N-VA: klopjacht op kunstenaars
Analyse -

N-VA: klopjacht op kunstenaars

Het klopt dat veel kunstenaars werkloos zijn. Maar moeten we de oplossing dan zoeken in de afbouw van de sociale zekerheid of zetten we in op steun en jobs? Een regering die beweert cultuur belangrijk te vinden, erkent haar eigen aandeel in de hoge werkloosheidscijfers en werkt aan constructieve oplossingen. Aangezien een herziening van het kunstenaarsstatuut nog steeds op het agenda van deze regering staat, kunnen we best heel waakzaam te blijven.

vrijdag 2 februari 2018 11:44
Spread the love




‘Er zijn teveel werkloze cultuurwerkers in Brussel’, zo herhaalde Wouter Raskin (N-VA) zijn bezorgdheid tijdens een hoorzitting over het kunstenaarsstatuut vorige week in de kamer. Hij had dat punt ook al op een vorige hoorzitting gemaakt een half jaar geleden. ‘Er moet iets gebeuren!’, klonk het opnieuw. Voor zover N-VA een cultuurbeleid heeft, gaat het over die werkloosheidscijfers.

Deze regering zette een herziening van het sociale statuut van de kunstenaar op het agenda en het blijft een grote vraag wat de werkelijke motivatie hiervoor is alsook of ze daar dan budget voor vrijmaakt.

Afgaande op de reacties van N-VA, toch de grootste regeringspartij, valt de vrezen dat men vooral de sociale bescherming voor cultuurwerkers wilt afbouwen. Als het deze regering niet meer lukt, dan toch de volgende. Want in zijn parlementaire interventies legt de heer Raskin voortdurend de nadruk op misbruik. Het is een term die als een mantra terugkeert.

Zijn bezorgdheid is er dus een van wantrouwen: er is sprake van fraude. Maar als vakbonden deze regering signaleren dat er derdebetalerplatforms zoals SMart.be zijn die dit misbruik faciliteren, dan volgen er geen grote verklaringen. Nee, het zijn helaas de cultuurwerkers zelf die men viseert door hun voordeelstatuut aan te pakken.

Wantrouwen

De bezorgdheid over de werkloosheidscijfers van N-VA kunnen we alleen maar bijtreden. Er moet inderdaad iets gebeuren. Maar als we cultuur belangrijk vinden en als we jobcreatie als prioriteit stellen, moeten we dan niet in de eerste plaats proberen over structurele oplossingen na te denken die de kunstwereld vooruit helpen?

Laten we dan ook beginnen met de vraag te stellen naar de oorzaak van de werkloosheidcijfers. Vreemd genoeg blijft die vraag in het debat over het kunstenaarsstatuut buiten beschouwing. Het is nochtans niet moeilijk om te begrijpen waarom er veel cultuurwerkers werkloos zijn.

Hadden de huidige regeringen dan geen cultuurbesparingen doorgevoerd waardoor er veel organisaties verdwenen en andere minder middelen hebben? Blijven de projectsubsidies niet ondergefinancierd, ondanks de recente inhaalbeweging die als schaamlapje meteen ook als een erkenning van het probleem geldt?

Dezelfde artistieke opdrachten moeten vandaag dikwijls voor minder middelen gebeuren, hoewel het leven alleen maar duurder wordt. Om netto toch nog op een redelijke verloning uit te komen, merken we dat veel cultuurwerkers in hun contracten onkosten maximaliseren en een minimum aan gepresteerde uren aangeven.

Daarmee ondergraven ze hun eigen sociale bescherming aangezien er zo amper of geen sociale bijdragen opgebouwd worden. In verhouding lijkt het dan ook dat er veel minder wordt gewerkt dan in werkelijkheid het geval is.

Volledige arbeidstijd?

Daarmee botsen we op een van de pijnlijke waarheden die de werkloosheidscijfers in een ander licht plaatsen. Heel veel arbeid die kunstenaars en cultuurwerkers verrichten wordt simpelweg niet betaald. Dat komt door de specifieke arbeidsorganisatie in de cultuursector in België.

