Maak er geen staatszaak van! Over onze (Vlaamse en andere) identiteiten
Opinie, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Identiteit, Bart de wever, N-VA, Vooruitgroep, Jan Peumans -

Maak er geen staatszaak van! Over onze (Vlaamse en andere) identiteiten

De 11 juliviering van dit jaar belooft een speciale editie te worden. De abdicatie van koning Albert zal er misschien voor zorgen dat ze meer dan anders concurrentie krijgt van 21 juli. Verder is het de laatste editie voor de verkiezingen van volgend voorjaar, waarin de toekomst van Vlaanderen en België centraal zullen staan.

donderdag 11 juli 2013 01:18
Spread the love

In dat opzicht bewijst Albert het Vlaamse staatsproject misschien wel een dienst, omdat sommigen vrezen en anderen weer hopen op een verzwakking van het koningshuis, als één der laatste bindmiddelen van het Belgische staatsverband. Hoe dan ook valt te vrezen dat in vele ronkende verklaringen de Vlaamse identiteit weer zal worden verheerlijkt, als ultieme rechtvaardiging van een Vlaamse staat.

Drie jaar geleden hield Jan Peumans, de voorzitter van het Vlaams Parlement, een opmerkelijke 11 juli-toespraak in het Brusselse stadhuis. Hij bekloeg er zich over dat de Vlamingen nog te weinig besef hebben van een eigen Vlaamse identiteit. De artistieke en intellectuele ‘elite’ verweet hij dat ze haar Vlaamse identiteitsgevoelens minimaliseert en zelfs ontkent. Voor nationalisten is zo’n vaststelling van gebrekkig identiteitsbesef allerminst triviaal. In het volksnationalistische ideaalbeeld gaat de subjectieve natie immers de objectieve vooraf. In de woorden van Peumans: “Volkeren en naties putten uit hun identiteitsbesef het recht op eigen politieke structuren”.

Peumans laat weten dat de Vlaamse deelstaat dan maar van de nood een deugd maakt en ‘ernaar streeft’ om dat gebrek aan identiteit op te vullen en een ‘Vlaamse identiteit die moet leiden tot natievorming’ te onderstutten. Het Vlaamse staatsproject beantwoordt dus niet aan het volksnationaal ideaal, dat precies in het besef van gemeenschappelijkheid en de wil om die samen in een staatsverband te beleven haar legitimatie vindt. Vandaar dat de Vlaamse instellingen zich genoodzaakt voelen om het volk op te voeden tot Vlaamse identiteit. Sinds wanneer echter heeft de overheid de taak om te bepalen hoe burgers hun identiteit moeten beleven? Dat is eigenlijk een vorm van ideologische en bevoogdende inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Die inmenging staat trouwens op gespannen voet met het neutraliteitsprincipe, waarmee men in andere ideologische discussies zo graag schermt. Het ene waardesysteem is blijkbaar het andere niet.

Die ideologische strijd om Vlaamse identiteit was in feite ook het onderwerp van het geruchtmakende cultuurfilosofisch essay dat Bart De Wever net voor de kerst in De Standaard liet publiceren. Zoals Peumans heeft ook De Wever het moeilijk met het gebrek aan Vlaams bewustzijn dat hij in de cultuursector bespeurt. Als we zijn boodschap goed begrepen hebben, dan stelt hij de culturele sector voor de keuze om ofwel haar creativiteit ten dienste te stellen van de opbouw van een Vlaams eigenheidsverhaal, ofwel zich te onthouden en de opbouw van dat verhaal in elk geval niet in de weg te staan. Wél uit de subsidiehand van de Vlaamse overheid eten, maar toch ook kritisch zijn ten aanzien van de Vlaamse identiteit en haar mythes, is voor De Wever onaanvaardbaar.

Maar hoe zit het dan werkelijk met die identiteitsbeleving? En in hoeverre kan en mag die gebruikt worden als politiek gegeven, in het bijzonder als basis voor het afbakenen van staatkundige entiteiten, met name van staten? Vastgesteld moet worden dat het Vlaamse eigenheidsdiscours sinds jaren de boventoon voert  en nagenoeg geen tegenwind krijgt. De andere politieke partijen plaatsen nauwelijks kanttekeningen bij dit verhaal, laat staan dat ze met alternatieve analyses komen. Wellicht is dit fatalisme ingegeven door schrik om als slechte of lauwe Vlamingen te worden weggezet en uiteindelijk stemmen te verliezen. Deze terugwijkende houding biedt het nationalisme een feitelijk monopolie op het thema identiteit, en dat heeft gevolgen voor het maatschappelijk debat, niet alleen rond de toekomst van België.

