Mozaïek van de Vlaamse muziek. Een gesprek met Geert Buelens
Interview, Nieuws, Cultuur, België, Muziek, Hiphop, Vlaams nationalisme, Dialect, Geert Buelens, Kleinkunst, Strijdliederen, Franse Chanson, Wannes Van de Velde, Will Tura, The Strangers, Tussentaal -

Mozaïek van de Vlaamse muziek. Een gesprek met Geert Buelens

Van frontliederen tot foorzangers, van murder ballads tot kleinkunst. De Vlaamse liedtraditie herbergt een waaier aan genres en artiesten, en beperkt zich niet tot de grenzen van de Belgische staat. Hoe verbeeldt deze bonte verzameling Vlaanderen? Rekto:verso ging op spoedcursus bij Geert Buelens en besefte dat ‘hét Vlaamse lied’ zelf een fictie is. "Het wordt pas echt interessant als je ziet hoe in andere landen soortgelijke dingen ontstonden."

vrijdag 24 mei 2013 15:40
Spread the love

Ook frivole liefdesnummers of platte, commerciële meezingers vormen een belangrijk deel van de Vlaamse liedkunst. Maar wie specifiek op zoek gaat naar Vlaanderen als thema komt vooral uit bij twee praktijken: het strijdlied en de kleinkunst.

De populariteit van het eerste genre begint in de negentiende eeuw, taant na de Tweede Wereldoorlog door de associatie met de collaboratie, maar leeft door tot op vandaag. “Het is wat gezongen wordt op het Vlaams Nationaal Zangfeest, en wat je lange tijd ook hoorde op de IJzerbedevaart.”

Een van de voorvechters van het strijdlied was Emiel Hullebroeck. Zijn ‘levensherinneringen’ kregen veelbetekenend de titel Zang en strijd (1952). “Men zong voor een hoger doel. En dat doel was niet alleen artistiek, maar altijd ook politiek.”

Strijdliederen lijken hecht verbonden met nationalisme – ook Catalanen, Ieren en Bretoenen putten dankbaar uit het genre. De traditie overstijgt echter de verschillende politieke strekkingen en levenshoudingen. “In Vlaanderen associëren ‘bepaalde artistieke kringen’ de strijdliederen automatisch met kneuterigheid. Maar een aanzienlijk aantal Vlaamse strijdliederen ging over de impact van de industriële revolutie op het leven van de gewone man. Grote dichters als Bertolt Brecht schreven teksten voor socialistische strijdliederen. In Amerika beïnvloedden Woody Guthrie en de Almanac Singers de folk boom van de jaren 1960.”

“De kleinkunst bewees dat ook het Nederlands een cultuurtaal kon zijn”

In Vlaanderen komt na de Tweede Wereldoorlog een andere beweging op gang. “In vroege kringen van kleinkunstliefhebbers duiken mensen op die doordrongen waren van de idealen van de Vlaamse Beweging, maar de strijdliedtraditie te verouderd of verbrand vonden. Ze wilden autonome cultuur produceren op een internationaal niveau. Betekenisvolle liedjes maken, die verder gingen dan ik hou van jou / blijf je trouw / ogen zo blauw.”

“Tot de jaren 1990 heerste in deze kringen de gedachte dat Vlaanderen cultureel gezien een structurele achterstand had. Er werd geijverd voor een Groot-Nederlandse eenheidstaal – nodig om door de Franstaligen en in het buitenland serieus te worden genomen. De kleinkunst speelde daarin een belangrijke rol: ze bewees dat ook het Nederlands een cultuurtaal kon zijn. Met een omweg functioneerde dus ook de kleinkunst als strijdlied.”

“Ironisch genoeg was het Franse chanson hét voorbeeld in de poging tot verzelfstandiging. De Franse cultuur was simpelweg de meest voorkomende in onze contreien. Ook toen in de jaren 1960 het Engels het via rock en pop leek over te nemen, bleven veel Europese landen liedjes in de eigen taal koesteren.”

