote overwinningen wekte bij de thuisgebleven sansculotten een patriottische trots op die zou compenseren voor de verlorengegane revolutionaire geestdrift. Met een beetje hulp van de oorlogsgod Mars kon de revolutionaire energie van de sansculotten en het Franse volk dus in andere, in revolutionair opzicht minder radicale banen geleid worden. We hebben hier te doen met wat men in het Engels een displacement process noemt: het Franse volk, inclusief de Parijse sansculotten, verloor geleidelijk zijn geestdrift voor de revolutie en voor de idealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit tussen Fransen onderling en met buurvolkeren, en aanbad steeds meer het gouden kalf van het Franse chauvinisme, de territoriale uitbreiding naar zogezegd ‘natuurlijke’ grenzen zoals de Rijn en de internationale glorie van de ‘grande nation’ en – na 18-19 Brumaire – van haar leider, Bonaparte.

Zo begrijpen we ook de dubbelzinnige reactie van de Europese volkeren op de oorlogen en veroveringen van Frankrijk in die tijd. Terwijl sommigen – onder andere de elite uit het Ancien Régime en de boeren – de Franse Revolutie in toto verwierpen en anderen – bovenal plaatselijke jakobijnen’ zoals de Nederlandse ‘patriotten’ – haar vrijwel onvoorwaardelijk bejubelden, schipperden velen tussen bewondering voor de ideeën en verwezenlijkingen van de Franse Revolutie en afkeer voor het militarisme, het grenzeloze chauvinisme en het meedogenloze imperialisme van Frankrijk na Thermidor, gedurende het Directoire en onder Napoléon.

Vele niet-Fransen worstelden met hun gelijktijdige bewondering en afkeer voor de Franse Revolutie. Bij anderen moest aanvankelijke geestdrift vroeg of laat wijken voor desillusie. De Britten bijvoorbeeld verwelkomden ‘1789’, want ze interpreteerden die ‘gematigde’ revolutie niet zonder reden als het invoeren in Frankrijk van de grondwettelijke en parlementaire monarchie die zijzelf al honderd jaar eerder, ten tijde van hun zogenaamde Glorious Revolution, hadden ingevoerd. De dichter William Wordsworth vertolkte dat initiële enthousiasme met de volgende bekende regels:

Bliss was it in that dawn to be alive, ‘Dat ochtendgloren te beleven was een zegen,

But to be young was very heaven!’ Maar toen jong te zijn was hemels!’

Maar na ‘1793’ en de ermee gepaard gaande Terreur bekeken de meeste Britten met afschuw de gebeurtenissen aan de overkant van het Kanaal. Hun woordvoerder was Edmund Burke, wiens Reflections on the Revolution in France – uitgegeven in november 1790 – een ware bijbel voor contrarevolutionairen bleek, niet alleen in Engeland maar overal ter wereld. Anderhalve eeuw later schreef George Orwell: ‘Voor de gemiddelde Engelsman betekent de Franse Revolutie niets meer dan een piramide van afgehakte hoofden.’ Hij had dat kunnen zeggen van bijna alle andere niet-Fransen van toen en nu.

Het was dus om in Frankrijk zelf het revolutionaire proces stil te leggen, om de revolutie er te beëindigen, dat Napoleon de revolute in haar gematigde vorm – ‘1789’ –  wegnam uit Parijs en exporteerde naar de rest van Europa. Om te beletten dat de machtige stroom van de revolutie haar eigen bedding – Parijs en de rest van Frankrijk – steeds dieper uitgroef, lieten eerst de Thermidorianen, en vooral Napoleon de woelige revolutionaire wateren buiten de oevers van de Franse grens treden en op die manier heel Europa overspoelen.

