Foto: Theo Beck
Interview -

Michel Bauwens: “We hebben een digitale sociaaldemocratie nodig”

Hij woont nog steeds in Thailand, maar dat is een kwestie van tijd. Cyberfilosoof en peer-to-peer activist Michel Bauwens keert zeker terug naar Europa. In Europa zit echter de sociologische basis van peer-to-peer: de kenniswerkers. De crisis is hier ook een stuk erger. Er is een overschot aan precaire jongeren met veel kennis die werken aan het gemeengoed. De vraag naar informatie over peer-to-peer is hier enorm. Daarom is een nieuwe economie mogelijk in

donderdag 20 november 2014 15:46
Spread the love

Straks geeft hij een lezing en dat zal ongeveer de zesde
activiteit zijn van die dag. Michel Bauwens (1958) heeft het druk, nu
hij overal ter wereld gevraagd wordt omwille van zijn visie op een
nieuw economisch model dat in de steigers staat, hoewel de meeste
mensen dat nog niet echt merken. Bauwens is de oprichter van de
Peer-to-Peer (P2P) Foundation, een netwerk van onderzoekers en
activisten die de transitie naar een open, participatieve en op
‘commons’ gebaseerde economie bestuderen én ontwikkelen. Commons
zijn ‘gemeenschappelijke eigendommen’ van een gemeenschap (hierna
‘gemeengoed’) en kunnen dus niet in private handen zijn. Het kan
gaan om grondgebied dat door iedereen gebruikt en bewerkt mag worden,
maar het kunnen ook culturele goederen zijn zoals literatuur of
informatie. “Peer-to-peer heeft altijd bestaan,” zegt Bauwens.
“Het kapitalisme heeft het gemeengoed willen afbreken, waardoor we
het hier bijna niet meer vinden. Nu we digitaal gemeengoed kunnen
maken, verandert dat stilaan. Dankzij internet en
netwerktechnologieën is het makkelijker om samen globale projecten
te organiseren. Het gemeengoed komt daardoor opnieuw in de
maatschappij. Het creëert een nieuwe manier van denken.”

Bauwens belandde omwille van zijn werk in de top 100 van de
wereldwijde ‘(En)Rich List’, die de meest inspirerende
persoonlijkheden op het gebied van duurzaamheid in kaart brengt. Hij
werd onder meer door de Ecuadoraanse regering gevraagd een model te
ontwikkelen dat de economie van het land volledig kan hertekenen,
gebaseerd op principes van open kennis en participatie. “In een
peer-to-peer economie werken mensen samen aan een gemeengoed,” zegt
Bauwens, “in tegenstelling tot een kapitalistische economie waar
personen met elkaar goederen of ideeën uitwisselen. In een
peer-to-peer economie worden sommigen betaald voor hun werk, anderen
dan weer niet. Het is geen arbeid in de klassieke zin. Als een
gemeengoed digitaal is, is het per definitie niet schaars. Je kan het
gratis reproduceren. Er is geen spanning tussen vraag en aanbod. Het
is dus geen marktproduct, maar rond de toegevoegde waarde van dat
gemeengoed – dat niet in overvloed aanwezig is – kan je wel een
economie creëren: het aanleren van het gebruiken en het installeren
van die toepassingen, het ontwikkelen van nieuwe software, het
integreren van die systemen, de strategieën errond, enzovoort. Het
gaat om een andere economische visie dan de huidige die van alles een
commodity maakt. Dat is misschien allemaal wat theoretisch, dus
daarom geef ik een voorbeeld. De Verenigde Staten hebben geografische
informatie vrijgegeve als gemeengoed. Doordat iedereen die
kaarten kan gebruiken – met apps, geolocation en andere
toepassingen – is de economie er op dat vlak een stuk
democratischer geworden. Een gemeengoed kan dus ook productief zijn.
In Europa schermt elke natiestaat zijn eigen geografische
informatiedatabank af. De staat investeert, wil daar iets van
recupereren en geeft dus aan slechts een handvol bedrijven – zoals
TomTom – een licentie. Kleine economieën komen zo in handen van
een paar monopolistische bedrijven.”