Als Vooruitgroep willen we het identiteitsdebat met deze bijdrage vanuit een inclusieve visie openbreken. Er is grote nood aan verheldering van het identiteitsbegrip en aan alternatieve benaderingen die beter aansluiten op de uitdagingen van de hedendaagse samenleving. We beginnen met enkele vaststellingen rond identiteit. Voor wie zich, zoals wij, in de traditie van de Verlichting plaatst, zijn het bijna allemaal vanzelfsprekendheden. Toch zal onze analyse leiden tot een scherpe tegenstelling met belangrijke maatschappelijke implicaties. Onze visie over identiteit gaat uit van de maatschappij zoals ze is in al haar schakeringen en biedt gemeenschappen en individuen meer vrijheid om autonoom invulling te geven aan hun identiteitsbeleving, mede in functie van keuzes of als gevolg van maatschappelijke veranderingen. De dominante, door het Vlaamse nationalisme geïnspireerde invulling daarentegen, houdt een eenzijdige, statische en idealistisch-romantische interpretatie in. Zij legt een daarmee gepaard gaande waardehiërarchie op die sterk ideologisch is ingekleurd en noodzakelijkerwijs disciplinerend werkt. Deze disciplinering moet volgens de Vooruitgroep beslist afgewezen worden, omdat ze in tegenspraak is met het recht op zelfbepaling en bovendien een meerschalig denken en handelen in de weg staat.

Identiteit: begripsaanduiding

Laten we voor een goed begrip eerst omschrijven wat we bedoelen met identiteit, zonder dat we de pretentie hebben om een sluitende definitie te presenteren. Onder identiteit verstaan we de unieke constellatie van eigenschappen die de eigenheid van individuen uitmaakt en hen op unieke wijze verbindt met anderen in tal van uiteenlopende sociale verbanden. Vele van deze eigenschappen zijn het gevolg van maatschappelijke processen en sociale interactie tussen mensen en hun omgeving. Onze identiteit wordt niet alleen bepaald door hoe wij zelf onze persoonlijkheid definiëren, of hoe wij ons presenteren aan onze sociale omgeving, maar ook door hoe wij door die omgeving worden gepercipieerd en al dan niet aanvaard.

Vaak zijn deze kenmerken het gevolg van identificatieprocessen, een vereenzelviging van mensen met ruimere sociale verbanden waarvan ze deel uitmaken of waarmee ze zich verbonden voelen. Zo identificeren mensen zich met een stad of streek waar ze geboren zijn en functioneren, maar ook met een religieuze of politieke overtuiging, met een taalgemeenschap, een muzikale of literaire voorkeur, een sociale klasse of beroepsgroep, een leefpatroon enzovoorts.

De bovenstaande voorbeelden van identificaties laten al zien dat deze vrijwel nooit definitief of onontkoombaar zijn. Je kunt met andere woorden als individu je identificaties herzien en overigens ook schakeren in het belang dat je eraan toekent binnen je totale identiteitsbeleving. Ik kan van geloof veranderen, mijn taalgedrag aanpassen (wat vele dialectsprekers de afgelopen decennia hebben gedaan) of anders gaan denken over cultuurpatronen die ik eerder vanzelfsprekend achtte. Dat gebeurt bijvoorbeeld geregeld bij mensen die zich in het buitenland gaan vestigen en met ogen van een buitenstaander leren kijken naar hun eigen land. 

Kortom: identiteit is geen vast en stabiel gegeven, maar iets dynamisch en voortdurend wisselend. Er zijn weliswaar kenmerken waarop we als individu minder vat hebben, zoals onze sekse of huidskleur, maar daartegenover staat een resem kenmerken waarover we relatief vrij kunnen beschikken en die we op elk moment kunnen herzien. Onze identiteit verandert overigens continu met het voortschrijden van de leeftijd. De mogelijkheid tot herpositionering is een belangrijke dimensie van de menselijke vrijheid. Vrijheid is niet zozeer afwezigheid van normen en sociale regulatie, maar de mogelijkheid om die in functie van inzichten en doelen mee vorm te geven.

Identiteit is meervoudig

Uit de bovenstaande begripsaanduiding komt identiteit naar voren als een meervoudig, caleidoscopisch gegeven. Niet alleen onze geografische afkomst is bepalend voor onze identiteit, maar bijvoorbeeld of we als vrouw of als man geboren worden, onze seksuele geaardheid, onze sociale afkomst, geloof, politieke overtuiging, ons consumptiegedrag  en – zeker sinds de opkomst van de jeugdcultuur – onze muzikale voorkeur en onze ‘look’ (stijl van kleding, kapsel, sieraden enz…). Deze meerpoligheid van onze identiteit roept meteen de vraag op naar een hiërarchie, met andere woorden naar hoe deze aspecten zich tot elkaar verhouden. Of er bijvoorbeeld kenmerken doorslaggevend zijn en hoe dat wordt bepaald.

Het Vlaamse identiteitsdiscours lijkt aan de territoriale verbondenheid met de eigen streek en streekgenoten een absolute prioriteit toe te kennen. Individuen worden gevormd en ontvangen identiteitskenmerken uit de natie waarin ze opgroeien en de waardesystemen die daar vigeren. Ze voelen zich in de eerste plaats verbonden met alle andere individuen die tot dezelfde natie behoren of worden verondersteld zo te voelen. Maar hoe noodzakelijk is dat? In de jaren zeventig werd in kringen van de toenmalige BSP tegenover de Vlaamse identiteit een sociale verbondenheid geponeerd. De retorische vorm waarin dat gebeurde, was de kreet ‘Ik voel mij meer verwant met een Waalse arbeider dan met een Vlaamse kapitalist’. 