Om de revolutie weg te halen uit haar Parijse wieg, om een einde te stellen aan wat in vele opzichten een radicaal project van kleinburgerlijke jakobijnen en sansculotten in Parijs was, en omgekeerd om de door de grootburgerij geliefde gematigde revolutie te consolideren, was Napoléon Bonaparte op symbolish vlak de perfecte keuze. Hij was geboren in Ajaccio, de Franse provinciestad die het verst afgelegen is van de hoofdstad. Bovendien was hij een ‘enfant de la gentilhommerie corse’, dat wil zeggen de spruit van een familie waarvan men evengoed kan zeggen dat ze grootburgerlijk was met adellijke pretenties, als kleinadellijk maar met een grootburgerlijke levensstijl. In elk geval behoorden de Bonapartes in vele opzichten tot de haute bourgeoisie, de klasse die in heel Frankrijk dankzij ‘1789’ haar doelen bereikt had en haar triomf via een militaire dictatuur probeerde te consolideren tegenover bedreigingen van zowel links als rechts. Napoleon was de belichaming van de grootburgerij van Frankrijks provincies die, naar het girondijnse voorbeeld, een gematigde revolutie viseerde, gekristalliseerd in een staat die er indien mogelijk democratisch mocht uitzien maar indien nodig autoritair moest zijn; maar die staat moest er hoe dan ook voor zorgen dat de grootburgerij haar macht en rijkdom kon maximaliseren. De ervaringen van het Directoire hadden de tekortkomingen in dit opzicht aangetoond van een republiek met relatief democratische instellingen, en het was daarom dat de burgerij uiteindelijk het heil zocht in een dictatuur.

Deze militaire dictatuur, die de plaats innam van de post-Thermidoriaanse ‘burgerlijke republiek’, kwam als een deus ex machina te voorschijn in Saint-Cloud, een vooroord van Parijs, op ‘18 Brumaire van het jaar VIII’. 9 november 1799. Merk op dat de beslissende politieke stap in het proces van de beëindiging van de revolutie tegelijkertijd een geografische stap weg van Parijs was, weg van de broeihaard van de revolutie, weg van het hol van de leeuw van het al te revolutionaire jakobinisme en sansculottisme. Bovendien vormde de verplaatsing naar de voorstad St. Cloud een kleine maar symbolisch niet te onderschatten stap in de richting van het veel minder revolutionaire, zelfs min of meer contrarevolutionaire platteland. St. Cloud ligt ook op de weg van Parijs naar Versailles, de residentie van de absolutistische koningen van voor de revolutie. Het feit dat de staatsgreep die een autoritair regime teweeg bracht, daar plaatsvond, was de topografische weerspiegeling van het historische feit dat Frankrijk na het democratische experiment van de revolutie opnieuw de weg insloeg naar een absolutistisch politiek stelsel zoals dat waarvan Versailles indertijd de ‘zon’ was geweest. Maar dit keer was de bestemming een absolutistisch systeem onder leiding van een Bonaparte in plaats van een Bourbon en – veel belangrijker nog: een absolutistisch systeem in dienst van de burgerij in plaats van de adel.


De staatsgreep van Saint-Cloud op een Britse karikatuur van James Gillray – Foto: Wikimedia 

Met betrekking tot de revolutie is de dictatuur van Bonaparte dan ook tweeslachtig. Met zijn machtsovername werd de revolutie beëindigd, geliquideerd zelfs, in die zin dat het ‘amen en uit’ was met alleen de egalitaire experimenten van ‘1793’, maar ook met de republikeins-democratische façade van ‘1789’. Anderzijds werden de essentiële verwezenlijkingen van ‘1789’ behouden en zelfs verankerd.

Was Napoleon nu een revolutionair of niet? Hij was voor de revolutie, in die zin dat hij tegen de royalistische contrarevolutie was, een contra-contrarevolutionair is automatisch een revolutionair. Maar we kunnen ook zeggen dat Napoleon terzelfder tijd voor en tegen de revolutie was: hij was voor de gematigd-burgerlijke revolutie van 1789, die van de feuillants-girondijnen-thermidorianen, maar tegen de radicale revolutie van 1793, die van de Parijse jakobijnen en sansculotten. In haar boek La Révolution, une exception française?, citeert de Franse historica Annie Jourdan een commentator uit Duitsland, meer bepaald uit het toenmalige Pruisen, die indertijd al inzag dat Bonaparte ‘nooit iets anders was dan de personificatie van een van de verschillende stadia van de revolutie’, zoals hij in 1815 schreef. Dat stadium was de burgerlijke, gematigde revolutie, die van 1789, die Napoleon niet alleen in Frankrijk veiligstelde maar ook uitvoerde naar de rest van Europa.

