De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Mens & Hond, ook volgens K. Lorenz een wonderlijke combine

zondag 6 juni 2021 22:31
Spread the love

In tijden van verdriet is de omgang met de beste vrienden, en ook met “man’s best Friend”, een bron van kracht en troost, dat feit geniet ruime bekendheid. Het voorbeeld van de klimaatactiviste Greta Thunberg is, vooral na het verschijnen van de biografische documentaire “I am Greta”, overbekend. Ook tennislegende Kim Cleysters verklaarde geregeld dat na een zwaar toernooi haar geliefde activiteit erin bestond te stoeien met de honden. Onlangs verloren wij in Leuven aan de dood onze beste leraar uit de schooljaren (zie vorige blog, IM), en ook de dood van het veertienjarige meisje in de bekende tragische omstandigheden heeft velen aangegrepen. Misschien keek ik zondagavond daarom met extra vriendelijke aandacht naar onze hond. Fellow is een wonderlijk-vriendelijk dier, dat is duidelijk. Graag geef ik bij deze gelegenheid een blik in de wereld van “mens en hond”, een korte tekst die wil verduidelijken hoe waardevol dit binaire universum kan worden. Voor miljoenen landgenoten is dit al bekend, voor enkelen nog niet. In het fragment van de tekst van Lorenz valt overigens tevens op dat ook voor ontwikkelde sociale zoogdieren als de hond, de keerzijde van vriendschap en liefde kan betekenen dat er veel verdriet opkomt wanneer de vriend/geliefde wegvalt. De woorden van de grote etholoog leren ons tevens hoe je het best van die droefheid en innerlijke pijn af raakt: door ze uit te drukken! Voor sommige Vlamingen is dit een potentieel nuttige les; zij staan bekend als “binnenvetters”, als een vrij gesloten soort mensen, die het niet gemakkelijk vinden emoties en gevoelens uit te drukken, te tonen of vorm te geven.

 

Een van de belangrijkste redenen waarom ik twaalf jaar geleden een hond heb gehaald, is de lectuur van het wondermooie en tegelijk wetenschappelijk verantwoorde boek “Mens en Hond” van Nobelprijswinnaar Lorenz, een Duitser.

Ik las het bij toeval toen ik een jaar of negentien was, een vondst in de bibliotheek. In 1988 kon ik het boek persoonlijk aanschaffen. Het heeft tot op vandaag een bijzondere plaats in mijn bibliotheek, die intussen vierduizend titels telt, en ook in mijn lezershart. Een paar passages hadden mij bij de eerste lectuur meteen getroffen. Ik onthield de scènes intussen bijna veertig jaar lang, ze komen boven als ik aan Lorenz of het boek denk, bijvoorbeeld als ik een tekst schrijf over de natuur en de relatie van de mens ermee. We staan er midden in, in die Natuur, als een klein onderdeel, zo schrijft de befaamde psycholoog en schrijver Paul Verhaeghe terecht in zijn nieuwste boek over wat de coronatijd ons kan leren, “Raak mij aan. Houd afstand”.

 


 

“Stasi, een van mijn kruisingen tussen chow en herdershond combineerde in haar gedrag op plezierige wijze een sterke kinderlijke aanhankelijkheid met de exclusieve volgzaamheid van haar voorvaderen. Ze was zeven maanden oud toen ik haar als hond koos

en begon af te richten. In uiterlijk en karakter verenigde ze de trekken van de duitse herder met die van de chow. Het bleek een

ideale combinatie te zijn. De grondslagen van iedere hondenopvoeding: aan de lijn lopen, achter lopen en gaan liggen had ze in verbazingwekkend korte tijd door. Ze werd haast vanzelf zindelijk en bleef van vogels af zonder dat men het haar hoefde te leren.

 

Aan mijn contact met Stasi kwam een kleine twee maanden later

een eind toen ik een benoeming als gewoon hoogleraar in de

psychologie aan de universiteit van Kaliningrad aannam. Toen

ik met Kerstmis voor een korte vakantie weer thuiskwam, werd

ik onstuimig door Stasi begroet. Ze hield nog even veel van mij. Alles wat ik haar geleerd had kende ze nog, kortom, ze was nog dezelfde brave hond die ik drie maanden eerder verlaten had. Toen ik echter aanstalten maakte om weer weg te gaan, speelden zich

bepaald tragische taferelen af. Nog voor ik begon te pakken was Stasi opvallend bedrukt en week geen moment van mijn zijde.

 

Als ik de kamer uitging, sprong ze meteen nerveus overeind. Ze wilde me zelfs op zekere plaats niet even alleen laten. Toen de koffers gepakt waren, ontwikkelde Stasi’s neerslachtige gedrag zich tot een echte neurose. Ze at niet meer, haar ademhaling was

oppervlakkig en werd door diepe zuchten onderbroken. Toen de dag van vertrek aanbrak, wilden we haar opsluiten om te voorkomen dat ze zou proberen mij met geweld te vergezellen. Maar Stasi was de tuin ingegaan en de gehoorzaamste van alle honden gehoorzaamde niet meer toen ik haar riep. Alle pogingen het dier te pakken te krijgen mislukten. Toen tenslotte de gebruikelijke ‘karavaan’ met kinderen, kinderwagen en koffers zich in beweging zette, werd die op ongeveer twintig meter afstand gevolgd door een merkwaardig uitziende hond. De staart naar beneden, de nekharen overeind en waanzin in de ogen. Op het station probeerde ik haar nog een keer te pakken – tevergeefs. Toen ik in de trein stapte stond Stasi daar nog met de dreigende houding van een revolterende hond en keek

me onvervaard aan. De trein begon te rijden en nog steeds stond Stasi onbeweeglijk op dezelfde plaats. Pas toen de trein al vaart

begon te krijgen stoof ze bliksemsnel vooruit de trein langs, en sprong toen drie wagons verder dan de wagon waar ik nog op de treeplank stond om haar het opspringen te verhinderen, de trein in. Ik liep snel naar voren, pakte Stasi bij nekvel en kruis en gooide haar de trein uit. Ze kwam behendig op de poten terecht, zonder om te rollen. Toen bleef ze staan, maar niet meer in dreighouding. Zo lang ik haar kon zien bleef ze de trein nakijken.