Voor velen nu is dit misschien holle retoriek, maar hij laat in elk geval zien dat men andere hiërarchieën kan hanteren en aan de verbondenheid met het eigen volk of de natie ook minder gewicht kan toekennen. Dat laatste zal bijvoorbeeld ook zeker gelden voor de jongerencultuur en de vele subculturen waaruit die is samengesteld. De subcultuur waartoe men behoort en die zich uit in een bepaalde muziekstijl, een herkenbare ‘look’ e.d., is voor zulke jongeren bepalender voor hun identiteitsbeleving dan hun band met een territorium en verbindt hen met gelijkgezinden over de hele wereld.

Er zijn dus verschillende hiërarchieën mogelijk en de keuze daartussen behoort – weliswaar binnen zekere grenzen van maatschappelijke coëxistentie – toe aan het individu of de sociale groep waarom het gaat. Een heteronoom gezag dat hierin regelend optreedt en van buitenaf één bepaalde waardehiërarchie oplegt, beperkt de mogelijkheden van het individu om op verschillende schalen verschillende identiteitsrepertoires te hanteren en is daardoor bevoogdend en zelfs totaliserend.

Dat mensen een verbondenheid voelen met hun eigen stad, streek of taalgemeenschap is een natuurlijk gegeven, dat helemaal niet bestreden hoeft te worden. Daarmee is echter niet gezegd dat het de primordiale categorie is of moet zijn voor de indeling van de geopolitieke ruimte, met andere woorden dat dit de enige legitieme basis zou zijn voor de vorming van staatkundige entiteiten.

En als het al een primordiale politieke categorie zou zijn, hoe bepalen we dan welke identitaire kenmerken precies een hoeveelheid mensen tot natie maken en hoe we die naties en de territoria waarop ze zichzelf kunnen bepalen, afbakenen? En daarmee verbonden: wie deel uitmaakt of kan uitmaken van de natie? Ook  Peumans wees in zijn toespraak van drie jaar geleden op dit probleem: “Bij ons maken vooral taalgenoten een groep mensen tot een volk en een natie, maar bij andere volkeren is bijvoorbeeld geloof een bindende factor”. Verder noemt hij nog het bewustzijn van een gemeenschappelijke geschiedenis of biologische afstamming, wat bijvoorbeeld het criterium is voor lidmaatschap van de Joodse gemeenschap. Het moge duidelijk zijn dat uiteenlopende criteria voor natiebepaling wel aanleiding moeten geven tot afbakeningsproblemen en daarmee tot grensconflicten.

Het principe dat alle staten moeten samenvallen met een volksnatie is in de praktijk onhoudbaar. Toepassing van dit principe op Europese schaal – het Europa der Volkeren waar het Vlaams-nationalisme van droomt – zou niet alleen leiden tot een proliferatie van staten en staatjes, maar bijna zeker de deur openzetten naar continue nationalistische strijd en instabiliteit. Cultureel, godsdienstig en taalkundig is Europa al eeuwen een lappendeken, waarbij culturen, taalgroepen, godsdiensten door elkaar heenlopen en zich vaak met elkaar vermengen. Dat is het gevolg van historische processen en migraties. Het ideaalbeeld van de cultuurhomogene volksnatie kan hier maar lastig mee omgaan.

Laten we eerst even terugkeren naar de meervoudigheid van identificaties die goeddeels onze sociale identiteit uitmaken. Elke identificatie met een groep of sociaal verband impliceert noodzakelijk een onderscheid met andere groepen en verbanden. Ze creëert een noodzakelijke distinctie tussen een ‘wij’ en een ‘zij’. Door mij te identificeren met een geloofsovertuiging – bijvoorbeeld het atheïsme – maak ik mezelf deel van één groep en sluit ik me uit van andere geloofsgemeenschappen, bijvoorbeeld de katholieke.

Identiteit creëert dus onderscheid. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn, zeker zolang er sprake is van de bovengenoemde meervoudigheid. Die zorgt ervoor dat ik deel uitmaak van een veelheid van verbanden, die vrijwel nooit samenvallen met elkaar. Mijn sociale identiteit krijgt vorm in reeksen partiële coalities en even partiële opposities. Met weinig mensen deel ik alles, maar met heel veel mensen steeds wel wat. Dat schept ruimte voor pluraliteit en daarmee voor verdraagzaamheid.

Anders dreigt het te worden als aan één enkel identiteitskenmerk een overheersend belang wordt toegekend, want dat verbreedt het wij-zij-onderscheid tot een kloof die ook tot uitsluiting kan leiden. Denken we maar aan het onderscheid tussen blank en zwart in het Zuid-Afrika van de apartheid, of aan godsdienstige onderscheidingen zoals tussen moslims en hindoes in India. Een te uitgesproken hegemonie van de Vlaamse dimensie dreigt in de praktijk eenzelfde soort effect te hebben. De nadruk op een gemeenschappelijk verleden en een gedeelde taal kan gemakkelijk als uitsluitingsmechanisme werken. Ten aanzien van niet-oorspronkelijke leden leidt die in het beste geval tot een eenzijdige assimilatie waarbij mensen met een vreemde achtergrond slechts lid van de natie kunnen worden in de mate dat ze ongeveer alles achter zich laten wat ze eerder hadden verworven.