Napoleon elimineerde dus de royalistische en jakobijnse bedreigingen, maar hij bewees de burgerij nog een andere belangrijke dienst. Hij zorgde voor een wettelijke verankering van het recht op privé-eigendom, hoeksteen van de liberale ideologie die de burgerij zo nauw aan het hart lag; dat recht was reeds in 1791 vastgelegd in de grondwet van de revolutie in haar burgerlijk en dus gematigd stadium. De daad bij het woord voegend, liet Napoleon in 1802 de slavernij opnieuw invoeren. Slaven werden toen nog beschouwd als een legitieme vorm van eigendom, maar Frankrijk was het eerste land geweest dat de slavernij had afgeschaft, namelijk t.t.v. de radicale revolutie, onder de auspiciën van Robespierre, dit tot grote verontwaardiging van zijn antagonisten, de girondijnen, verondersteld ‘gematigde’ heerschappen, voorlopers van Bonaparte als kampioenen van de zaak van de burgerij en het liberale denken van die klasse.

‘In Napoleon’, schrijft de historicus Georges Dupeux, ‘vond de burgerij tegelijkertijd een beschermheer en een meester.’ De Corsicaan was ongetwijfeld een beschermheer en zelfs een grote voorvechter van de zaak der grootburgers; maar hun meester is hij nooit geweest. In werkelijkheid stond hij van begin tot einde in dienst van de heerschappen van ‘s lands zakenwereld, hetzelfde soort grootburgers die Frankrijk reeds onder controle hadden t.t.v. het Directoire, de ‘république des propriétaires’, en hem het bestuur van het land hadden toevertrouwd.

Op financieel vlak waren niet alleen hijzelf maar de hele Franse staat afhankelijk van een instelling die net zoals heden nog eigendom was van de elite van het land, ook al werd die werkelijkheid verdoezeld door er een etiket op te kleven dat de indruk gaf dat het ging om een staatsinstelling, de Banque de France. Mits betaling van relatief hoge interesten stelden die bankiers aan Napoleon het door hen gedrukte geld ter beschikking dat hij nodig had om Frankrijk te besturen en te bewapenen, oorlogen te voeren, en natuurlijk ook om met veel pracht en praal keizer te spelen.

Napoleon was niets anders dan het zichtbare boegbeeld van een regime, een dictatuur, van de haute bourgeoisie, een regime dat zich wist te verdoezelen via een magnifieke choreografie op zijn Romeins, eerst een zedig consulaat en dan een protserig keizerrijk.

Laten we nog even terugkomen op de rol van de eindeloze reeks oorlogen die door Napoleon gevoerd werden, militaire avonturen ondernomen voor de glorie van de ‘grande nation’ en haar keizer. We weten al dat die conflicten er in de allereerste plaats toe dienden om in Frankrijk zelf de radicale revolutie te liquideren. Zij maakten het echter ook mogelijk dat de burgerij geld kon verdienen als nooit tevoren. Met leveringen van wapens, uniformen, voedingswaren, enz. werden fortuinen verdiend door industriëlen, handelaars en bankiers. En de overwinningen leverden gebieden op die waardevolle grondstoffen bevatten of als afzetmarkten konden dienst doen. Dit alles ten voordele van de Franse industrie, waarvan de ontwikkeling op die manier aanzienlijk kon versnellen. Het gevolg daarvan was dat industriëlen een steeds grotere rol speelden binnen de bourgeoisie.

Onder Napoleon overvleugelde het voor de 19de eeuw typische industriële kapitalisme in Frankrijk geleidelijk aan het commerciële kapitalisme van de vorige eeuwen. (Dat was ook zo in het indertijd door Frankrijk geannexeerde België; denk maar aan Lieven Bauwens en het begin van de industriële revolutie in Gent.) Vermeldenswaard is het feit dat de opeenstapeling van commercieel kapitaal in Frankrijk vooral mogelijk was geweest dankzij de slavenhandel, terwijl de accumulatie van industrieel kapitaal erg veel te maken had met de bijna ononderbroken reeks oorlogen die gevoerd werden, eerst door het Directoire en dan door Napoleon. In die zin had Balzac gelijk toen hij schreef: ‘Achter elk groot fortuin zit een misdaad verscholen.’

