De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Knack interview met Paul Huybrechts
Janssens Jan

Knack interview met Paul Huybrechts

Onderstaande brief werd als reactie ingestuurd naar de redactie van Knack, als antwoord op een interview met Paul Huybrechts.

vrijdag 4 april 2014 19:20
Spread the love

Geachte

 Meestal kan ik me goed vinden in de standpunten, die de heer Huybrechts
in zijn interviews of commentaarstukken inneemt. In vermeld interview
evenwel poneert hij “schijnbaar achteloos” een aantal zaken, die op zijn
minst de wenkbrauwen doen fronsen.

Vooreerst laat hij zich ontvallen dat reeds in 2006 Franse
topkaderleden hebben geleurd met Dexia bij andere bankiers (C’ est
intenable, aidez-nous”). Hoewel ik het Dexia dossier ook maar gevolgd
heb via de pers en dus geen ingewijde ben, durf ik deze bewering afdoen
als ongegrond.

Vermoedelijk heeft hij dit uit het rapport van de Dexia –
commissie gehaald (ik zal het ook eens moeten doornemen), doch
dergelijke “a posteriori verklaringen” moet men steeds met de nodige
reserves benaderen en zeker als ze door rechtstreekse betrokkenen worden
geuit. Immers in 2006 was de bankencrisis wel al in de maak, doch in
dat jaar door quasi niemand (bankiers, economen en andere zogenaamde
specialisten,  journalisten …) als dusdanig herkent.

Dit laatste op een
aantal uitzonderingen na, doch die kwamen in de media nauwelijks aan
bod. In die periode leenden de banken zorgeloos aan elkaar geld uit en
in de bankwereld kon niemand zich indenken, dat de geldstroom tussen
banken ooit zou opdrogen. De fusie tussen de Belgische en Franse tak was
ook gebouwd op de vaststelling, dat Dexia België meer fondsen bij zijn
spaarders verzamelde dan ze kon beleggen, terwijl de Franse tak geen
fondsenwerving kende en zijn businessmodel gebouwd was op het uitlenen
van gelden, die ze bij andere banken ophaalde.

Op die wijze kon het
overschot aan fondsen van Dexia België op een rendabele wijze worden
ingezet. Gezien de lucratieve mogelijkheden bleek al vlug dat het
overschot aan fondsen van Dexia België niet voldoende was en ging men
via de interbankenmarkt  op korte termijn geld ophalen bij de andere
banken om die op lange termijn uit te lenen aan alle mogelijke overheden
in de wereld.

Dit businessmodel, wat in die tijd door de financiële
wereld werd geprezen en ook door de topmensen van Arco (waren in deze de
souffleurs voor het ACW)  was gebouwd op twee zekerheden. Eén de
zekerheid dat er altijd geld beschikbaar zou zijn op de interbankenmarkt
en ten tweede dat overheden nooit hun verplichtingen niet zouden
nakomen.

Zij konden toch altijd, indien nodig, bijkomende belastingen
heffen. Beide zekerheden bleken gebouwd te zijn op drijfzand.

Ten
gevolge van de bankencrisis droogde het geld op de interbankenmarkt in
2008 heel snel op en kwam Dexia te zitten met een liquiditeitsprobleem.
Men had beleggingen op lange en zeer lange termijn gefinancierd met
kortlopende leningen. Ten tweede hebben we de laatste jaren meermaals
kunnen vaststellen dat ook overheden failliet kunnen gaan
(Griekenland,Cyprus, Detroit, Rome …) ook al speelde de bankencrisis
hierbij dikwijls de rol van katalysator.  

Overigens was Arco in die tijd zo zeker van dit model, dat ze een
aankoopcontract met Dexia onderschreef om jaarlijks een pakket aandelen
van Dexia aan te kopen tegen een op vooraf bepaalde prijs. Deze
beslissing en hun onvoorwaardelijk geloof in het businessmodel van
Dexia heeft gans de beweging en hun coöperatieve aandeelhouders  enorme
schade berokkend.

Of de Belgische gemeenschap hieraan schade zal lijden,
zullen we weten
binnen 10 tot 20 jaar.  Wat wel nog vragen oproept, is de verdeling van
de verantwoordelijkheid tussen België en Frankrijk in dit dossier,
alsook het beleid van Europa dat eind de jaren negentig van vorige eeuw
en in begin van de 21° eeuw de financiële wereld pushte naar
transnationale banken, zonder daarvoor een wettelijk kader te voorzien.
       