Een grote nadruk op slechts één collectief identiteitscriterium heeft dus naar de buitenwereld toe een sterk onderscheidend effect. Binnen de eigen groep – het “wij” – heeft diezelfde nadruk potentieel het omgekeerde effect. De nadruk op gemeenschappelijkheid zorgt voor een groepsdruk die sterk disciplinerend kan werken. Interne tegenstellingen en belangenconflicten dreigen onder die groepsdruk onderbelicht te raken. In een nationalistisch natiebeleven zijn dat klassentegenstellingen, tegenstellingen tussen links en rechts, genderproblematiek, of interne territoriale verschillen zoals tussen stad en platteland, centrum en periferie. De combinatie van beide effecten kan leiden tot een conflictueuze opstelling tegenover andere groepen met weinig begrip voor eigen groepsleden die zich distantiëren of sceptisch tonen. De oorlogsretoriek waarmee doorgaans de belangenconflicten tussen Vlamingen en Franstaligen wordt verwoord, is hiervan een illustratie.

Identiteit is meerschalig

Reductie van de natuurlijke meervoudigheid van het identiteitsbeleven of een te sterke nadruk op slechts één of enkele kenmerken is dus niet zonder gevaar. Dat geldt niet alleen voor een te eenzijdige nadruk op de verbondenheid met volk en land maar ook op andere kenmerken zoals ras en geloof. De geschiedenis is vol van spanningen op deze drie breuklijnen. Laten we ons hieronder echter even concentreren op de verbondenheid met het eigen territorium.

Enkele jaren geleden hield Bart De Wever een gastcollege aan de Universiteit Gent. Hij begon zijn college met een vraag aan de studenten in de zaal wie zich in de eerste plaats Belg dan wel Vlaming voelde. Deze vraagstelling suggereert dat er een tegenstelling bestaat tussen deze gevoelens, zo niet een binaire oppositie tussen twee elkaar uitsluitende grootheden zonder derde waarde (van het type ‘levend’ versus’ dood’ of ‘aan’ versus ‘uit’) dan toch in elk geval een polaire tegenstelling (van het type ‘warm’ versus ‘koud’). Deze suggestie is fundamenteel fout. Er bestaat tussen Vlaming en Belg zijn geen enkele noodzakelijke tegenstelling. Men kan zich immers verbonden voelen met verschillende territoriale verbanden tegelijk. Zoals ik mij Gentenaar én Vlaming kan voelen, zo kan ik mij ook Vlaming én Belg voelen en mij dus in mindere of meerdere mate met beide entiteiten identificeren. Dat is trouwens ook wat velen doen.

De verbondenheid van mensen met sociale verbanden vormt in feite een continuüm en kan de hele wereld omvatten. Het Vlaamse nationalisme grijpt hierop tamelijk eenzijdig in, doordat het Vlaanderen en België in oppositie met elkaar plaatst en bovendien van Vlaanderen het bevoorrechte referentiekader maakt voor de sociale identiteit van de Vlaamse burgers. Wie zich met België blijft identificeren, heeft nog onvoldoende Vlaams bewustzijn en moet – in de woorden van Peumans – tot dat bewustzijn worden opgevoed. Wie zich daarentegen in de eerste plaats met Vlaanderen identificeert, móet België wel als een obstakel ervaren dat overwonnen moet worden. 

Deze dichotomie moet afgewezen worden, niet alleen omdat ze berust op een logische fout, maar vooral vanwege haar totaliserende werking. Ze verplicht mensen te kiezen tussen loyauteiten op verschillende schalen ten voordele van één enkele dominante schaal. De mensen moeten zelf hun identificaties en daarmee gepaard gaande loyauteiten bepalen en daarin naar eigen oordeel en wensen al dan niet een hiërarchie aanbrengen. De aanvaarding of afwijzing van het hierboven beschreven nationalistisch reductionisme is geen vrijblijvende oefening, maar heeft naar ons aanvoelen verregaande maatschappelijke consequenties. We gaan daarop in de volgende alinea’s in.

Laten we voor de duidelijkheid eerst een buitenlands voorbeeld geven. De Italiaanssprekende gemeenschap in Zwitserland voelt zich politiek verbonden met de Zwitserse federatie. Er zijn er momenteel maar weinig die zich uit het Zwitserse staatsverband zouden willen losmaken om aan te sluiten bij Italië. Tegelijk is er wel een sterke band met Italië. Die is begrijpelijk, aangezien men bijvoorbeeld aangewezen is op Italiaanse mediaproducten zoals boeken, muziek en televisieseries. Identificaties en loyauteiten kunnen dus verschillende kanten tegelijk opgaan. In het bovenstaande geval een eerder politieke verbondenheid met Zwitserland en een culturele met Italië. Dit voorbeeld maakt meteen ook duidelijk dat er wel degelijk onderscheid kan zijn tussen politieke en culturele eenheid. Dat relativeert meteen het congruentieprincipe dat De Wever enkele jaren geleden in De Keien van de Wetstraat bepleitte. Overeenkomst tussen culturele eenheid en het politieke staatsverband is een mogelijke ideologische voorkeur, maar volstrekt geen noodzaak en of zelfs maar een wenselijkheid.

