Bron: Max Pixel
Nieuws, Economie, Politiek, België -

“Lokaal armoedebeleid moet verder gaan dan ‘projecthoppen'”

Lokaal armoedebeleid moet verder gaan dan springen van project naar project. Werkt een project goed, dan moet de lokale overheid dat transformeren tot structureel beleid. En het toekennen van rechten - waarbij het realiseren van een menswaardig bestaan vooropstaat - moet voor elk individu grondig worden uitgevoerd. Dat zijn de twee belangrijkste aanbevelingen van het onderzoekscentrum OASeS van Universiteit Antwerpen en het Netwerk tegen Armoede op basis van hun zojuist gepubliceerde Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2017.

vrijdag 8 december 2017 17:37
Spread the love

“Momenteel zien we op het terrein van lokaal armoedebeleid heel veel projecten”, vertelt Frederic Vanhauwaert van Netwerk tegen Armoede. “Projecten kunnen goed zijn, omdat je moet kunnen experimenteren. Maar, je moet deze ook evalueren en als die goed werken, transformeren tot structureel beleid. Veel projecten richten zich namelijk enkel op wat mensen moeten doen: ‘Beweeg meer’, ‘Eet gezonder’. Dat heeft allemaal zijn nut, maar lokaal armoedebeleid moet ook gaan over grondrechten. Over wat het beleid doet om de huisvestingsnood van mensen in armoede op te lossen. Of om de gezondheidskoof aan te pakken.”

De rechtenbenadering, het toekennen van rechten waarbij het realiseren van een menswaardig bestaan vooropstaat, wordt vaak vergeten. Vanhauwaert: “Iedereen die lokaal er iets toe doet, voer de rechtenverkenning voor elk individu heel grondig uit. Beleidsmakers, maak tijd voor uw personeelsleden zodat ze dat grondig kunnen doen. En zorg dat rechten meer automatisch en pro-actiever toegekend worden aan mensen.”

“Het komt nu te vaak voor dat iemand in armoede na 3 of 4 jaar nog iets extra’s overkomt en het OCMW hem of haar er dan op wijst recht te hebben op nog een extra vergoeding. En de jaren ervoor eigenlijk ook al, zo blijkt dan”, zegt Vanhauwaert. 

Kortom: laat het armoedebeleid een structureel beleid zijn, in plaats van te projecthoppen. En laat het toch ook een beleid zijn van rechtentoekenning. Dat zijn de twee belangrijkste aanbevelingen van Netwerk tegen Armoede aan lokale overheden voor een krachtig sociaal beleid. Het netwerk heeft dit jaar voor het eerst als partner meegewerkt aan het wetenschappelijk onderzoek dat OASeS, onderzoeksbureau van Universiteit Antwerpen, jaarlijks uitvoert voor het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting.

De stand van armoede

Woensdag 6 december presenteerden de twee organisaties de 26e editie. “In tijden van continue communicatie is het belangrijk om toch zeker één maal per jaar – liefst vaker natuurlijk – stil te staan bij de stand van armoede. En de wetenschap is nodig om deze stand te bepalen”, verklaart Vanhauwaert.

15,5 procent van de inwoners in België leeft in een gezin met een verhoogd risico op armoede. In Vlaanderen geldt dat voor 10,3 procent van de bevolking. Dat betekent dat de persoon leeft in een gezin met een huishoudinkomen onder de armoededrempel. En dat houdt weer in dat het huishoudinkomen minder is dan 60 procent van het zogenaamde “equivalent mediaan beschikbaar huishoudinkomen”, oftewel minder dan 60 procent van 1.083 euro voor een alleenstaande en 2.274 euro voor een koppel met twee kinderen.

En voor kinderen loopt dat cijfer zelfs op tot 17,8 procent. Het aantal kinderen dat geboren wordt in een kansarm gezin, is in de gemeenten Antwerpen, Maasmechelen, Nieuwpoort, Genk, Blankenberge, Boom en Oostende het hoogst, namelijk meer dan 27 procent.

Wat is armoede?

Wat armoede dan precies inhoudt? OASes definieert ‘armoede’ als een kluwen van sociale uitsluitingen op diverse gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Dat noemen ze de “multi-aspectualiteit” van armoede. Daarbij raak of ben je uitgesloten op verschillende levensdomeinen zoals arbeid, gezondheid, huisvesting, of vrije tijd. 

En dit jaar koppelt OASeS armoede aan het concept van een menswaardig bestaan. Want armoede verhindert je een menswaardig bestaan te organiseren. Het weerhoudt je om je volwaardig te kunnen ontplooien en volwaardig te kunnen participeren aan een samenleving. Oftewel “leven in armoede is vaak overleven”, zegt Caroline Vermeiren van OASeS.

“We zien armoede als een kloof die door de samenleving wordt geproduceerd. Een kloof die mensen in armoede uit eigen kracht niet kunnen overbruggen”, stelt Vermeirens collega Didier Boost. “Dat betekent dat we vertrekken vanuit een maatschappelijk schuldmodel, aangezien individuele emancipatieprocessen armoede niet structureel de wereld uit helpen. De verantwoordelijkheid ligt bij de samenleving.”

Verantwoordelijkheid lokale overheid

En in dit Jaarboek wordt gekeken naar de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Want over iets minder dan een jaar vinden in ons land gemeenteraadsverkiezingen plaats. Daarom is het van belang om op de rol van het lokale beleid in de strijd tegen armoede te reflecteren, vindt OASeS. Om het debat te openen over hoe sociaal beleid zou moeten worden uitgevoerd door lokale besturen.