De Amerikaanse econoom Jeremy Rifkin stelt dat dit soort
economie binnen dertig jaar groter zal zijn dan de kapitalistische
economie. Maar is ze complementair met die harde kapitalistische
economie?

“Je moet het zien als een omkering: binnen de huidige
markteconomie ontstaan nieuwe gemeengoederen. Vandaag nog wat
periferisch als een subsysteem van de kapitalistische markt, maar
stilaan verdrijven ze andere markten: Wikipedia vernietigt de
Encyclopedia Britannica; elk miljoen dollar in vrije software
vernietigt 64 miljoen dollar in privésoftware; een bedrijf met 400
werknemers kan op termijn niet op tegen een of meerdere
netwerkbedrijven van 40 mensen met toegang tot 40.000 ontwikkelaars.
Rifkin heeft gelijk: je krijgt een graduele verplaatsing van
bestaande economische modellen naar gemeengoedmodellen. Bedrijven
verzetten zich daar natuurlijk fel tegen. Neem nu breedband.
Telecombedrijven stellen dikwijls dat de netneutraliteit moet worden
afgeschaft, omdat Google en Facebook er gratis gebruik van maken en
er winst mee maken. Netneutraliteit garandeert nu een open toegang
tot het internet, terwijl sommige providers gebruikers er
differentieel voor willen laten betalen. Mensen in de vrije media
zijn natuurlijk tegen het afschaffen van netneutraliteit. Maar dat is
een vals debat. Want in België ligt de Fiber, de glasvezelkabel,
klaar die gigantische hoeveelheden informatie kan verwerken: naast de
auto- en spoorwegen, naast de ring rond Antwerpen. Kapitalisme werkt
volgens een schaarste-engineeringmechanisme: bedrijven houden
artificiële schaarste in stand. Ze willen de informatiestromen op
het internet ook ‘schaars’ kunnen houden. Op die manier krijg je
een kapitalisme dat tegen innovatie en vooruitgang is.”

Ook patenten zijn een blok aan het been van een
peer-to-peer economie. Moeten we die afschaffen?



Foto: Theo Beck

“Ze moeten niet worden afgeschaft, maar wel drastisch
teruggeschroefd naar vijf jaar in plaats van twintig jaar nu.
Patenten hebben een vertragend effect op innovatie. Studies wijzen
erop dat de voordelen ervan na vijf jaar verdwijnen. Daarna zit je
met grote bedrijven die patenten exclusief gebruiken om innovatie van
concurrenten via de rechtbank tegen te gaan. Ook het copyright moeten
we terugschroeven naar 14 jaar; zoals in de jaren 1930. Waarom moet
copyright 95 jaar gelden? Die auteurs zijn dan al lang dood; je kan
hen toch niet meer vergoeden. Het is pure monopolisering. Het
hedendaags neoliberaal kapitalisme is een rentesysteem. Het
extraheert rente zonder productiviteit. Vandaag kan je weinig winst
maken met productie, maar des te meer door de controle over netwerken
en intellectuele eigendommen. Na de crisis van 2008 hadden we het
systeem grondig moeten hervormen, zoals met de New Deal is gebeurd na
de crisis van de jaren 1920. We brachten echter enkel kleine
cosmetische
ingrepen aan. De basis van het systeem is nog altijd
dezelfde.”

Onze industriële samenleving is opgebouwd rond
grootschalige projecten, terwijl peer-to-peer eerder kleinschaligheid
koestert. Kan je via peer-to-peer bijvoorbeeld een staalfabriek uit
de grond stampen?