Ten
tweede zijn vergelijking over de gewone Dexia – aandeelhouder en een
Arco – aandeelhouder. De twee over dezelfde kam scheren, zoals hij doet,
gaat onmiskenbaar voorbij aan toch wel essentiële verschillen.
Aangezien ikzelf, zowel een kleine Dexia – aandeelhouder als Arco –
aandeelhouder was, heb ik mogen ervaren wat de “juridische” verschillen
zijn tussen beiden.

Hoewel Dexia in de periode 2000 – 2006 riante
dividenden (meer dan 6%) uitkeerden aan de gewone aandeelhouders, kregen
de Arco – aandeelhouders nooit meer dan 6% (wettelijk voorzien
maximum). Ten tweede kon ik als gewone aandeelhouder op elk gewenst
moment mijn aandelen met “winst of verlies” verkopen. Een Arco –
aandeelhouder kon enkel het eerste half jaar zijn coöperatief aandeel
verkopen en  dan enkel tegen de aankoopprijs.

Zonder te beweren dat een
gewone aandeelhouder een “vulgaire” speculant is, kan wel gesteld worden
dat hij kon speculeren met zijn aandelen. Een coöperatief (Arco)
aandeelhouder kan of kon dit duidelijk niet. Wettelijke beperking van
intresten en slechts een bepaalde periode de mogelijkheid hebben om te
verkopen en dan nog zonder eventuele meerwaarde, dat zijn wel essentiële
verschillen.

De gewone aandeelhouder beschikt over alle troeven om zijn
aandelen te laten renderen. Voor een coöperatief aandeelhouder worden
die wettelijk duidelijk ingekort.  Men zou kunnen stellen, dat de
coöperatie als een gewone aandeelhouder kan beschouwd worden, doch ook
aan de Coöperatie legt de wetgever duidelijke regels op, waaraan een
gewone aandeelhouder zich niet moet ombekommeren. Als de wetgever
enerzijds de gewone aandeelhouder anders behandeld dan een coöperatieve
dan kan men toch moeilijk van discriminatie spreken als hij ter
compensatie deze laatste een betere bescherming geeft. 

Overigens
weten we allen dat de overheidsgarantie voor de Arco – aandeelhouder
een gevolg was van de vraag van de socialistische partijen om ook de
rekeninghouders van de First rekening (tak 21 product?)bij Ethias de
overheidsgarantie te geven. Nu vergelijkt de First rekening met een
coöperatief aandeel en je merkt onmiddellijk dat het speculatief
karakter van de First rekening groter is dan dit van een coöperatief
aandeel.   

Ten
derde zijn bewering: “ Ik vergeet sommige gezichten van hen nooit toen
bleek dat ze al hun spaargeld waren kwijtgespeeld. Die mensen hadden
nooit zoveel geld in Arco mogen steken”. Hieruit blijkt dat de heer
Huybrechts helemaal niet op de hoogte is van het Arco –
aandeelhouderschap. Immers elke Arco – aandeelhouder kon maximaal  voor
2.500 EUR (coöperateur B/C, want voor D lag dat bedrag nog lager)
coöperatieve aandelen kopen. Daarnaast kon hij onder de wet Cooreman –
De Clercq in de jaren tachtig maximaal drie opeenvolgende jaren voor
40.000 BEF/jaar (circa 1.000 EUR) aandelen van Coplus kopen, die door
Arco in Bacob en zo later in Dexia werden geïnvesteerd.

Een individuele
persoon kon  zodoende, als hij alle mogelijkheden maximaal benut had,
nooit meer dan  5.500 EUR in Arco geïnvesteerd hebben.  Dit neemt niet
weg dat dit voor sommige mensen een belangrijk deel van hun spaarpotje
kan zijn en zeker als men dit voor meerdere leden binnen een zelfde
familie had gedaan. Niemand verliest graag geld en zeker niet dat deel
dat zonder speculatieve redenen werd belegd.  Evenwel de bewering “die
mensen hadden nooit zoveel geld in Arco mogen steken” is in deze zonder
meer misplaatst en getuigt alles behalve van enige kennis in deze
materie. Dit ben ik niet gewoon van de heer Huybrechts en bewijst
nogmaals hoe menselijk het is om als erkende autoriteit zich te gedragen
als een Orakel van Delphi.