Overigens bestaan er ook bij ons meervoudige banden, met name bij mensen die afkomstig zijn uit andere landen en culturen, bijvoorbeeld bij mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Velen voelen zich verbonden met en deelachtig aan onze maatschappij. Ze willen mee vorm geven aan onze samenleving, maar voelen daarom nog niet de noodzaak om hun banden met hun land en cultuur van herkomst door te knippen. Ze blijven bijvoorbeeld ook Turks spreken, behouden voedings- en andere culturele gewoontes en in vele gevallen ook hun religieuze overtuiging. Het Vlaamse nationalisme heeft het erg moeilijk met zulke vormen van meervoudigheid, zoals het ook moeite heeft met mensen die zich Vlaming én Belg voelen.

De eenzijdige nadruk op de Vlaamse identiteit duldt immers geen concurrerende ‘sterke’ identiteitsbelevingen. Zeker de identificaties die mensen meenemen ‘uit den vreemde’ worden gezien als niet in overeenstemming met de Vlaamse identiteit, en lijken daarom uit de publieke ruimte teruggedrongen te moeten worden. Het is dus volstrekt geen toeval dat het dominante door nationalistische identiteitsinvulling geïnspireerde denken inzake diversiteit en integratie zo sterk de nadruk legt op eenzijdige assimilatie. In deze visie moet het beleid niet alleen concrete samenlevingsproblemen oplossen die het (tijdelijke) gevolg zijn van diversiteit, maar is het de diversiteit zelf die als probleem geldt en opgelost moet worden, omdat ze de facto het ideaal van de monocultuur bedreigt. Dat verklaart ook de ambivalente houding tegenover Brussel. We zien hierin een illustratie van de totaliserende werking.

De Vooruitgroep heeft vanaf zijn ontstaan de exclusieve nadruk op Vlaanderen als dominante schaal van representatie en legitimatie verworpen en gepleit voor meer- en interschaligheid, waarbij wat in Vlaanderen gebeurt altijd gerelateerd wordt aan elders in de wereld en waarbij solidariteitsbanden kunnen worden gesmeed en onderhouden tussen mensen en gemeenschappen die niet dezelfde taal spreken maar wel andere wezenlijke gelijklopende belangen hebben. We denken bijvoorbeeld aan interstedelijke netwerken. De nadruk op een homogeniserende Vlaamse identiteit is niet alleen een obstakel voor solidariteitsbanden volgens andere lijnen, maar maakt ook wezenlijke tegenstellingen binnen de eigen taalgemeenschap ondergeschikt. De meervoudige visie op identiteit die wij hanteren, vormt een uitstekend uitgangspunt voor meerschalig denken. Ze sluit aan op de objectieve noden aan meerduidigheid in een complexe, superdiverse en globaliserende samenleving. Daardoor creëert ze betere kansen op een werkelijk pluraal samenleven, waarin mensen in vrijheid vorm kunnen geven aan hun identiteit, zonder politieke bevoogding.

Identiteit is in beweging

Het is bekend dat het nationalistisch identiteitsbeeld sterk de nadruk legt op de gemeenschappelijkheid van taal, maar ook op het bewustzijn van een gemeenschappelijk verleden. Dat identiteitsbeeld moet vervolgens dienst doen als middel tot creatie van volkse verbondenheid en als instrument in de socialisatie van nieuwe leden. In deze opvatting is het de natie die identiteit geeft aan het individu, eerder dan dat het de individuen zijn die in hun handelen en denken van alledag telkens weer vormgeven aan een breed geschakeerde collectieve ‘identiteit’.

De bovenstaande opvatting maakt weliswaar verandering niet onmogelijk, maar is in haar conservatieve voorzichtigheid opvallend statisch en sterk op verworvenheden uit het verleden gericht. Laten we even kijken of die suggestie van een kernidentiteit die door de tijd heen tamelijk stabiel blijft, de toets der feiten kan weerstaan. We hoeven slechts de naoorlogse situatie in ogenschouw nemen, om tot de bevinding te komen dat de Vlaams-nationale opvatting onhoudbaar is.

De maatschappelijke en culturele veranderingen die de jongste zestig jaar hebben plaatsgevonden, zijn zonder meer gigantisch te noemen en hebben onze hele materiële en immateriële cultuur door elkaar geschud. Het ambachtelijke en agrarische Vlaanderen is voorgoed verdwenen, zoals ook vele industriële sectoren van weleer. Ons hele zijn heeft in die paar decennia een metamorfose ondergaan, als gevolg van de opkomst van de massamedia en het internet, de sociale media, de enorme blootstelling aan reclameboodschappen, de consumptiemaatschappij, het massatoerisme en zo veel meer. Zonder overdrijven kan worden gesteld dat de bovengenoemde verschijnselen ons hele gedrag, onze houdingen, gevoelens, normen en waarden diepgaand hebben veranderd.