“Zangers als Adamo, Caterina Valente en zelfs Petula Clark bouwden een internationale carrière uit door hun liedjes in het Frans, het Duits en vaak ook het Italiaans uit te brengen. Er zijn Duitse platen van Bobbejaan Schoepen en Franse van Liesbeth List. Er ontstonden populaire festivals, zoals dat van San Remo of het Eurovisiesongfestival. In Vlaanderen had je het Knokkefestival of The European cup for vocal recitation.”

Het buikgevoel van de Strangers 

Ook in de jaren 1950 en 1960 blijft de wisselwerking tussen eigen tradities en buitenlandse invloeden belangrijk. “In de jaren die wij nu associëren met de vroege Elvis Presley en Little Richard had je een mambo-rage, gevolgd door de chachacha en de twist. In het vroege werk van de Strangers zie je die momentane hypes nog decennia terugkomen.”

“In het begin van hun carrière maakten ze bewerkingen van bekende liedjes uit de top-30, maar ze haalden ook inspiratie bij de Amerikaanse doo-wopmuziek, in de lijn van The Ink Spots, close harmony uit de jaren 1930-40. Initieel zongen ze die zelfs in keurig Algemeen Nederlands.”

“Die elementen combineren ze met een lange traditie van Antwerpse humoristische liederen. Het levert hen doorheen hun carrière een aantal zeer populaire nummers op. Zo vertalen ze de hit ‘Kung fu fighting’ van Carl Douglas naar ‘Chop soy fighting’ (1975), op het moment dat in Antwerpen Chinese restaurants opkomen.”

Het nummer typeert de manier waarop de groep met de actualiteit omspringt. “Je kan het politiek incorrect vinden, maar het is ook erg grappig.” De Strangers vertegenwoordigen ‘het gewone volk’. “Ze zingen over alles wat populair is: van schoonmoeders en vrouwen die kwaad zijn op hun man tot de rijkswacht, gastarbeiders of obers in Brussel die geen Nederlands begrijpen (tot je zegt dat je de rekening niet gaat betalen). Zaken die iedereen weleens heeft meegemaakt en die de structurele voedingsbodem blijven voor bepaalde politieke standpunten.”

“De Strangers hebben een tiental liedjes die echt over de Vlaamse kwestie gaan. Sommige zijn eerder tongue-in-cheek, maar ze maakten ook heel expliciete nummers. In ‘Egmont-disco’ (1978) – over het Egmontpact, een poging tot staatshervorming – herken je het actuele N-VA-discours: het was veurgoe gedaan mè geve / allé … da ware ze van plan / mor daar is ’t dan ook bij gebleve / uiteindelijk kwam ‘r nikske van.”

“Maar de Vlaams-Waalse toespelingen verschilden eigenlijk niet wezenlijk van de schoonmoederfiguur. De Strangers waren populair, omdat ze dingen luidop durfden te zeggen. Ze belichaamden de Vlaamse onderstroom. Die aanpak heeft het decennialang erg goed gedaan.”

Tura’s Vlaanderenland

Dé naoorlogse Vlaamse zanger is echter Will Tura. “Je hebt in Vlaanderen een ongelooflijke traditie van dorps- en volksfeesten en hij dweilde die zalen af. Jarenlang. Met live band of met het orkest op tape. Vijftig jaar lang scoort hij al hits, in het Nederlands.” Werd hij serieus genomen door de intelligentsia?

“Niet echt. De kentering is gekomen toen Noordkaap in 1990 ‘Arme Joe’ coverde en Humo’s Rock Rally won. Daaruit is de eerste Turalura-cd voortgekomen. Toen werd hij een cultfiguur. Maar daarvoor werd hij in artistieke milieus niet serieus genomen. Hij was commercieel. Iets van een andere wereld. Hoewel ook hij kwaliteit probeerde te brengen in de eigen taal.”

