Figuur 3: Verschil in voorspelde kans op tewerkstelling en effectieve tewerkstelling voor EU-burgers met Belgische nationaliteit (BE_EU), niet-EU-burgers met Belgische nationaliteit (BE_NEU), EU-burgers (EU) en niet-EU-burgers (NEU). Lichtblauwe lijn is de tewerkstelling van Belgen (BE_BE)

Bron: Centrum Sociaal Beleid, Corluy V., Verbist G., 2010, Inkomen en diversiteit: onderzoek naar de inkomenspositie van migranten in België

Nieuws, Wereld, Economie, België, OCMW, Migranten, Regularisatie, Werkzaamheidsgraad, Werkloosheidsdruk -

“Migranten doen massaal beroep op bijstand! Omdat ze niet willen werken!”

Cafépraat is leuk. Vaak zit er ook een stuk waarheid in. Maar het lastige aan cafépraat is dat de werkelijkheid dikwijls genuanceerder en ingewikkelder is. De vijfde aflevering in de reeks van Sam Mampaey.

vrijdag 1 juli 2011 17:10
Spread the love

Als cafépraat ook buiten het café begint te circuleren – bijvoorbeeld in de media of bij beleidsmakers – wordt het gevaarlijk. Als niet-onderbouwde stellingen losgelaten worden op het publiek en zo mee het ‘maatschappelijk debat’ gaan bepalen, mag die cafépraat gerust van repliek gediend worden. Een geknipt antwoord op een verknipte vraag!

5. “Migranten doen massaal beroep op de bijstand! Omdat ze niet willen werken!”

Zoals in: “Al die migranten trekken liever OCMW-steun dan dat ze gaan werken” “Migranten profiteren van onze sociale zekerheid” “Die migranten maken maar kinderen, en wij betalen hun kinderbijslag”…

Uit de HUMO-jongerenenquête van oktober 2010 bleek dat 49,8 procent van de jongeren akkoord gaat met de stelling dat ‘migranten profiteren van onze sociale zekerheid’. Erg populaire cafépraat dus. Maar hoe zit het nu met de realiteit?

De cijfers

Een boeiend onderzoek van het Antwerpse Centrum voor Sociaal Beleid boog zich hier ook over. De start was een onderzoek naar de inkomenspositie van migranten en Belgen. Het centrum kwam tot een alarmerende conclusie: migranten hebben veel meer kans om in armoede terecht te komen dan Belgen.

12 procent van de Belgen leeft onder de armoedegrens, tegen 16 procent bij EU-burgers, 35 procent bij niet-EU-burgers met Belgische nationaliteit en 48 procent bij niet-EU-burgers. 56 procent van de mensen met Marokkaanse en 59 procent van mensen met Turkse achtergrond leven in armoede.

Om te begrijpen hoe dat komt, ging het onderzoek na hoe de inkomens van migranten en Belgen zijn samengesteld. Eerste conclusie: migranten zijn veel minder aan het werk dan Belgen. En moeten dus, om te overleven, vaker terugvallen op sociale uitkeringen en bijstand. Maar dat verhaal is genuanceerd.

Sociale zekerheid

15 procent van de autochtone Belgen vallen terug op een werkloosheidsuitkering. Voor EU-burgers met Belgische nationaliteit is dit al 26 procent, en voor Belgen van niet-EU-origine loopt dit op tot 25 procent. Niet-EU-burgers hebben vaak minder werkverleden en dus ook minder recht op werkloosheidsuitkering, en komen zo op 18 procent. Hun gemiddeld bedrag van uitkering ligt wel hoger dan dat van de Belgen, vaak omdat ze grotere gezinnen hebben.

In opname rond ziekte- en invaliditeitsuitkering is er niet echt een verschil met de Belgen. Pensioenen worden dan weer meer opgenomen door Belgen: 59 procent van de Belgen ouder dan 54 jaar krijgt een pensioen tegen 36 procent bij hun leeftijdsgenoten in de niet-EU-groep. Vooral het feit dat migranten vaak jonger zijn én een beperkter arbeidsverleden hebben, speelt hier een rol.