Die is atypisch, niet alleen omdat veel cultuurwerkers een atypisch profiel hebben – ze combineren opdrachten, werken projectmatig in verschillende samenwerkingsverbanden op onregelmatige tijdsstippen, ze hebben dikwijls helemaal geen vooruitzicht op economisch succes, enzovoort – maar ook omdat vergeleken met andere sectoren het niet zo is dat het merendeel van de verloning van de kant van de werkgevers komt.

Doorgaans is het bijvoorbeeld zo dat creatievelingen pas aan de slag kunnen bij een museum of een theater op het moment dat hun creatie vrijwel klaar is. Om het te tonen of op te voeren. Het meeste werk is dan al geleverd. Gratis, in de vrije uren.

Veel cultuurwerkers zijn bovendien tijdelijk tewerk gesteld. Het gaat daarbij niet enkel om artiesten. 60,4% van de werknemers van gesubsidieerde organisaties (in het paritaire comité 304 dat bevoegd is voor muziek, theater en wat ‘spektakel’ heet), was in 2015 tewerkgesteld met een tijdelijk contract.

Bij artiesten is dit gemiddeld 82,9%! Tijdelijke contracten zijn vooral te vinden in de jongste leeftijdsgroepen (jonger dan 30 jaar) maar bij artiesten ouder dan 50 jaar bedraagt dit toch nog steeds 57,4%.

Statuut als vangnet

Kortom, als we naar de verloning van alle gepresteerde arbeid kijken, dus inclusief het creatieproces, dan zien we onmiskenbaar een atypische arbeidsorganisatie. Dat is niet nieuw, het is ook daarom dat de overheid al jaren tussenkomt om dat op te vangen. Dat gebeurt via rechtstreekse subsidiesteun aan kunstenaars om het creatieproces te financieren. Maar dus ook via het sociale statuut van de kunstenaar.

Dat is belangrijk: dit statuut is eveneens een vangnet voor kunstenaars die tijdens het scheppingsproces dikwijls op zichzelf aangewezen zijn. Het zou bijgevolg, zeker in tijden van besparingen, een zware aanslag zijn op de artistieke creatie zelf indien cultuurwerkers in perioden van werkloosheid moeten terugvallen op een minimumuitkering, of lager, en opgejaagd worden door de dienst arbeidsbemiddeling om een job in een andere sector te zoeken. Zo gaat er veel talent verloren, veel kunst die er nooit zal zijn, daar zijn we allemaal de dupe van.

Deze opmerking geldt trouwens ook voor de artiesten die voornamelijk artistiek werk vertolken of uitvoeren: ook zij onderhouden buiten de periodes die gedekt zijn door een arbeidscontract hun talent. Een muzikant die leeft van korte inspringcontracten komt niet meer aan de bak als zij of hij niet zeer regelmatig oefent om het hoge niveau te houden.

Krimp kunstonderwijs

De werkloosheidcijfers laten zich ook nog vanuit een andere hoek verklaren. Het was decennialang zo dat veel kunstenaars via een onderwijsopdracht in het kunstonderwijs een inkomen hadden en daarmee ook hun kunstpraktijk draaiende konden houden.

Maar dat aanbod krimpt snel. Kunstscholen werken met tijdelijke contracten, dikwijls maar 10 maanden betaald, hoewel de docenten in de zomermaanden toch opgeroepen worden voor toelatingsproeven en examens. De concurrentie is hoog, sommige directies misbruiken deze machtssituatie en grossieren in precair flexwerk.

Laten we er hier ook even op wijzen dat de werkloosheidsregels erg bestraffend werken, eerder dan motiverend. Het management of distrust heerst, bij elk ontbrekend attest dreigt er meteen een sanctie. Dat verhoogt de onzekerheid en dus de precariteit. Het maakt kunstenaars ook vatbaarder voor de werkloosheidsval. Een demotiverende regelgeving, het is niet bepaald een stimulans om een reguliere tewerkstelling te vinden en dat is tegendoelmatig voor een beleid dat jobs, jobs, jobs wil.

Je kan dan als overheid wel stellen dat je als kunstenaar maar meer ondernemer moet worden. Maar dan misken je een realiteit dit tevens ook de reden is waarom vorige regeringen een kunstenaarsstatuut in het leven riepen.