 

In Kaliningrad ontving ik al gauw verontrustende berichten. Stasi

had bij de buren verschillende kippen doodgebeten, ze zwierf

rusteloos door de omgeving, was niet meer zindelijk, wilde

niemand meer gehoorzamen en moest dus in de kennel worden

gehouden. Daar zat ze nu treurig en eenzaam op het lindenterras. Eenzaam

overigens alleen wat menselijk gezelschap betreft. Want ze deelde

de kennel met de dingo-reu waarover ik al eerder heb verteld.

 

Eind juni kwam ik weer naar Altenberg. Mijn eerste gang was naar Stasi. Toen ik de trap naar het terras opliep, vielen beide honden woedend aan. Ze waren zo woest als alleen maar voortdurend opgesloten kennel- of kettinghonden kunnen zijn. Ik bleef op de bovenste tree staan en verroerde me niet. De dieren bleven elkaar blaffend en grommend voor me verdringen. Ik was nieuwsgierig of ze me alleen op het gezicht zouden herkennen. Ruiken konden ze me niet, omdat de wind uit hun richting kwam. Na een tijdje kreeg Stasi toch ineens lucht van me. Ze versteende als het ware midden in de aanval. De nekharen stonden nog overeind, de staart omhoog, de oren lagen achterover in de nek. Maar de neusgaten werden ineens heel wijd en zogen gretig de boodschap in die de wind overbracht. Toen werden de nekharen neergelegd, een siddering ging door het dier en de oren gingen recht overeind staan. Ik dacht dat ze zich nu vol uitbundige vreugde op me zou storten, maar dat gebeurde niet.

 

Een verdriet zo groot dat het de persoonlijkheid van deze hond ernstig had aangetast, dat er de oorzaak van was geweest dat deze braafste aller honden maandenlang alle gehoorzaamheid had geweigerd en het dier een echte neurose had bezorgd gaat niet zomaar voorbij. De hond zakte plotseling door de achterpoten, strekte de kop en stak de snuit hoog in de wind. Er bewoog iets in de hals van het dier en toen kwam ineens al het doorgemaakte verdriet tot uiting in het enerzijds zo angstaanjagende maar aan de andere kant ook zo mooie geluid van

het wolvengehuil.

 

Ze huilde een hele tijd, maar toen kwam ze ineens als een wervelwind op me af. Een tijd lang was er alleen maar razende hondenvreugde om en over me. Ze sprong tot aan mijn schouders tegen me op en scheurde me haast de kleren van het lijf. En dat terwijl ze anders juist heel weinig demonstratief en wat terughoudend was en me meestal alleen met wat staartgekwispel begroette, en als betuiging van grootste tederheid alleen maar haar kop op mijn knie legde. Deze anders zo stille hond brieste nu van opwinding als een stoomlocomotief en maakte nog meer lawaai dan toen ze tevoren huilde. Toen liep ze ineens van me weg naar de deur van de kennel en bleef daar staan. Ze keek me over haar schouder aan en beduidde kwispelstaartend dat ze er uit wou. Ze nam als vanzelfsprekend aan dat met mijn terugkeer ook haar gevangenschap voorbij was en ging dus over tot de orde van de dag. Wat een benijdenswaardig sterk zenuwgestel! Een huilbui van dertig

seconden en een vreugdedans van een minuut waren voldoende om alle psychische schade te herstellen.

 

Mijn vrouw zag Stasi en mij aankomen. ,,In Godsnaam, denk aan de kippen,” riep ze geschrokken. Maar Stasi verwaardigde de kippen met geen blik. En toen ze ‘s avonds in de kamer kwam, was ze zindelijk als voorheen. Stasi wist nog alles wat ik haar had geleerd. Ze had tijdens die maanden van het diepste ongeluk dat een hond kan overkomen alles trouw onthouden. Toen het tenslotte weer zo ver was dat de koffers werden gepakt, werd Stasi weer bedrukt en week niet van mijn zijde. Het waren moeilijke dagen voor het dier, omdat het niet begreep wat wij tegen haar in mensentaal zeiden. Want het spreekt vanzelf dat ik had besloten haar deze keer mee te nemen. Net als de eerste keer liep ze kort voor ons vertrek de tuin in en was kennelijk van plan me tegen mijn wil in toch te volgen. Ik liet haar begaan. Pas toen ik uit het huis ging om naar de trein te gaan, riep ik haar met dezelfde roep waarmee ik haar anders liet meegaan. Ineens had ze de situatie door en danste uitzinnig van blijdschap om me heen.

Stasi is in de oorlog omgekomen, maar een van haar jongen leefde nog bij buren in Altenberg. Van deze reu stammen nu al onze honden af. Stasi heeft nog niet eens de helft van haar korte leven, dat maar zes jaar heeft geduurd in gezelschap van haar baas kunnen doorbrengen. Toch was ze verreweg de trouwste hond die ik tot nu toe heb leren kennen.”

 

(Uit: Konrad Lorenz, “Mens en hond”, Ploegsma, zevende druk, 1984, p. 19-22. Tekst gescand met behulp van de Smartphone app)

 

 

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!