Bij de Belgen die recht hebben op kinderbijslag nemen 96 procent van hen dit recht op. Bij de EU-burgers en de niet-EU-burgers ligt dit lager (respectievelijk 90 en 78 procent). Maar het gemiddelde bedrag dat ze krijgen, ligt hoger door hun grotere gezinnen. (zie figuur 1)

Sociale bijstand

Sociale zekerheidsuitkeringen als werkloosheid en pensioenen zijn sterk gelinkt aan arbeid(sverleden). Veel migranten, vooral nieuwkomers, hebben te weinig gewerkt om daar recht op te hebben. Bijgevolg vallen deze groepen veel meer terug op sociale bijstand (OCMW).

Die bijstand valt uiteen in twee soorten. Belgen en een aantal groepen migranten (erkende vluchtelingen, gevestigde vreemdelingen) kunnen terugvallen op het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI). Andere groepen migranten met verblijfsvergunning kunnen aanspraak maken op het Recht op Maatschappelijke Dienstverlening (RMD).

Ondanks de aandacht die OCMW-steun vaak krijgt, gaat het uiteindelijk slechts om een kleine groep mensen in België. In 2008 vielen 141.893 mensen terug op RMI (met 132.392 leefloontrekkers) en 62.392 op RMD (waarvan 31.364 een equivalent leefloon kregen).

Oftewel zo’n 1,8 procent van de totale inwoners van België. Die bijstand wordt ook vooral opgenomen door Belgen. Van de gemiddelde maandelijkse 82.901 steuntrekkers in 2008 was 73 procent Belg, 7 procent EU-burger en19 procent niet-EU-burger.

Het aantal migranten in de bijstand stijgt wel met de jaren. Tussen 1999 en 2007 vertienvoudigde het aantal leefloontrekkers met nationaliteit buiten de EU (vooral geregulariseerden en mensen uit Afrika).

Het aantal migranten met equivalent leefloon nam in tien jaar tijd dan weer met een vierde af (vooral omdat financiële steun voor asielzoekers werd uitgedoofd).

Het aantal mensen in België dat via het OCMW terugbetaling krijgt van medische zorg, bedroeg in 2008 50.784 (0,5 procent van de bevolking). 30 procent hiervan waren mensen zonder papieren in Dringende Medische Hulp.

In totale aantallen nemen Belgen dus nog steeds meer sociale uitkeringen en OCMW-bijstand op. Maar de cijfers liggen anders als we ze zetten in verhouding tot een totale gemeenschap. Zo vormen de Belgische gezinnen die OCMW-bijstand krijgen 2 procent van de totale Belgen.

De niet-EU-Belgische gezinnen in bijstand maken 10 procent van hun gemeenschap uit. Bij de niet-EU-gezinnen vormt dit bijna 20 procent van hun gemeenschap. In verhouding tot hun aandeel in de totale bevolking zijn migranten dus oververtegenwoordigd in de bijstand.

De situatie ligt ook anders in de grootsteden en is de laatste jaren sterk aan het veranderen. In 2010 namen 7.069 ‘dossiers’ in Antwerpen OCMW-steun op (wat staat voor zo’n 11.300 mensen of 2,3 procent van de Antwerpse bevolking).

Migranten blijken oververtegenwoordigd. In relatieve aantallen (1,2 procent van de Belgen zit in de steun, tegen 9,9 procent van de niet-EU-burgers in Antwerpen). Maar ook in absolute: in het najaar van 2010 heeft 63 procent van de Antwerpse steuntrekkers een migratieverleden. Twee jaar geleden was dat nog 46 procent.

De stijging heeft deels te maken met de economische crisis van 2008. Maar ook met een toename in medische regularisaties (van 47 dossiers in januari 2008 naar 441 in oktober 2010), dossiers gezinshereniging en kandidaat-asielzoekers die geen opvangplek meer kregen en kwamen aankloppen bij het OCMW.

Met de regularisatiecampagne van 2009, waarvan Antwerpen een positieve beslissing verwacht bij bijna de helft van de 7.283 aanvragen, zullen in de toekomst ook nog meer geregulariseerden terugvallen op het OCMW. (zie figuur 2)

Het probleem is niet zozeer de gigantische aantallen mensen die op het OCMW terugvallen (2,3 procent blijft een marginaal cijfer), maar wél de oververtegenwoordiging van migranten hierin. Het feit dat migranten vaker terugvallen op sociale zekerheid en bijstand, heeft te maken met een ander alarmerend feit: dat ze minder vaak aan het werk zijn.