Het katholieke geloof – die andere stevige pijler van ons traditioneel gemeenschappelijk waarde-arsenaal – is in die paar decennia zo goed als verschrompeld. Zestig jaar geleden was een overgrote meerderheid van de bevolking overtuigd katholiek. Wie niet wekelijks naar de mis ging, erkende doorgaans wel de hegemonie van de Kerk als zingevingsinstituut. Nu is dit geloof slechts één van de mogelijke zingevingssystemen naast vele andere en kan het op geen enkele manier meer pretenderen om richtinggevend te zijn in de maatschappelijke keuzes voor de samenleving als geheel. Van een katholieke, godvrezende maatschappij is Vlaanderen in zestig jaar tijd een seculiere samenleving geworden, waarin zwangerschapsonderbreking is gelegaliseerd, een euthanasiewetgeving tot stand is gekomen, alternatieve samenlevingsvormen een wettelijke basis hebben gekregen en de rechten van holebi’s zijn erkend, enz… De maatschappelijke acceptatie van deze zedelijke revolutie is onomstootbaar. 

Het is quasi onmogelijk om de impact van deze veranderingen op onze identiteit te overschatten. De overleden generatie van Vlamingen die de Groote Oorlog heeft meegemaakt, zou zich in het Vlaanderen van vandaag wel heel onwennig voelen. Van behoedzaam doorgeven van normen en waarden, valt zo goed als niets te bespeuren. Integendeel, vele traditionele normen zijn door de jongste generaties zonder omhaal bij het gft-afval geplaatst. Onze mentale kaarten van de werkelijkheid zijn in de loop van enkele tientallen jaren compleet hertekend.

Rest ons nog de factor ‘taal’. Van Duyssches motto ‘De Tael is gansch het Volk’ indachtig, heeft het nationalisme in Vlaanderen vooral in de taal de drager gezien van onze identiteit. Onze taal is een soort opslagplaats van volksaard en Vlaams collectief bewustzijn. Die taal blijkt bij nader inzien evenmin een stabiele factor. Het taallandschap om ons heen en de wijze waarop we ons nu van taal bedienen, is bijna even ingrijpend veranderd als de maatschappij in haar geheel. Eigenlijk kan dat ook moeilijk anders. Taal is een tekensysteem waarin onze sociale interactie gestalte krijgt. Als de maatschappij verandert, veranderen de interactiepatronen en moet dus ook onze taal volgen. We praten en denken gewoon over andere dingen dan de mensen van zestig jaar geleden. 

De maatschappelijke veranderingen hebben ook de taal zelf gewijzigd. Zestig jaar geleden was Vlaanderen een maatschappij van dialectsprekers, die zich niet – of met grote moeite – van het zogenaamde ABN konden bedienen. Dat ABN dat de burgers als richtnorm werd voorgehouden, was een grotendeels uit Nederland geïmporteerde, exogene norm. De dialecten zijn in razendsnel tempo aan het verdwijnen. In het dagelijkse, informele taalgebruik zijn ze niet vervangen door het exogene ABN, maar heeft zich een intermediaire taal ontwikkeld. Geert Van Istendael heeft er de naam Verkavelingsvlaams aan gegeven. Deze sterk door Brabantse dialecten geïnspireerde informele taalvariëteit is in feite het product van een bovenregionale standaardisering op Vlaamse schaal, het enige authentieke Vlaamse taalproduct. Uitgerekend deze variëteit wordt door de Vlaamse Beweging en in navolging daarvan door de meesten binnen het nationalisme als een minderwaardige taal beschouwd, in elk geval niet als drager van identiteit.

Ons talig gedrag is trouwens heel wat complexer geworden. Hadden de meeste mensen vijftig jaar geleden slechts enkele communicatieregisters nodig, dan beschikken de meesten onder ons tegenwoordig  over een gevarieerd arsenaal van ‘repertoires’ (van formeel tot informeel , sms- en chattaal, verschillende types ‘Nederlands’, maar ook Engels en mengvormen tussen beide). Het is een fictie om nog te spreken van één enkele taal – het (Vlaamse) Nederlands – als drager van één identiteit. We hanteren een hele scala aan registers voor heel verscheiden sociale situaties, en elk register is drager van specifieke identiteitskenmerken. Zoals er eigenlijk niet meer één taal is, zo is er ook niet meer één onderscheiden identiteit. In de moderne, globaliserende en superdiverse samenleving met haar proliferatie van sociale interactiepatronen; o.a. in vele microsociale verbanden, is een Vlaamse identiteit die we met alle andere Vlamingen delen, een puur fictief gegeven.

Dat zoiets bestaat als een Vlaamse identiteit met een stabiele kern door de tijd en over de burgers heen, die vooral in taal is verankerd, is in de toetsing der feiten onaannemelijk gebleken. Het poneren van die kern, die verantwoordelijk zou zijn voor het doorgeven van Vlaamse eigenheid, is niet veel meer dan een gelovig poneren van een Vlaamse ziel. We raken hier misschien wel aan de historische wortels van het nationalisme als zodanig en die liggen, zoals men weet, in de romantiek. Het nationalisme heeft deze romantische kern door de tijd heen wél intact gehouden. 