Napoleons oorlogen stimuleerden de ontwikkeling van het industriële systeem van productie. En tezelfdertijd luidden zij de doodsklok van het oude, kleinschalige artisanale systeem waarin handwerkers op traditionele, ongemechaniseerde manier in hun ateliers te werk gingen. Via oorlogvoering deed de bonapartistische burgerij dus niet alleen de sansculotten – zoals gezegd overwegend handwerkers, winkeliers, enz. – uit Parijs verdwijnen, zij toverde hen ook weg uit het sociaal-economische landschap. In het drama van de revolutie hadden de sansculotten een hoofdrol gespeeld. Wegens de oorlogen die de (radicale) revolutie liquideerden, verdwenen zij, de stoottroepen van de radicale revolutie, van het toneel der geschiedenis.

Frankrijks bourgeoisie heeft dankzij Napoleons oorlogen haar klassenvijand uit de weg geruimd. Maar het was een Pyrrhus-overwinning. Waarom? De economische toekomst behoorde niet meer aan ateliers en aan handwerkers die ‘onafhankelijk’ werkten en dus kleinburgerlijk waren, maar aan fabrieken, hun eigenaars, de industriëlen, maar ook hun werkvolk, de typisch slechtbetaalde en arme ‘fabrieksarbeiders’. Dat voor de 19de eeuw typische ‘proletariaat’ zou zich tegenover de burgerij ontpoppen als een veel gevaarlijkere klassenvijand dan de sansculotten en andere handwerkers ooit waren geweest. Die proletariërs zouden trouwens ijveren voor een nog veel radicalere revolutie dan die van Robespierre’s ‘1793’. Maar dit zou een zorg zijn voor de burgerlijke regimes die de verondersteld ‘grote’ Napoleon zouden opvolgen, inclusief dat van zijn neef, Napoleon III, door Victor Hugo bespot als ‘Napoléon le Petit’.

Er zijn binnen en buiten Frankrijk veel mensen, inclusief politici en historici, die Robespierre en de jakobijnen en natuurlijk ook de sansculotten verachten en veroordelen wegens het bloedvergieten dat gepaard ging met hun radicale, ‘volkse’ revolutie van 1793. Diezelfde mensen hebben dikwijls veel bewondering voor Napoleon, de redder van de gematigde, burgerlijke revolutie van 1789. Ze veroordelen de internalisering van de Franse Revolutie omdat die gepaard ging met de Terreur, die in Frankrijk, vooral in Parijs, vele duizenden slachtoffers eiste, en ze geven de schuld aan de jakobijnse ‘ideologie’ en/of de zogezegd aangeboren bloeddorstigheid van ‘het volk’. Ze zien blijkbaar niet in – of willen niet inzien – dat de ‘externalisering’ van de revolutie door de Thermidorianen en door Napoleon, gepaard met internationale oorlogen die ongeveer twintig jaar aansleepten, aan vele miljoenen mensen in heel Europa, inclusief talloze Fransen, het leven kostte. Eigenlijk vormden die oorlogen een veel grotere en bloedigere vorm van terreur dan het schrikbewind van de Montagnards ooit was geweest.

Van dat schrikbewind wordt geschat dat het 50.000 mensen het leven kostte, dat wil zeggen ongeveer 0,2 percent van de bevolking van Frankrijk. Is dat veel of weinig, vraagt de historicus Michel Vovelle, die die cijfers aanhaalt in een van zijn boeken. In vergelijking met het aantal slachtoffers van de oorlogen die gevochten werden voor de tijdelijke territoriale uitbreiding van de grande nation en voor de roem van Bonaparte, is het heel weinig. Alleen al de slag van Waterloo, de laatste in Napoleons zogezegd ‘roemrijke’ carrière, veroorzaakte de dood of verwonding van 45.000 à 50.000 mensen, plus ou moins; indien men de voorafgaandelijke ‘schermutselingen’ van Ligny en Quatre Bras erbij telt, komt men op een totaal van 80.000 à 90.000 doden en gewonden. En na zijn catastrofale campagne in Rusland liet Bonaparte vele honderdduizenden doden en verminkten achter. Maar niemand spreekt ooit van een bonapartistische ‘terreur’, en Parijs telt talloze monumenten, straten en pleinen die de ‘heldendaden’ van de Corsicaan moeten vereeuwigen.