Werkloosheid

De werkzaamheidsgraad (procent van de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) dat een baan heeft) ligt het hoogst bij de Belgen (66,8 procent). De EU-migranten zitten op een vergelijkbaar niveau (64,2 procent). Maar van de niet-EU-migranten is slechts 50,4 procent aan het werk.

Een deel van hen kiest ervoor om niet te werken en ook niet als werkloze te zijn ingeschreven (en steun te trekken). Een ander deel zoekt wel werk, maar vindt er geen. De werkloosheidsdruk (de niet-werkende werkzoekenden op het totaal van de beroepsactieve leeftijd) ligt zo op 16,9 procent bij de niet-EU-burgers, tegen 8 procent bij de EU-migranten en 4,2 procent bij de autochtone Belgen.

Voor werkgelegenheid van migranten scoort België het slechtst binnen Europa. In 2008 had slechts 52,7 procent van de niet-EU-burgers in Vlaanderen een baan (tegen de nog slechtere 45,6 procent en 45,3 procent in Brussel en Wallonië).

In de EU ligt het gemiddelde veel hoger: 63,4 procent. De werkloosheidsgraad van niet-EU-burgers in Vlaanderen (14,8 procent) en zeker Brussel (24,9 procent) en Wallonië (22,9 procent) ligt sterk boven het Europese gemiddelde van 11,8 procent.

De problematiek is ook zwaarder en geconcentreerder in de grootsteden. In totale aantallen zijn er minder migranten niet-werkend en werkzoekend dan Belgen. In Antwerpen ging het in 2010 om 23.078 Belgische werkloze werkzoekenden, tegen 3.017 EU-werkzoekenden en 6.803 niet-EU-werkzoekenden.

Maar hun aandeel binnen de eigen gemeenschap ligt veel hoger. Zo lag de werkloosheidsdruk bij Belgen op 9,6 procent tegen 12,4 procent (EU-burgers) en 19,2 procent (niet-EU-burgers).

Hoe komt het nu dat zo veel migranten kampen met werkloosheid? Omdat ze ‘niet willen werken’? Voor een deel van de migranten gaat dat op (zoals het ook voor Belgen opgaat), hoewel heel de activeringspolitiek van de laatste tien jaar dat steeds moeilijker maakt. In realiteit zien we dat werkloosheid door heel wat (andere) factoren wordt verklaard.

Persoonlijke factoren

Ten eerste zijn er heel wat persoonlijke factoren die maken dat migranten minder aan het werk zijn. Zoals opleidingsniveau, leeftijd, geslacht, gezinssituatie en andere.

Opleidingsniveau

Migranten hebben door de bank genomen een lager opleidingsniveau dan Belgen. In 2009 maakte, van de 25- tot 64-jarigen in het Vlaams gewest, 26 procent van de autochtonen maximaal het lager secundair onderwijs af. Tegen 32,9 procent van de EU-migranten en 46,1 procent van de niet-EU-migranten.

40 procent van de autochtonen heeft maximaal het hoger secundair onderwijs afgerond, tegen 33,6 procent EU-burgers en 29,1 procent niet-EU-burgers.

In hoger onderwijs zijn migranten helemaal ondervertegenwoordigd. Van Turkse en Noord-Afrikaanse ‘allochtonen’ beginnen minder dan 20 procent van de jongens en 25 procent van de meisjes aan hoger onderwijs, tegen 57 procent en 71 procent bij autochtonen. 33,9 procent van de autochtonen en EU-burgers is hooggeschoold, tegen 25 procent van de niet-EU-burgers.

Er zit met de tijd wel verschuiving in het verhaal. Waar bij de eerste generatie niet-EU-migranten nog 41,7 procent laaggeschoold was, 30,3 procent middelgeschoold en 28 procent hooggeschoold, zitten bij de tweede generatie niet-EU-migranten al meer middengeschoolden (43,7 procent). Maar in vergelijking met hun autochtone leeftijdsgenoten blijven ze ook met veel laaggeschoolden zitten (31,1 procent, tegen 16,7 procent bij autochtonen).