Vlaamse identiteit of identiteit van mensen in Vlaanderen?

Tegenover een mythisch-romantische identiteit die gedefinieerd wordt vanuit een gemeenschappelijk verleden en een gemeenschappelijke taal, poneren we een meerpolige en meerschalige identiteit die uitgaat van de werkelijke sociale verbanden die mensen aangaan. Het is immers niet de (vermeende) natie die identiteit geeft aan de leden, het zijn de mensen die in hun leven en streven van alledag vorm geven aan collectieve entiteiten. Daarin is ruimte voor schakering, pluraliteit, ontmoeting met het andere, kruisbestuiving. 

De romantische invulling vindt niet alleen geen steun in de werkelijkheid, zij is vooral een ideologische construct die wordt ingezet voor politieke doelen, als instrument voor disciplinering. We noemden al de sterke assimilatiedruk op mensen met een vreemde achtergrond. De nadruk op de eigen identiteit en de oriëntering daarvan op historische wortels, bemoeilijkt een open dialoog met het andere en de integratie daarvan in het eigene. Die openheid zou nochtans kunnen bijdragen aan nieuwe, inclusieve vormen van eigenheid en solidariteit. Het nationalisme heeft de grootste moeite met culturele nieuwvormingen die het gevolg zijn van inter- en transculturele processen, van onderlinge beïnvloeding.

Die vrees vindt wellicht zijn oorsprong in de nadruk op historische wortels, dus op oorspronkelijkheid. Die moet alsof het een soort van cultureel erfgoed betrof, door de tijd heen intact gehouden worden en beschermd. Bedreiging van die oorsprong wordt gezien als een mogelijk identiteitsverlies. Ook dat begrip is zeer problematisch. Je identiteit kan veranderen doorheen de tijd, hij kan identiteitskenmerken verliezen en nieuwe krijgen, maar het blijft op elk moment een welbepaalde identiteit. Met andere woorden: je kunt niet ‘geen identiteit’ hebben en dus ook geen identiteit verliezen, alleen identiteitskenmerken. Dat laatste is trouwens onontkoombaar, al was het maar omdat onze identiteit doorheen de verschillende levensfasen voortdurend vervelt.

Het disciplinerend effect van de romantische identiteitsopvatting geldt ook ten aanzien van de leden van de eigen groep. ‘Sterke’ collectiviserende identiteiten – niet alleen nationale maar bijvoorbeeld ook religieuze – neigen tot miskenning van de dynamiek tussen het individu en de groep. Die dynamiek houdt in dat niet iedere groepslid een perfecte drager is van alle groepskenmerken of (vermeende) eigenschappen. Er zijn eerder typische en eerder atypische vertegenwoordigers. Bovendien kunnen mensen kritische houdingen aannemen tegenover groepen waartoe ze zelf behoren. Dat maakt ze niet noodzakelijk tot slechte of onwaardige groepsleden.

Dat Breyten Breytenbach als blanke een toegewijde strijder tegen Apartheid was, maakte hem niet minder of onwaardig blank. En ook Noam Chomsky is vanwege zijn kritiek op de staat Israël en het zionisme niet minder Joods. Op dezelfde manier moeten we in het publieke debat in Vlaanderen aanvaarden dat mensen verschillend kunnen denken over het project van een Vlaamse staatsnatie en dat dit los staat van een al dan niet besef van Vlaamse identiteit of van erkennen of miskennen ervan. Het opvoedingsproject dat Peumans noemde in zijn 11 juli-toespraak en het automatische verband tussen identiteit en natievorming dat door nationalisten steeds weer wordt gelegd, moeten beslist afgewezen worden. Er is niets mis met de identiteit van zij die niet voor een Vlaamse staat gewonnen zijn; ze geven eenvoudigweg een ander antwoord op een opportuniteitsvraag.

Bovenstaande overwegingen brengen ons tot een pleidooi voor een verregaande depolitisering van identiteit, in elk geval tegen het opleggen van één welbepaald politiek-ideologisch identiteitsprofiel. Dat laatste past niet in ons emancipatorisch mens- en maatschappijbeeld en is bovendien zowel sociologisch als antropologisch onhoudbaar. Identiteit is datgene wat individuen onderscheidt en dus uniek maakt en hen als sociale wezens relateert aan vele sociale verbanden, op verschillende schalen met telkens specifieke kenmerken en functies. Daarom moeten we oppassen voor heteronomie en erover waken dat die identificatieprocessen in principe blijven behoren tot de autonome levenssfeer en de dynamiek van de spontane associatie. Identiteit is zelfbepaling en die duldt geen gezagsinstanties die van buitenaf een identiteitsbeleving opleggen. Sturing op identiteit is bijna vanzelf miskenning van identiteit, aangezien ze aanzet tot conformeren aan een identiteitsprofiel. Wie zich willens nillens moet conformeren, kan letterlijk niet meer zichzelf zijn! 