“Will Tura was commercieel, hoewel ook hij kwaliteit probeerde te brengen in de eigen taal”

De kunst en de commercie kruisen echter geregeld elkaars pad. In 1977 brengt Tura de plaat Vlaanderen mijn land uit. Het nummer ‘Uilenspiegel’ werd geschreven door Ernst van Altena, dé vertaler van het Franse chanson en van Brel. “Iemand die in een heel ander circuit zit en plots opduikt in de context van Tura. De hele genre-indeling is dus eigenlijk veel genuanceerder.”

“Op die plaat staan Vlaamse klassiekers, van ‘Zeg kwezelken wilde gij dansen’ tot ‘De lichtjes van de Schelde’; liedjes waarmee alle Vlamingen in die periode zijn opgegroeid. Maar er staan ook nieuwe, speciaal voor de plaat geschreven nummers op. Het beeld van Vlaanderen dat ze uitstralen, is in hoge mate te vergelijken met wat Anton van Wilderode dan doet. Hij was de laatste priester-dichter, en de laatste expliciet flamingantische poëet.”

“Voor het Davidsfonds heeft hij erg populaire boeken gemaakt, zoals En het dorp zal duren (1986). Van Wilderode schreef er gedichten bij foto’s van Jan Decreton: artistieke varianten op de typische foto’s van Vlaamse dorpsstraten en windmolens – net zoals de cover van Tura’s plaat.”

“Maar het dorp was toen al volop aan het verkavelen. Je kreeg beton en fermettes met een namaakkarrewiel voor de garagepoort. Een vorm van nostalgie die in de ‘hoge cultuur’ vaak belachelijk is gemaakt. Ook door iemand als Jan De Wilde, een van de grootste tekstschrijvers uit de Vlaamse traditie, met het nummer ‘Hè Hè’.”

Vlaanderen mijn land toont dat ook voor Tura de ‘Vlaamsigheid’ een kwestie was. Hij hoefde die plaat niet te maken. Hij had al carrière gemaakt met nummers die over niets gingen. Uit commerciële overwegingen deed hij zelden uitspraken die tegen hem zouden kunnen worden gebruikt.”

“Waarom dan in 1977, in volle Egmonthysterie, een plaat maken waarin hij zijn liefde voor Vlaanderen belijdt? Ofwel was het voor hem zo belangrijk dat hij het toch moest zeggen, ofwel was het iets wat hij niet als politiek ervoer.”

“Nu ik de cover beter bekijk, valt me op dat Tura op de foto een parka draagt. Dat is bizar, want in de jaren 1970 was dat vaak een marker van alternatief links gedrag.”

Ecoactivisme met Wannes

Ware andersdenkenden zijn echter “mensen die iets willen doen aan de luchtvervuiling in de steden, aan het vervuilen van de waters”. Aan het woord is Wannes Van de Velde. (1) Hij trad op in de kunstzinnige milieus waar noch de Strangers noch Will Tura op het programma zouden staan – dat een van de Strangers in de jaren 1950 gitaarles bij hem volgde, zal menigeen verbazen. 

Bovenal was hij een groot kenner van de Vlaamse volksliedtraditie. En zijn nummers werden evengoed gespeeld op elitaire anticensuuravonden als op de door de Leuvense katholieke studentenvereniging georganiseerde kleinkunsteilanden of op de (regionale) radio.

“Op een bepaald moment krijgt elke provincie zijn eigen kleinkunstenaar: Wannes in Antwerpen, Walter De Buck in Oost-Vlaanderen, Willem Vermandere in West-Vlaanderen, Jef Elbers in Brabant en Miel Cools in Limburg. Ze werden mede grootgemaakt door BRT2, in de volksmond de ‘gewestelijke zender’. Die had toen nog een volksopvoedend ideaal, wat zich onder meer uitte in het brengen van cultuur van eigen bodem.’

Wannes Van de Velde groeide op in de oude stadskern van Antwerpen. “De sloop van het laatste stukje oude stad is voor hem erg belangrijk geweest. De oude middeleeuwse huizen moesten plaatsmaken voor nieuwe, fake historische gebouwen. Het vormde het onderwerp van zijn eerste liedjes.”