De redenen waarom migranten een lager opleidingsniveau hebben, zijn zeer divers. Onderzoeken en onderwijzend personeel spreken over een reeks factoren. De taalachterstand van migrantenkinderen speelt zeker mee, en heeft al (negatief) effect van in de kleuterklas.

Ouders van migrantenkinderen hebben vaak zelf ook een taalachterstand en/of zijn laaggeschoold. Hierdoor kunnen ze hun kind minder goed omkaderen of helpen met huiswerk, wat in ons onderwijssysteem een groot deel van het leerproces inneemt.

Migrantenjongeren hebben vaak ook een weinig realistisch beeld van de arbeidsmarkt of hun eigen slaagkansen, zitten vaker met een negatief zelfbeeld en/of zien te weinig voorbeeldfiguren in hun eigen omgeving. Ze schatten hun werkgelegenheidskansen vaak erg negatief in. Daar bovenop worden migrantenjongeren vaker en sneller doorverwezen naar technisch en beroepsonderwijs, terwijl dat niet altijd terecht is. Er wordt daarbij meer gefocust op studieresultaten en minder op talenten.

Lesgevers hebben ook vaker een negatief beeld van moslims. Het onderwijzend personeel is ook nog erg ‘blank’ (slechts één procent is ‘divers’). Lesinhouden en onderwijsmethoden sluiten vooral aan bij een blanke middenklasseleefwereld. In die zin is niet alles ‘cultureel bepaald’: Belgische jongeren uit dezelfde sociaal-economische klasse als migrantenjongeren hebben vaak dezelfde problemen.

Wat de verklaring ook is, feit blijft dat migrantenjongeren de school verlaten met een lager opleidingsniveau dan Belgen. Door dat lage opleidingsniveau komen ze vooral terecht in uitzendbanen en tijdelijk werk.

Waar bij de Belgen 55,9 procent van de uitzendkrachten jonger is dan 30, komt tijdelijk werk bij migranten bij alle leeftijden voor. 6,3 procent van de autochtone loontrekkenden is werkzaam binnen uitzendarbeid, tegen 9,3 procent bij EU-burgers en 15,7 procent bij mensen geboren buiten de EU.

De lonen in dit tijdelijk werk liggen gemiddeld lager. Maar in tijden van crisis (zoals in 2008) vallen daar ook de eerste ontslagen, waarbij mensen die pas aan het werk zijn, ook snel weer op straat gezet worden. Door het lager opleidingsniveau stromen migranten ook vaker door naar handenarbeid. 62,2 procent van de niet-EU-werkers werkt als arbeider, tegen 30,9 procent bij autochtonen.

Het feit dat ze zo afhankelijk zijn van handenarbeid, is problematisch. Dat is niet altijd zo geweest. Tijdens de economische bloei in de jaren zestig was er heel veel vraag naar handenarbeid, wat België aanzette om gerichte ronselcampagnes op te zetten in Turkije en Marokko. Hierbij werd vooral gevraagd naar (laaggeschoolde) arbeiders.

Vanaf de crisis van de jaren zeventig en de mondialisering van het kapitalisme werd die laaggeschoolde handenarbeid echter steeds meer verschoven naar lageloonlanden. Kapitaal en kennis werd geconcentreerd in (grootsteden) in het Noorden. 

Hier hebben multinationals hun hoofdbureaus en beslissingscentra, met ook vooral vraag naar hoogopgeleide werkkrachten. Maar de productie ging dus steeds meer naar goedkopere landen in het Zuiden. Waardoor laaggeschoolden hier steeds moeilijker aan de bak komen.

Maar niet enkel de laagopgeleide migranten hebben het moeilijk. Hoogopgeleide migranten ondervinden ook moeilijkheden om aan werk te geraken, zeker binnen hun vroeger opleidingsniveau. Omdat het diploma uit het thuisland niet erkend wordt, bijvoorbeeld. 

Als migranten toch proberen om hun diploma te laten ‘gelijkschakelen’, lukt dit ook niet steeds. In 2008 deed 13,8 procent van de EU-burgers een aanvraag tot gelijkschakeling, en 17,1 procent van de niet-EU-burgers. 89,3 procent van die EU-aanvragers kreeg een gelijkschakeling, tegen 67,9 procent niet-EU-burgers.