“Zeer zeker. Opnieuw nemen we de Verenigde Staten als voorbeeld.
De staalindustrie is er niet meer zoals vroeger. Vandaag maken veel
kleine bedrijven van 50 à 200 man er staal. Dat is weliswaar geen
peer-to-peer model, maar wel anders dan ons model waar grote
bedrijven duizenden werknemers tewerkstellen. Ook voor de
autoassemblage zitten we in een transitie met twee modellen: een
model waar in grote fabrieken veel arbeiders en machines een groot
aantal auto’s maken die moeten worden verscheept; en een ander
model waar een auto lokaal via open design wordt ontwikkeld door
ambachtslui, in lokale microfabrieken wordt gemaakt met een
3D-printer. In het oude model, an economy of scale, moet je steeds
meer dingen maken om de kost per eenheid naar beneden te drukken. Je
hebt steeds meer energie en materiaal nodig om competitief te zijn.
In het peer-to-peer model, volgens de logica van an economy of scope,
doen we meer met hetzelfde. Je gebruikt kennis uit de hele wereld om
lokaal iets te ontwikkelen. Studies wijzen uit dat driekwart van de
kost van productie transport is. De dag dat de olie 400 dollar per
vat kost, werkt dat oude model niet meer. Dan wordt de
economy of
scope
belangrijker dan de economy of scale.”

Vandaag kan je met competitieve kennis veel geld
verdienen. Waar zit het verdienmodel in die nieuwe economie?

“Nu hebben we een sociaal onrechtvaardig systeem van the winner
takes it all
. De meerderheid werkt hard; slechts enkelingen gaan met
90 procent van de inkomsten lopen. In een economie met
kennisgemeengoed krijg je een reputatie: hoe beter je wordt, hoe meer
je zal bijdragen tot het gemeengoed, hoe hoger jouw reputatie.”

Daarmee ligt er nog geen brood op de plank.

“Jawel, want je kan dat verzilveren op de markt. Het gemeengoed
werkt samen met de markt. Zo werd er door een groot IT-bedrijf dat in
Duitsland wou rekruteren een ranking opgemaakt van
softwareontwikkelaars die werken via GitHub, een site waar open
softwareontwikkelaars hun vrije code deponeren. Men keek naar wie de
beste kwaliteit leverde én het grootste netwerk kon ontwikkelen. De
beste ontwikkelaars konden aan de slag bij Google. Zo wisten ze hun
werk in een peer-to-peer omgeving te verzilveren. In deze procedure
kwamen er geen cv’s of portfolio aan te pas. Het ging enkel over
een directe analyse van de kwaliteit van hun werk in een open source
gemeengoed en over de opgebouwde reputatie.”

Zijn er schattingen om de impact van de peer-to-peer
economie te meten?

“Volgens het rapport ‘Fair Use in the US Economy’ uit 2010
bedraagt de hele economie rond gedeelde kennis met 17 miljoen werkers
één zesde van het Amerikaanse bbp. Dat is toch al behoorlijk wat.”

Nieuwe fenomenen als Uber of Airbnb zijn uitgegroeid tot
volwaardige spelers op de arbeidsmarkt. Ze zetten traditionele
tewerkstelling onder druk en zorgen daarmee voor oneerlijke
concurrentie en sociale dumping is de kritiek.

“Net daarom hebben we een digitale sociaaldemocratie nodig. De
arbeidersbeweging van de 19de eeuw ontstond doordat van hun land
verjaagde boeren zonder bezittingen in steden terechtkwamen. Gradueel
bouwden die rechten op. Er ontstonden solidariteitsmechanismen, die
de welvaartsstaat nadien voor iedereen veralgemeende. Vandaag worden
opnieuw heel wat mensen verjaagd: uit arbeid deze keer. Denk aan
freelancers. Ze verliezen hun job, maar blijven wel gemeengoed
opbouwen en doorwerken, zodat ze nadien gemakkelijker terug kunnen
naar de arbeidsmarkt. We kunnen niet ontkennen dat er geen probleem
bestaat met het gemeengoed. Veel jonge journalisten schreven gratis
op de weblog The Huffington Post om hun reputatie op te bouwen, maar
bij de verkoop ervan heeft niemand daar een dollar van gezien,
behalve oprichtster Arianna Huffington. Het gemeengoed wordt
uitgebuit.”

Ook Facebook is zo’n parasitair systeem. Zonder haar
gebruikers is het een leeg platform; toch zijn de winsten exclusief
voor de club rond Mark Zuckerberg.