Lokaal beleid is natuurlijk de context waarmee mensen in armoede als eerste in aanraking komen, zoals een lokale OCMW of de lokale gemeente. Ook krijgen lokale overheden steeds meer verantwoordelijkheden voor het uitvoeren en ontwikkelen van lokaal en sociaal beleid. Zoals het toekennen van leefloon dat wordt uitgevoerd door het OCMW en dus onder het lokaal bestuur valt. “Het is daarom heel belangrijk dat we het over lokaal beleid kunnen hebben”, zegt Boost. 

“We pleiten voor een lokaal sociaal beleid dat van grondrechten realiseren een prioriteit maakt”, zegt professor Peter Raeymaeckers, ook werkzaam bij OASeS. “Grondrechten op diverse levensdomeinen, van en bovenal vóór kwetsbare groepen.” 

Ervaringskennis

Het is cruciaal dat de uiteindelijke aanbevelingen starten vanuit de kruising tussen wetenschappelijke kennis en de ervaringskennis van mensen in armoede. Daarom ook de samenwerking met het Netwerk tegen Armoede.

“Ervaringskennis is heel belangrijk. Mensen geven aan waarom ze in een bepaalde situatie leven. Waarom bepaalde maatregelen niet tot bij hen geraken”, zegt Vanhauwaert. Door deze te kruisen met wetenschappelijke kennis, kom je nog een stapje verder. Dit jaar is dat ‘stapje verder’ gezet.”

Administratieve vereenvoudiging

En daar rollen interessante aanbevelingen uit voor de lokale overheid. Naast een grondige uitvoering van de rechtenbenadering per individu en het transformeren van projecten naar een structureel beleid, pleiten OASeS en Netwerk tegen Armoede voor een administratieve vereenvoudiging van de toekenning van bepaalde rechten én een verplichte automatische rechtentoets voor kwetsbare doelgroepen.

Met kwetsbare doelgroepen bedoelen ze vrouwen die een echtscheiding doorstaan en voordien niet gewerkt hebben, migranten die nog niet voldoende gewerkt hebben in België, studenten die niet op hun ouders kunnen terugvallen of pas afgestudeerden die nog geen recht hebben op een inschakelingsuitkering. “Onderbescherming” is een belangrijk probleem. Deze groepen zouden volgens OASeS en Netwerk tegen Armoede het recht moeten krijgen op een administratieve vereenvoudiging van de leefloonprocedure. En zij kunnen enkel hun rechten – denk hierbij aan kinderbijslag, huisvesting, energiepremies en studietoelagen – volledig uitputten als er een verplichte automatische rechtentoets komt, die direct al hun rechten duidelijk in beeld brengt en toekent.

Kinderarmoede, de armoede van morgen

In tegenstelling tot ‘vermarkting’ dat momenteel plaatsvindt. Daarbij handelt de overheid ten aanzien van sociale voorzieningen meer vanuit een marktlogica van vraag en aanbod en legt meer nadruk op resultaatsverbintenissen. Dat versterkt enkel de uitsluiting van de meest kwetsbaren. Vermarkting zet hulporganisaties tegen elkaar op, terwijl er juist samenwerking nodig is. 

Naast vermarkting zet de lokale overheid te weinig in op de strijd tegen kinderarmoede. “Zo creëren ze tegelijkertijd de armoede van morgen”, stellen OASeS en Netwerk tegen Armoede. De verhoging van het leefloon tot boven de armoederisico is een belangrijke maatregel die de twee organisaties aanbevelen, hoewel dat de verantwoordelijkheid is van de federale en Vlaamse overheid.

Op lokaal niveau is hiervoor meer netwerking en samenwerking tussen hulporganisaties nodig. Momenteel is de bestaanszekerheid van deze netwerken niet zeker, concludeert OASeS. Een structurele verankering van deze netwerken in de sociale dienstverlening van het OCMW en gemeente moet plaatsvinden.

Te weinig gebruik van ervaringsexpertise

Ondertussen schieten er steeds meer zelforganisaties uit de grond. “Deze spelen goed in op de diverse en voortdurend veranderende realiteit van de stad en haar inwoners en zijn zo een goede partner voor de reguliere hulpverlening”, klinkt de duiding. Met de nadruk op ‘partner’, lokale overheden moeten uitkijken dat ze deze zelforganisaties niet overbevragen en zien als vervanging van het reguliere hulpaanbod. Ze moeten juist een goede ondersteuning organiseren voor de zelforganisaties. 

Tegelijkertijd maken lokale besturen té weinig gebruik van de expertise van mensen in armoede zelf. “Dat is juist belangrijk om de lokale prioriteiten te identificeren waar het beleid vervolgens op kan inzetten.”

En over de suggesties en resultaten van participatie die wel plaatsvindt is te weinig transparantie. “Mensen die iets inbrengen hebben te weinig zicht op wat er met hun inbreng gebeurt. Een grotere beleidstransparantie is dus nodig!”, stellen OASeS en Netwerk tegen Armoede. Ook moeten mensen in armoede betrokken worden bij de uitbouw van het decreet Lokaal Sociaal beleid – dat inzet op toegankelijke hulp- en dienstverlening in de vorm van het geïntegreerd breed onthaal. “Ze moeten erbij worden betrokken. Enkel zo kan het een rol spelen in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.”

take down
the paywall
steun ons nu!