Discriminatie beroepsgroepen

Laten we die reden voor de huidige de sociale zekerheidsregelgeving voor kunstenaars even in herinnering brengen. Door het atypische (of zeg maar grillige en gefragmenteerde) arbeidsprofiel van de kunstenaars is een duurzame opbouw van sociale zekerheid erg moeilijk. Zonder sociaal statuut is er sprake van discriminatie ten aanzien van andere beroepsgroepen.

Immers, jarenlang was de opbouw van een sociale zekerheid lastig omdat het klassiek criterium om het statuut van zelfstandige of werknemer te onderscheiden de notie ‘gezag’ is. Dat is moeilijk aantoonbaar bij artistieke prestaties, aangezien je als vrije kunstenaar natuurlijk vrij bent in het creëren.

Met als gevolg dat kunstenaars en dan vooral beeldende kunstenaars gedwongen werden te werken onder het zelfstandige statuut. Maar dit statuut veronderstelt voldoende regelmatige inkomsten om zelf in sociale en financiële zekerheid te kunnen voorzien. Met verpaupering tot gevolg. In Nederland zijn de kunstenaars er met hun zzp-statuut nog veel erger aan toe: iedereen zelfstandig, wees creatief, los het zelf maar op?

De oplossing in België kwam van het artikel1bis in de RSZ wet. Dat schakelt het criterium ‘gezag’ uit zodat we voor iedereen die een artistieke prestatie levert in opdracht kunnen stellen dat er een (weerlegbaar) vermoeden is dat er als werknemer wordt gewerkt.

En zo kunnen kunstenaars alsnog aanspraak maken op het statuut van werknemer, meer bepaald de sociale bescherming die erbij hoort. (Wat ook betekent dat we diegene die het loon betaalt als werkgever moeten beschouwen).

Welnu, die nood voor sociale bescherming is vandaag alleen maar groter geworden. Dat blijkt ook uit verschillende wetenschappelijke studies die achtereenvolgend verschijnen en op hetzelfde wijzen: precariteit, herstelnood, risico op burn-out. Cultuurwerkers moeten creatief puzzelen om financieel rond te komen en blijken via bijberoepen zelf de grootste financiers van hun stiel te zijn.

Hongerkunstenaars zijn onvrij

De passie voor kunst zorgt weliswaar voor een hoge motivatie, meer dan bij andere beroepsgroepen, maar daardoor riskeren cultuurwerkers inzake verloning en werkomstandigheden sneller in de problemen te komen. Hoge motivatie en precaire werkvloer: die combinatie is een valkuil.

Cultuurwerkers blijven doorgaan tot ze het deksel op de neus krijgen. Het hoeft een rechtse regering danook niet te verbazen dat veel cultuurscheppers steeds meer vanuit een sociale opstandigheid maatschappijkritisch werk maken.

Parlementsleden moeten dan evenmin vreemd opkijken als er opvallend veel kunstenaars en kunststudenten opduiken als publiek bij een hoorzitting en dat er steeds meer actiecomités het levenslicht zien die cultuurscheppers oproepen om samen actie te voeren.

Van Quickenborne (Open VLD) was tijdens de hoorzitting meer met zijn smartphone bezig dan met de discussie zelf. Hij maakte er zich als voorzitter al eens vanaf met de bedenking dat zo’n kunstenaarsstatuut, met al die regeltjes, toch wel in de weg zit voor een kunstenaar die vrij moet kunnen zijn.

Een sociaal statuut, het zou tegennatuurlijk zijn voor de ‘vrije kunstenaar’? Een inkomen hebben, je huur kunnen betalen, en brood op de plank. Dat is pas echt vrijheid, zodat je als kunstenaar alvast niet met die zorgen bezig moet zijn.

Daarom, beste beleidsmakers: bespaar niet op het statuut maar investeer in projectsubsidies, zorg dat honoraria gewaarborgd zijn en investeer in duurzame banen, niet in een cultuur van sociale armoede en onzekerheid.

 

Robrecht Vanderbeeken is filosoof, auteur van Buy Buy Art. De vermarkting van kunst en cultuur (EPO, 2015) en vakbondsverantwoordelijke voor ACOD Cultuur.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!