“Stilaan komen we in een fase dat gemeenschappen daar
oplossingen voor zoeken. In mijn P2P Foundation vertaalt een groep
mensen gratis artikels over gemeengoed van het Engels naar het Spaans
en omgekeerd. Dat wordt genoteerd in een pro bono boekhouding. Door
bij te dragen aan het gemeengoed, bouwen ze een reputatie op. Als
gevolg daarvan mochten twee van hen het nieuwe boek van David
Bollier, Think like a commoner, vertalen. Je ziet onmiddellijk het
probleem: tien mensen dragen bij aan de waarde van het gemeengoed en
slechts twee profiteren van de markt. Dit Guerilla Translation
collectief, dat deel uitmaakt van ons coöperatief netwerk, bouwde
daarom een solidariteitsmechanisme op via een ‘open value
accounting system’: 25 procent van die marktwaarde gaat naar die
pro bono boekhouding om de andere bijdragers mee te vergoeden. In de
toekomst kan de overheid dus ook een gemeengoed institutionaliseren
om op die manier bijdragen tot het gemeengoed te vergoeden.”

Ook inzake regulering moet de overheid zich aanpassen aan
de nieuwe realiteit. Kleine hotelletjes of taxidiensten worden
overladen met regulering. Daar moeten Airbnb of Uber zich niets van
aantrekken.

“Ik ben fel gekant tegen reguleringen die monopolies beschermen
tegen innovatie, maar wel voorstander van een regulering tegen het
misbruik van monopolies. Seoul, een ‘deelstad’, heeft Uber
verboden. Niet om taxi’s te beschermen, wel om de eigen
deeleconomie te beschermen tegen het Amerikaans monopolie van Uber.
Dat is een goede zaak. Want een Uber-chauffeur heeft geen contact met
de markt. Hij staat zwak tegenover zijn moederbedrijf; in San
Francisco besliste Uber plots 20 procent minder te betalen voor
dezelfde ritten. Daar moeten we voor oppassen. Anderzijds is de
mutualisering van transport, in termen van duurzaamheid, natuurlijk
wel een goede zaak. Elke deelwagen kan 15 privéwagens vervangen. Als
we dat systematisch zouden doen, kunnen we in het Westen in tijden
van ecologische en economische crisis veel van onze welvaart
beschermen.”

Hoe moet de 21ste eeuwse overheid er voor u dan uitzien?

“In het oude bureaucratische model produceert de staat een
publieke dienst voor de gebruiker, waar diezelfde gebruiker geen
enkele participatie in heeft. De dienstverlening kan goed of slecht
zijn, ze is te nemen of te laten. Het kan anders. Ik geloof erg in
het concept van de partnerstaat en in de commonificatie (nvdr., het
transformeren tot coöperatief gedachtegoed) van publieke diensten.
Neem nu de gezondheidszorg in Quebec. Daar zijn 98 procent van de
nieuwe coöperaties solidariteitscoöperaties. Ook in de Emilia
Romagna, Noord-Italië, bestaat het model van de
solidariteitscoöperatie. Daar voorziet de staat fondsen, maar is de
publieke gezondheid zelf in handen van de overheid, dokters,
patiënten en gebruikers. Iedereen blijft het recht op
gezondheidszorg behouden, maar ze wordt wel gecoproduceerd. De
betrokkenheid en tevredenheid gingen er sterk omhoog. Over dat soort
modellen moeten we nadenken. Het is geen kwestie van een zwakke of
sterke staat, wel van een meer participatieve staat die de
randvoorwaarden creëert om mensen zelf dingen te laten doen.”

Zoals de Furreai Kippu, een complementair muntsysteem in
Japan. Als je er jouw bejaarde buurvrouw helpt, verdien je Furreai
Kippu’s die je later zelf kan gebruiken om zorg te krijgen of die
je kunt gebruiken voor de zorg voor jouw ouders.