Leeftijd

Leeftijd blijkt ook mee te spelen, maar binnen alle leeftijdscategorieën zijn gemiddeld minder migranten aan het werk. In de groep van 25 tot 49 jaar is 89,5 procent van de autochtonen aan het werk, tegen 80,2 procent van de EU-burgers en 59 procent van de mensen geboren buiten de EU. Bij de 50 tot 64-jarigen is er minder verschil: respectievelijk 51,4 procent, 48,9 en 40,6 procent.

Er is een lichte verbetering merkbaar voor de langer gevestigden. Van de tweede generatie niet-EU-burgers tussen 25 en 49 jaar is 69,9 procent werkzaam, tegen 62,4 procent bij hun leeftijdsgenoten van de eerste generatie niet-EU-burgers. Maar het blijft laag tegenover de 90,3 procent autochtone werkzame leeftijdsgenoten.

Geslacht

Van de mannen tussen 15 en 64 jaar, geboren in België, is 71,4 procent aan het werk. Tegen 73,3 procent bij de EU-burgers en 61,9 procent bij de niet-EU’ers. Het groot verschil zit hem bij de vrouwen. 62,1 procent van de Belgische vrouwen is aan het werk, tegen 55,3 procent bij EU-burgers en 39,1 procent bij de niet-EU-burgers.

Er zit wel verschuiving in de tijd. Waar bij de eerste generatie niet-EU-vrouwen slechts 49,8 procent aan het werk is, is dit bij de tweede generatie al opgetrokken tot 63,8 procent. Maar migrantenvrouwen blijken dus minder actief op de arbeidsmarkt. Deels vanwege de zorg voor (meer kindrijke) gezinnen.

Gezinssituatie

Immigranten zijn vaker gehuwd dan autochtone Belgen: twee derde tegen 57 procent. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin ligt ook hoger. Voor niet-EU-burgers ligt dat op 1,24 kinderen per gezin.

Niet-EU-burgers met Belgische nationaliteit tellen 1,31 kinderen. Tegen een gemiddelde van 0,72 kinderen bij autochtone Belgische gezinnen. 23,6 procent van de niet-EU-burgers valt onder ‘samenwonende met drie of meer kinderen’, tegen 8,2 procent bij EU-burgers en 7,4 procent bij autochtonen.

De gezinssituatie kan op verschillende manieren de werkzaamheid beïnvloeden. Grotere gezinnen kunnen migrantenvrouwen er meer toe aanzetten toch thuis te blijven en voor de kinderen te zorgen. Ook ‘culturele’ factoren spelen daarin mee.

Anderzijds vormen 8,6 procent van de mensen geboren buiten de EU een éénoudergezin met kinderen, tegen 6,3 procent bij autochtonen. En hebben eenoudergezinnen gemiddeld twee keer meer kans om werkloos te worden dan koppels zonder kinderen.

Andere

Andere verklaringsfactoren voor werkloosheid zijn nationaliteit. Zo blijkt dat migranten die de Belgische nationaliteit aannemen, gemakkelijker aan het werk zijn. De verklaring van dit fenomeen is onduidelijk. Sommige jobs (zoals bij de overheid) staan enkel open voor Belgen. Maar anderzijds kunnen ook andere factoren tegelijk de werkzaamheid én het aannemen van de Belgische nationaliteit verklaren.

Een andere verklaringsfactor blijkt de plaats waar je woont. In bepaalde ‘gekleurde wijken’ in grootsteden worden problemen geconcentreerd, en dat zou ook invloed hebben op de kansen op  werkgelegenheid. Zo hebben mensen uit ‘probleemwijken’ in Brussel en Antwerpen twee keer meer kans op werkloosheid dan mensen met eenzelfde leeftijd, diploma, geslacht, gezinssamenstelling en nationaliteit die in andere delen van de stad wonen.