Antoine Wiertz, ‘Une scène de l’enfer’, Wiertz Museum, Brusse

Door permanente revolutie in Frankrijk, en vooral in Parijs, te vervangen door permanente oorlog in heel Europa, noteerden Marx en Engels, ‘perfectioneerden’ de Thermidorianen en hun navolgers de Terreur, met andere woorden deden zij uiteindelijk oneindig veel meer bloed vloeien dan onder het schrikbewind van Robespierre. In elk geval is het onbetwistbaar dat de uitvoer of externalisering, door middel van oorlog, van de Thermidoriaanse, (groot)burgerlijke revolutie veel meer slachtoffers vergde dan de jakobijnse poging om door middel van de Terreur de revolutie te radicaliseren, te internaliseren in Frankrijk zelf.

Net zoals onze politici en media beschouwen de meeste van onze historici oorlogvoering echter nog altijd als een perfect legitieme activiteit van een staat en als een bron van glorie en trots voor de winnaars en voor onze zogezegd ‘heldhaftige’ verliezers. Omgekeerd krijgen de duizenden, tien- of honderdduizenden en zelfs miljoenen slachtoffers van ‘oorlog’ – tegenwoordig bijvoorbeeld in de vorm van bombardementen vanuit de lucht – nooit dezelfde aandacht en sympathie als de veel minder talrijke slachtoffers van ‘terreur’, een vorm van geweld die niet (direct) door een staat gesponsord wordt en daarom als illegitiem beschouwd wordt.

Denken we maar aan de huidige zogenaamde ‘oorlog tegen het terrorisme’, opnieuw een vorm van permanente oorlog die, wat de nooit-met-oorlogvoeren-ophoudende grootmacht betreft, bij de Amerikaanse ‘kleine man’ – de Amerikaanse ‘sansculotten’! – het onnadenkende, vlaggenzwaaiende chauvinisme doet oplaaien en de armsten onder hen tezelfdertijd werk verschaft in de vorm van een loopbaan in de marines. Ten voordele van de Amerikaanse industrie stelt die oorlog ondertussen de bronnen van levensbelangrijke grondstoffen zoals olie veilig, en voor wapenfabrikanten en allerlei andere firma’s – vooral die met vriendjes in het Witte Huis – fungeert hij als een hoorn des overvloeds van hemelhoge winsten. De gelijkenissen met de oorlogen van het Directoire en van Bonaparte liggen voor de hand. Hoe zeggen de Fransen het ook weer? ‘Plus ça change, plus c’est la même chose’…

Standbeeld van Napoleon in Waterloo (foto J. Pauwels)

Met Bonaparte eindigde de revolutie waar ze moest eindigen, althans wat de Franse burgerij betrof; met hem triomfeerde de bourgeoisie. Het is geen toeval dat in de Franse steden de notabelen, dat wil zeggen zakenlui, bankiers, advocaten en andere vertegenwoordigers van de haute bourgeoisie, graag samenkomen in cafés of restaurants die de naam ‘Bonaparte’ dragen, zoals de grote socioloog Pierre Bourdieu heeft opgemerkt. De hoge burgerij is Napoleon altijd dankbaar gebleven voor de grote diensten die hij haar heeft bewezen, De voornaamste daarvan was de liquidering van de radicale revolutie, van ‘1793’, die de aanzienlijke voordelen bedreigde die de burgerij via ‘1789’ had verworven ten nadele van de adel en de Kerk. (Omgekeerd verklaart de haat van de burgerij voor Robespierre, boegbeeld van ‘1793’, het bijna totale ontbreken van monumenten, musea en namen van straten en pleinen die aan hem herinneren.)

Napoleon wordt ook vereerd buiten de grenzen van Frankrijk, in België, Italië, Duitsland, enzovoort, uiteraard vooral door de gegoede burgerij. De reden daarvoor is ongetwijfeld dat hij in al die landen, tot dan toe bijna zonder uitzondering nog steeds feodale, quasi-middeleeuwse maatschappijen, het Ancien Régime geliquideerd en de gematigde revolutie ingevoerd heeft. Net zoals in Frankrijk, bracht die revolutie aanzienlijke verbetering in het lot van de hele bevolking maar buitengewoon grote privilegies voor de bourgeoisie. Dat verklaart wellicht waarom Napoleon heden in Waterloo de ster is van het toeristische spektakel in zoverre dat men zelfs de indruk krijgt dat niet zijn vijanden maar hijzelf die veldslag gewonnen heeft!

 

Jacques Pauwels, auteur van ‘Het Parijs van de sansculotten‘ (EPO, Berchem, 2007)

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!