Ten
vierde zijn uitspraak over het Arco – Dexiadossier, waarin de NVA bij
monde van Peter Dedecker het ACW in het Arco -Dexiadossier beschuldigde
van fraude en valsheid in geschrifte. “Ik dacht dat hij te ver was
gegaan, maar de tijd lijkt hem gelijk te geven”. Waar deze laatste
bewering op berust is me een raadsel. In gans dit dossier heb ik in alle
persartikelen nog niet één zinnig argument kunnen ontwaren om die
stelling bij te treden.  

Zo kan ik niet één journalist noemen van onze
zogenaamde kwaliteitskranten en tijdschriften, die met enige kennis van
zaken over dit dossier heeft bericht.  Alles werd op een hoopje gegooid.
Hoe de vork juist in de steel zat, kon je in de pers niet vernemen. Dat
was voor de meesten onder hen duidelijk ook niet relevant.

Over welke
inkomsten ging het? Waren het inkomsten van Arco of van het ACW (velen
kenden het onderscheid tussen beiden nog niet eens)? Hoe werden die het
inkomsten fiscaal gekwalificeerd? Hoe werden ze belast? Hoe zat dat met
die periodieke controles van de BBI, waarin deze laatste zich toch
 akkoord verklaarde met de aangifte van het ACW? De antwoorden ten
gronde waren niet van doen. De sfeerschepping en insinuaties, die waren
belangrijker.    

Helemaal
kierewiet werden ze toen ze de documenten bij Belfius mocht inkijken.
Hoewel hier bepaalde parlementsleden (bv. Jean – Marie Dedecker en
enkele Open – VLD’ers) blijkbaar wat meer gezond verstand etaleerden,
spraken de meesten over een bedrag van meer dan 1 miljard dat het ACW
zou hebben. Dat dit bedrag niet toebehoorde aan het ACW of Arco, maar
aan de verschillende organisaties, aangesloten bij het ACW werd het
liefst over het hoofd gezien. Dat hierin ook de spaargelden begrepen
waren van het Voorhuwelijkssparen, die toebehoren aan alle individuele
spaarders aangesloten bij het Christelijk Ziekenfonds en zelfs niet aan
het Christelijk Ziekenfonds, beseften de meesten zelfs niet of wilden ze
niet weten. Barbertje moest hangen.

Onlangs
heeft de BBI het ACW een bijkomende belasting opgelegd. De vraag die
dit bij mij doet oprijzen is, hoe werden de vorige controles dan
uitgevoerd? Wat was er dan nu aan de orde, dat bij de vorige controles
niet ter zake was. Die vragen werden niet gesteld. Wel zagen sommigen
hierin opnieuw een bewijs  dat er toch wat moet gescheeld hebben. Zo
publiceerde De Tijd in dit verband een mail, waaruit moest blijken dat
er toch wel fraude in het spel was. Uit die mail kon je echter niets
afleiden wat op fraude leek. Enige toelichting ten gronde hierover kon
je in het artikel ook niet vinden. Een bepaalde vaststelling werd door
de krant zonder meer als fraude gekwalificeerd.  

We
stellen wel meermaals vast, dat journalisten zaken schrijven, waaruit
blijkt dat ze in het beste geval de klok hebben horen luiden, doch niet
weten waar de klepel zich bevindt. Het wordt  een dagtaak als je daarop
steeds wilt reageren. Nu echter een figuur als Paul Huybrechts zich
hieraan bezondigd, kon ik het niet laten om te reageren.

Tot
slot kan ik de heer Huybrechts gedeeltelijk volgen in zijn
beschouwingen over de toplonen. Ik vind het echter een gemiste kans om
daarbij ook de problematiek van een “rechtvaardig” minimumloon niet ter
sprake te brengen. Met het debat over de toplonen worden we langs alle
kanten om de oren geslagen. Invulling geven aan de notatie “rechtvaardig
minimumloon” is evenwel per definitie een politiek item, dat in de
media meestal wordt doodgezwegen. 

Maar ja politiek, het is de economie
die de eerste viool moet spelen. Ze gaan hierbij wel voorbij aan het
feit dat ook dat in eerste instantie een politieke houding is.  De
politieke wereld dient de voorwaarde te creëren, waarin een gezonde
economie zich kan ontwikkelen. Die economie moet ten dienste staan van
de gemeenschap en niet louter en alleen gericht zijn op
winstmaximalisatie, zoals de mainstream pers dit graag poneert .     

take down
the paywall
steun ons nu!