Andere verklaringsfactoren

Bij onderzoek naar de verklaring van migrantenwerkloosheid, blijken alle bovengenoemde factoren significant. Maar er blijkt ook meer aan de hand. Rekening houdend met de ‘persoonlijke factoren’ kan je voorspellen op welk werkgelegenheidsniveau de migranten zouden moeten zitten. In realiteit blijkt dat echter veel lager te liggen. (zie figuur 3)

Blijkbaar ligt werkloosheid niet alleen aan ‘persoonlijke factoren’. Het individueel schuldmodel (“het is hun eigen schuld, ze wíllen niet werken of studeren!”), het liberaal kansenmodel (“ze kunnen wel werk vinden, als ze maar echt zouden wíllen”) én het cultureel verklaringsmodel (“het zit niet in hun cultuur om te werken”) gaan dus niet op. Wat verklaart dan de kloof tussen het verwachte werkgelegenheidsniveau en het reële werkgelegenheidsniveau?

Institutionele factoren

Ten eerste zijn er een paar institutionele factoren, die verklaren waarom migranten minder aan het werk zijn. De huidige werking van onze verzorgingsstaat speelt mee (met bijvoorbeeld een klein verschil tussen de bedragen voor uitkeringen en de minimumlonen. Hierdoor is het voor werklozen in de laagste inkomenscategorieën minder aantrekkelijk om te gaan werken).

Ook de organisatie van onze arbeidsmarkt creëert werkloosheid. België kent een relatief uitgebreide bescherming van werknemers (rond proefperiode, ontslagwetgeving en -vergoeding) waardoor ‘autochtone’ werknemers ook minder gemakkelijk kunnen ontslagen worden en vervangen door (goedkopere of flexibelere) migrantenwerknemers. Migranten doen het beter in landen met een flexibeler arbeidsmarkt, zoals Spanje.

Het migratiebeleid speelt ook mee. In tegenstelling tot landen als Canada of de VS heeft België een erg beperkt arbeidsmigratiebeleid. Buitenlanders die naar hier kunnen komen in het kader van werk, zijn in de praktijk beperkt tot hooggeschoolden, specifieke jobs of EU-burgers.

De werkgeverszijde

Een andere verklaringsfactor voor werkloosheid bij migranten is te vinden bij de werkgevers. Enerzijds is er hun aanbod van werk. We zagen al dat migranten lager opgeleid zijn, waar jobs tegenwoordig vaak hogergeschoolden vragen. In tijden van werkloosheid worden de jobs voor laaggeschoolden bovendien ingepikt door hogergeschoolden: werkgevers verkiezen hen boven de lager opgeleiden.

Er is ook racisme en discriminatie bij aanwerving. Dit komt voort uit een breder racistisch en islamofoob discours, dat sinds 11 september ook sterk is toegenomen. Er zijn subtiele en indirecte vormen van discriminatie (een bepaalde moedertaal of kledingvoorschriften die vereist zijn bij aanwerving, jobs bij de overheid die enkel Belgen toelaten,…)

Maar er is ook openlijke discriminatie. Die gevallen komen ook steeds meer in het nieuws. Van de directeur van kantelpoortenbedrijf Feryn, die in de media openlijk verkondigt “geen allochtonen aan te werven”, over beveiligingsbedrijf Eurolock, dat een allochtone sollicitant weigert omdat “een vreemdeling die beveiliging verkoopt toch niet kan” tot een Volt-reportage uit 2010, waaruit bleek dat 6 op de 8 uitzendkantoren gerust wil discrimineren bij aanwerving, als hun klantenbedrijven daarom vragen. Of uitzendkantoor Adecco, dat veroordeeld werd omdat het een systeem hanteerde waarbij bedrijven de ‘code BBB’ konden doorgeven als ze geen migranten wilden.

Tijdelijkheid van steun

Tot slot een belangrijke opmerking over migranten en OCMW-steun. Die steun blijkt voor veel migranten tijdelijk te zijn, vaak om een periode te overbruggen waarin een opleiding gevolgd wordt of naar werk wordt gezocht.

Het verhaal van de geregulariseerden is een mooi voorbeeld. OCMW-Antwerpen zag de regularisatiecampagne van mensen zonder papieren in 2009 niet echt zitten, omdat ze een toeloop vreesde van nieuwe OCMW-klanten.

De 1.724 steundossiers van geregulariseerden in januari 2008 waren tegen juli 2010 inderdaad al opgelopen tot 2.766. En er worden er, als de beslissingen in de campagne écht gaan komen, nog minstens 1.000 extra verwacht. Anderzijds nam het aantal steuntrekkers bij de oude geregulariseerden af: van 1.112 in augustus 2009 tot 955 in juli 2010.