Men wil ons iets geven – identiteit – dat we al in betere, meerschalige vorm bezitten, en waarvoor we onze verbondenheid met mensen op andere schalen dan de Vlaamse zouden moeten inleveren, bijvoorbeeld onze sociale zekerheid. De dominante identiteitsretoriek brengt in de feiten een contradictorische dynamiek tot stand: hoe meer identitair discours er wordt ontwikkeld, hoe meer disciplinering en stereotypering we krijgen. Het resultaat is dus niet meer, maar juist minder (authentieke) identiteit. Het cultuurfilosofisch essay van De Wever in De Standaard maakt dat ten overvloede duidelijk. Ook de kunstenaar, de zoeker bij uitstek naar eigenzinnige antwoorden, moet zich conformeren of er het zwijgen toe doen!

Naar een cultuur van de vrijheid

Voor het nationalisme is haar eenzijdige identiteitsprofiel een middel in de strijd voor een eigen staat. Naar de buitenwereld toe moet het onderscheid tot stand brengen tussen wij en zij. Naar binnen toe moet het gemeenschapsbanden tussen mensen smeden. Daar zal het niet toe in staat blijken. In ons huidig tijdsgewricht is het een illusie om een Vlaams burgerschap te willen enten op een gemeenschappelijke culturele identiteit en een dito waardesysteem. In onze superdiverse maatschappij is convergentie tussen culturele en politieke eenheid niet meer mogelijk. Ze toch nastreven dreigt de maatschappelijke cohesie juist in de weg te staan.

De reden is eenvoudig. Er zijn in onze samenleving simpelweg geen gemeenschappelijke waardesystemen meer die alle burgers kunnen binden. We leven in een plurale wereld waarin elk individu zijn identificaties bepaalt in vaak heel fragmentaire, idiosyncratische combinaties. Onze maatschappij bestaat de facto uit verschillende culturen en subculturen, talen, godsdienstige opvattingen, levensstijlen enzovoort.

De superdiversiteit van het samenleven is onontkoombaar en dwingt ons ertoe om elk idee van een welomlijnde en stabiele gemeenschap op te geven. In plaats daarvan komen meer dynamische en fragmentaire sociale verbanden zoals netwerken. Die wisselen naar functie en doel en veranderen doorheen de verschillende fases van ons leven.

Van de onmogelijkheid van een overkoepelende culturele eenheid is alvast ook Wouter Van Besien, de voorzitter van Groen zich bewust. Uit zijn bijdrage in Sampol (2013, nr. 5) en een opiniestuk in De Morgen (DM 25 mei 2013) blijkt dat hij onze positie deelt en eveneens van oordeel is dat de invulling van burgerschap via een (vermeende) Vlaamse identiteit alleen maar meer verdeeldheid zal zaaien. In plaats van het opdringen van een disciplinerend eenheidsmodel pleit hij voor culturele vrijheid. De Vooruitgroep onderschrijft deze visie volmondig.

Aangezien geen enkel geloof en geen enkele ideologie zich nog kan opwerpen als verbindend voor de samenleving als geheel – ook de Vlaamse identiteitsmythe niet – is sociale cohesie slechts mogelijk door erkenning van een gemeenschappelijke ruimte waarbinnen we met verschillen omgaan via een democratisch regelsysteem. Deze open ruimte biedt ieder individu en iedere gemeenschap binnen democratische grenzen gelijke ontplooiingskansen. Dat is waarschijnlijk ook de culturele vrijheid die Wouter Van Besien bedoelt. Deze open ruimte schept ook kansen voor meervoudige, cultuuroverschrijdende vormen van solidariteit. In onze complexe wereld, waarin alles en iedereen afhankelijk is van elkaar, is dat van levensbelang.

Ondertekenaars: Johan Van Hoorde, Jan Blommaert (UTilburg), Chris Kesteloot (KULeuven), Eric Corijn (VUB), Anja Van Rompaey (ULB) Robrecht Vanderbeeken (VUB), Rik Pinxten (UGent), Eric Goeman (Attac, Democratie 2000); Paul Pataer, Linus Vanhellemont (Università Milano-Bicocca), Pascal Debruyne (Ugent), Ico Maly (Kif Kif), Dominique Willaert (Victoria Deluxe), Koen Dille (Masereelfonds), Francine Mestrum (Global Social Justice), Lieven De Cauter (KULeuven), Herman De Ley (UGent), Karim Zahidi (UA), Aleidis Devillé (Thomas More).

De Vooruitgroep is een informele groep van academici, kunstenaars en publicisten die zich zorgen maken over de toenemende verrechtsing van het politiek klimaat en de daarmee samenhangende verschraling van onze democratie. De groep ijvert voor het herstel van een democratische cultuur gebaseerd op geïnformeerd burgerschap, in de lijn van het verlichtingsdenken. De Vooruitgroep definieert zich als links en wil bijdragen aan de heropbouw van een linkse, democratische tegenkracht in België. 

Zie: http://www.vooruitgroep.be/

take down
the paywall
steun ons nu!