“Dat is een mooi voorbeeld van een faciliterende overheid. We
kunnen niet anders dan kritisch zijn over de overheid. Die
functioneert vandaag niet meer naar behoren. Toen ik vijftien jaar
geleden België verliet, reden de treinen nog op tijd. Nu ik even
terug ben, doet bijna geen enkele trein dat meer. Het klassieke
systeem staat op instorten. De staat is voor grote delen gecapteerd
door de markt. De democratie wankelt. Een recente Amerikaanse studie
vergeleek het stemgedrag van de volksvertegenwoordigers met de visie
van haar kiezers én van haar financiers. Met de kiezers bleek er
geen enkele correlatie te bestaan; met diegenen die hun
verkiezingscampagne betaalden was er zo’n 85 procent correlatie.
Onze democratie is dus een simulacrum geworden. Een partnerstaat kan
die verdwenen participatie en democratie nieuw leven inblazen.”

In Nederland wordt de participatiestaat een
trek-uw-plan-samenleving en ook in Vlaanderen zien we het discours
van een terugtrekkende staat, waarbij van de bevolking verwacht wordt
dat ze het zelf oplossen. Dat is wellicht niet het participatiemodel
dat u bedoelt?

“Neen. We hebben dus een sterke linkse beweging nodig. Want er
bestaat wel degelijk een contradictie tussen peer-to-peer en
kapitalisme. Beiden hebben andere waarden. Het kapitalisme is niet
het juiste systeem om van peer-to-peer gebruik te maken. Kijk naar
crowdsourcing, waarin een organisatie gebruik maakt van een groep
individuen voor consultancy, innovatie, beleidsvorming of onderzoek.
Het idee an sich – dat iedereen kan bijdragen – is fantastisch.
De realiteit is echter dat deze platformen met elkaar in concurrentie
treden. Voor een project dienen honderden mensen een design in,
maar slechts twee mensen worden gekozen. De wereld van de arbeid
betaalt een hoge prijs. Zo’n contradicties worden steeds groter.”

Hoe moeten we het peer-to-peer model dan wel inbedden in
het huidige systeem?

“Ik pleit voor een gelijktijdige transformatie van een
productieve, civiele maatschappij die bijdraagt aan het gemeengoed,
een ethische markt en een partnerstaat. De drie moeten tegelijkertijd
aangepakt worden om een nieuw evenwicht te vinden. Ik wil niets
afschaffen. Alleen dat ze alle drie veranderen om de bloei van
peer-to-peer op een sociaal rechtvaardige manier mogelijk maken.”

Wat is in zo’n nieuw model de rol van de vakbonden?

“Het voordeel van peer-to-peer is dat mensen passioneel een
gemeengoed opbouwen, daarrond een economie creëren en daar inkomsten
uit halen. De volle 100 procent van die mensen zijn gemotiveerd en
zorgen voor hun eigen inkomen via open coöperaties. Je bent vrij en
dus productief. Volgens het vakbondsmodel zijn vier op de vijf mensen
niet gelukkig in hun job en werkt men om te overleven. Zolang dat de
realiteit is, is het goed dat de vakbonden er zijn om de arbeiders te
verdedigen. Ook Uber-chauffeurs zouden gesyndiceerd moeten worden.
Maar het gezonde peer-to-peer model werkt anders. Ik zie in de
toekomst nieuwe organisatiemodellen die wellicht iets gemeen zullen
hebben met de ‘gilden’ van weleer. De Freelancers Union in de
Verenigde Staten is daar een goed voorbeeld van”

In het peer-to-peer model mag je dan nog wel gepassioneerd
bezig zijn, mensen bouwen er geen sociale rechten op, geen
pensioenrechten, enzovoort.

“Klopt, maar je moet vertrekken vanuit de realiteit.
Peer-to-peer vernietigt de bestaande jobs niet; het is de markt die
steeds meer mensen uit de arbeid stoot. Je kan doen alsof dat niet
gebeurt en dat oude model verdedigen, maar dan ben je louter
defensief en dus verkeerd bezig. Vakbonden moeten meer doen voor
freelancers. Ze moeten nadenken hoe die groep mensen zich kunnen
verenigen, hoe ze voor hen solidariteitsmechanismen kunnen opbouwen.
In Nederland bestaat het Broodfonds, een sociaal vangnet voor en door
zelfstandigen. Veel mensen in de peer-to-peer economie maken er
gebruik van. Men denkt er fel na over een andere manier van
solidariteit. In die discussies zijn de vakbonden nergens te
bekennen. Dat is jammer. Want het grote probleem van een peer-to-peer
economie is inderdaad hoe zekerheid op te bouwen. Dat functioneert
vooralsnog slecht.”