Dat illustreert wat onderzoek ook al had ontdekt: geregulariseerden nemen OCMW-steun op, maar dit is tijdelijk. In een onderzoek naar de geregulariseerden uit de campagne van 2000, bleek dat vooral clandestienen, die nooit steun kregen van het OCMW, na regularisatie extra steun aanvragen. Maar zeven jaar later zijn ze zo goed als verdwenen uit de OCMW-statistieken.

Op een steekproef van 750 mensen was 51 procent van de geregulariseerden aan het werk. 14 procent was afhankelijk van een werkloosheidsuitkering, 19 procent was op één of andere wijze nog afhankelijk van het OCMW (ook werk via art. 60§7) en 16 procent was restcategorie.

Ander onderzoek bevestigt de tijdelijkheid van OCMW-steun voor een deel van de migranten. Op een steekproef van 28.093 bijstandstrekkers in 2005 bleek, tegen 2007, 59 procent nog steeds afhankelijk van een uitkering. Maar 36 procent is ook uitgestroomd naar werk.

Opvallend daarbij is dat de uitstroom naar werk hoger ligt bij migranten. 44 procent van de aanwezige niet-EU-burgers in de steekproef, en 37 procent van de niet-EU-burgers met Belgische nationaliteit, tegen 29 procent bij de Belgen. Een grote groep migranten blijkt dus wél erg gemotiveerd om aan de slag te gaan. En een degelijk persoonsgericht activeringsbeleid kan erg zinnige dingen doen.

Bronnen:

Departement WSE, De arbeidsmarktsituatie van migranten en hun nakomelingen in Vlaams en Europees perspectief

www.multicultuurcampagne.be, Ons onderwijs is nog steeds sociaal verkleurd, interview met Sanghmitra Bhutani

www.multicultuurcampagne.be, Ongelijkheid op de arbeidsmarkt, interview met Maarten Messiaen

Van Hamme G. e.a., Economische groei zonder sociale vooruitgang, Brussels Studies nr 48

Humo’s Grote Jongerenenquête, HUMO, 19/10/2010

Geldof D., Nood aan interculturalisering, Alert, mei 2011

POD MI, Recht op maatschappelijke integratie en hulp, www.mi-is.be

Centrum Sociaal Beleid, Corluy V., Verbist G., 2010, Inkomen en diversiteit: onderzoek naar de inkomenspositie van migranten in België

Van Haegenborgh M., Discriminatie en racisme op de arbeidsmarkt, presentatie Hand in Hand, 30/4/2011

Corluy V., Before and After, Centrum sociaal Beleid, 2008

Carpentier S., Uitstroom naar betaald werk vanuit de bijstand, Centrum Sociaal beleid, presentatie 26/10/2010

* Een cafépraat-stelling uit de reeks:

1) ‘We worden overspoeld door migranten!’

2) ‘Migranten weten wat voor paradijs het hier is. Ze komen speciaal voor onze sociale bijstand.’

3) ´Gezinshereniging geeft alleen meer arme migranten! En het houdt integratie tegen!’’

4) ‘Migranten krijgen meer sociale voorrechten dan Belgen.’

5) ‘Migranten zitten massaal terug op de bijstand! Omdat ze niet willen werken!’

6) ‘Die migranten hebben nooit bijgedragen, en zouden hier dan ineens steun krijgen? We kunnen toch niet het OCMW van de wereld zijn?’

7) ‘Antwerpen voert een eigen migratiepolitiek. Maar de situatie in Antwerpen is ook bijzonder, en vraagt dus om bijzondere maatregelen.’

8) ‘Extra migranten geeft ook extra vraag naar scholen, Nederlandse les, kinderopvang, sociale huisvesting, dienstverlening… En daar is gewoon geen geld voor!’

9) ‘Er is ook veel geld nodig voor vergrijzing en gezondheidszorg. En dan nog al die migranten? Willen we nog voor onze eigen mensen kunnen zorgen, moeten we een strengere migratiepolitiek voeren.’

10) ‘Er is geen geld voor een sociale politiek!’

take down
the paywall
steun ons nu!