“In de jaren 1960 maakte hij, naast onder meer Ferre Grignard en Panamarenko, deel uit van een hip alternatief circuit dat aan politieke agendasetting deed via kunst. Ze organiseerden happenings en prille ecologische activiteiten, zoals de actie ‘Conscienceplein Autovrij’. Zij lanceerden vele ideeën die in de jaren 1970 en 1980 in zekere zin de norm zijn geworden als het ging over ecologie, stadsvernieuwing en mobiliteit.’

Authenticiteit van elders

De laatste jaren lijkt het of de Nederlandstalige muziek in Vlaanderen na een lange rustpauze weer opleeft. Is die traditie dan ooit gestopt? “Binnen pop en rock bleef Nederlandstalige muziek wat raar, maar er is wel altijd in het Nederlands gezongen. Je had Raymond van het Groenewoud, die een soort cross-over deed. Hij begon als gitarist bij Johan Verminnen, maar vandaag hebben die twee toch een ander aura.”

“Er waren beperkte vormen van Vlaamse new wave, zoals Aroma di Amore, het bandje rond Elvis Peeters dat nog steeds bestaat. De Kreuners zijn onwaarschijnlijk populair geweest, en in het begin van hun carrière waren ze zo hip als dEUS later. Vanuit de folkwereld kwam De Nieuwe Snaar, die nadien een soort visueel cabaret ging maken. En je had Clouseau, Noordkaap en De Mens. Als je dat allemaal optelt, is er altijd populaire Nederlandstalige muziek geweest.”

“Het is interessant te zien dat zelfs twintigers nostalgisch worden”

“In de 21ste eeuw kwam er een dialectrevival met onder meer Axl Peleman en Flip Kowlier, en wat later Ellen Schoenaerts Kwartet, Hannelore Bedert en de Fixkes – die tussentaliger gaan zingen. Die aandacht voor de regionale cultuur heeft wellicht te maken met de globalisering. Het is interessant te zien dat zelfs twintigers nostalgisch worden. Misschien ziet ook die generatie jongeren de wereld sneller veranderen dan ze kan bijhouden.”

Maar of dat iets zegt over het Vlaanderen van vandaag? “Wat eruit spreekt is de gedachte dat we mogen zijn wie we zijn. Dat we niet moeten streven naar een taal die niet van ons is of een opgelegde culturele correctheid. Dat we authentiek onszelf kunnen zijn en mogen zingen over onze kleinmenselijke privéherinneringen. Maar dat is in de populaire muziek in de rest van de wereld ook zo. Waarom zouden we van de Vlaamse muziek iets anders verwachten?”

De meest directe boodschap aan Vlaanderen klonk de voorbije maanden in het hiphopkamp. Eind februari maakte de Gentse rapgroep Rauw en Onbesproken een clip tegen racisme met een resem BV’s. De jonge Antwerpenaren van NoMoBS (kort voor No More Bullshit) parodiëren in hun recentste nummer, ‘Zet die ploat oep’, burgemeester De Wever en pleiten voor een meer tolerante, multiculturele stad.

“Het is interessant dat de politieke voorbeelden zich nu in dit genre bevinden. Waarschijnlijk is dat een sociologisch verschijnsel. Je bent autonome kunstenaar als je je het kan permitteren. Terwijl die mannen weten waarover ze het hebben. Maar ook de blanke middenklasserskunst is authentiek in haar spreken over de wereld. Alleen is die wereld voor ons zo bekend dat we hem minder interessant vinden.”

Heleen Mercelis

Heleen Mercelis onderzoekt tienertaal in multi-etnische stedelijke vriendengroepen (UA).

Geert Buelens is als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde verbonden aan de Universiteit Utrecht. In 2011 schreef hij voor De Standaard een alternatieve geschiedenis van Vlaanderen aan de hand van twintig populaire liedjes.

(1) ‘Wannes wordt geïnterviewd door Louis Neefs (1967)’, Muziekarchief

take down
the paywall
steun ons nu!