Zou dat geen rol kunnen zijn voor de sociaaldemocratie?

“Zeer zeker, maar ze doet dat hoegenaamd niet. De enige Vlaamse
krant die niet over mijn boek De wereld redden (Uitgeverij Houtekiet
& Denktank Oikos) schreef, was De Morgen. Dat is toch niet
normaal? Dat betekent dat links veel te conservatief is, te veel aan
oude modellen vasthangt terwijl de wereld aan het veranderen is. Op
partijpolitiek niveau idem dito. Ik krijg uitnodigingen van CD&V,
van Groen, van de Piratenpartij, van het Nederlandse Groenlinks…
maar uit de hoek van de sp.a hoor ik niets. Dat is een probleem. Het
betekent dat de sociaaldemocratie de draai niet vindt naar de nieuwe
mentaliteit, naar de nieuwe jongeren, naar de kenniswerkers van de
peer-to-peer economie.”

Wat moet de sociaaldemocratie dan doen om aansluiting te
vinden?

“Ze moet aansluiting vinden bij de burgerbewegingen die zich met
die zaken inlaten. Er zijn in Vlaanderen honderden verenigingen bezig
met het heruitvinden van de voedselketen, van de energieketen, met
co-working,… De jonge kennisarbeiders zijn de nieuwe
arbeidersklasse. Er is geen andere arbeidersklasse meer in het
Westen; die demografie gaat gestaag achteruit. Steeds minder mensen
werken in de fysieke productie. De sociaaldemocratie is de partij
geworden van de
overheidsambtenaren en van de bobo’s. Kijk
opnieuw naar De Morgen. Onlangs stond ik in hun Zeno katern, maar de
eerste vijf pagina’s gingen over Yves Desmet die meehielp in een
driesterrenrestaurant van een of andere topchef, dat niemand kan
betalen. De krant schrijft dus voor een elite. De overblijvende
arbeiders stemden vroeger voor het Vlaams Blok, nu voor de N-VA. De
sociaaldemocratie is volledig verkeerd bezig. De jonge kenniswerkers
van vandaag worden aangetrokken door Groen, door de Piratenpartijen,
door partijen als het Spaanse Podemos, het Griekse Syriza en de
Italiaanse Vijfsterrenbeweging.”

Kan je dan geen begrip opbrengen voor klassieke partijen
die bang zijn voor de vallende dominostenen in onze welvaartsstaat:
eens je er een paar wegneemt, kan de hele boel ineen stuiken?

“Het is de taak van de politiek om te kijken naar alternatieven.
Welke puzzelstukken ontbreken in de bestaande ecosystemen en hoe
kunnen we als staat faciliteren om daar nieuwe evenwichten te vinden?
We leven vandaag in een transitieperiode met twee economische
modellen: een oud model dat nog altijd functioneert en een nieuw
model dat ook al functioneert. Dat politici die pluraliteit erkennen,
is voor mij al voldoende. Als je niet investeert in het nieuwe model,
zit je in de penarie bij een crisis want dan zit je enkel nog met dat
oude, onvolledige ecosysteem dat niet meer op zijn poten staat. Dat
was het geval in 2008. Op dat moment kwam Rechts met haar plannen.
Naomi Klein schreef in The Shock Doctrine (2007) over de opkomst van
het rampenkapitalisme. Ze beschrijft hoe het neoliberalisme in tijden
van crisis er zijn hervormingsprogramma’s doorduwde terwijl de
mensen niet wisten wat er gebeurde. De crisis verlamde Links. Rechts
had haar materiaal in de denktanks klaarliggen. Het kapitalisme zoekt
altijd naar winst. Politiek gezien hebben ze die peer-to-peer
systemen en participatiemodellen gebruikt als ideologie om de
welvaartsstaat af te bouwen. Dat is jammer.”

Dit artikel werd overgenomen uit het laatste nummer van Samenleving en Politiek. www.sampol.be

take down
the paywall
steun ons nu!