Cultuur, Recensie, Filosofie, Boekrecensie, Ronald Commers, Jeugd die niet voorbijgaat -

‘Jeugd die niet voorbijgaat’: veertig jaar filosofisch reflecteren

De kanjer 'Jeugd die niet voorbijgaat' (meer dan 800 pagina’s!) van Ronald Commers is een terugblik geworden op ruim veertig jaar filosofisch reflecteren over mens, maatschappij en cultuur. Geen terugblik dus van een jongeman, maar van iemand die, zoals in de uitspraak van Levinas, over een jeugd beschikt die nooit voorbijgaat.

dinsdag 21 mei 2013 10:00
Spread the love

Ronald Commers (°1946) begint in 1963 in Gent te studeren aan de gloednieuwe afdeling moraalwetenschap en zal – op enkele jaren na en met aanvullende onderwijsopdrachten aan het Limburgs Universitair Centrum en de Vrije Universiteit Brussel – tot zijn emeritaat in 2011 actief zijn in het gebouw aan de Gentse Blandijnberg.

Vanaf 1978 doceerde hij axiologie in de dienst van Jaap Kruithof, die hij later ook zou opvolgen. Naast hoogleraar was hij ook directeur van het Centrum voor Ethiek en Waardeonderzoek en lid van de onderzoeksgroep Wereld-systeem analyse.

Het menuet van Kondratieff

‘Jeugd die niet voorbijgaat’ is geen liber amicorum geworden, zoals het wel eens vaker gebeurt met profs die op een academische manier worden uitgewuifd. Het is een zelf samengesteld document door en over een mens die zijn eigenzinnig menuet danst in de golfbeweging van de Kondratieff of, zoals de auteur het zegt, een mens ‘die gaat door het woud van boeken, kunst, maatschappelijke ervaringen, engagementen en ontmoetingen’.

Daardoor leest het boek niet alleen als de denkweg van een individu, maar biedt het ook een boeiend uitzicht op de veranderende maatschappelijke context en het denken daarover van de laatste veertig jaar. Het beeld van Commers als de danser van een zeer persoonlijk menuet in de golfbeweging van de Kondratieff is misschien geen slecht beeld om de moraalfilosoof te typeren: zijn filosofische – soms zeer eigenzinnige – excursies werden altijd geplaatst in een maatschappelijke context die hij met een scherpe marxistische bril analyseerde.

Dat Commers niet uitgewuifd is met een liber amicorum – gelukkig maar, want anders had dit boek er misschien niet geweest – lag een beetje in de lijn der verwachtingen. Commers heeft op de Blandijn altijd wel een speciale positie ingenomen, als assistent van Jaap Kruithof en later ook als hoogleraar.

Hij is een ‘product’ van de nieuwe richting moraalwetenschap, die met veel wetenschappelijke ambitie door titanen als Apostel en Kruithof in het leven werd geroepen, maar in de evolutie van zijn denken is hij daarvan geen pleitbezorger gebleken. Naarmate hij zich wist te ontdoen van een wetenschappelijk en filosofisch denken in zijn omgeving dat naar zijn smaak te eenzijdig ‘geloof’ hechtte aan dé wetenschap als emancipatie-instrument voor de mens, is zijn benadering van het ethische fenomeen ook veel genuanceerder en rijker geworden doordat het accent bij hem meer en meer op de beperktheid maar tevens op de niet geringe mogelijkheden van de menselijke existentie kwam te liggen.

Het is niet toevallig dat Albert Camus en zijn werken L’homme revolté en Le mythe de Sisyphe een belangrijke rol spelen in zijn hele oeuvre. Het deemoedig erkennen van de menselijke onvolmaaktheid is een zeer belangrijk thema dat in alle werken van Commers sterk aanwezig is. Het niet voltooide, het voortdurend onderweg zijn, is een leidmotief bij hem. “Als Leo Ferré zingt: ‘même un drapeau noir est encore un drapeau’ dan heeft hij in één zin samengevat wat de boodschap moet zijn aan de dwalende mens die zich optrekt aan de zekerheid van de onzekerheid”, aldus Commers.

In een stuk over de grenzen van de politieke filosofie over Georges Bataille schrijft hij: “De mens is een wezen van de eindigheid dat geen eenheid kan bereiken en dus ten eeuwigen dage in de ervaring van de breuk, de verscheurdheid, het verschil moet blijven leven. De mens is een wezen dat weet dat het niet ten volle weet, dat weet dat ‘Het Weten’ onbereikbaar is, en dat er zich moet bij neerleggen dat het niet in de ultieme zekerheid kan vertoeven”. (p. 500)

Marx zonder eschaton

In een eerste artikel ‘Het verscheurde socialisme: over middelen en doelen’, verschenen in 1976, neemt hij het beeld van Karl Popper over van de wolken en de klokken en hij besluit zeer kenschetsend voor hem: “Wij zijn in de klokkenwereld vreemdelingen die zoeken en als zoekenden blijven we voor die klokkenwereld vreemden. Mochten u en ik alles zien en alles kennen, we zouden ophouden te vragen en te zoeken. We zouden in plaats van reizende vreemdeling herleid geworden zijn tot scharnieren aan de deur van het heelal. Een scharnier kent geen binnen en geen buiten.” (p. 24) Met Popper besluit hij dat het vruchtbaarder is inzake menselijke probleemsituaties uit te gaan van de veronderstelling dat de realiteit uit wolken van wolken bestaat.

Het trotskistische omhulsel van de jonge Commers viel al snel weg, maar de marxistische kern van zijn denken, maar dan wel ontdaan van het eschaton, is in heel zijn academische en schrijversloopbaan manifest aanwezig gebleven. Hij verwijt Marx vooral zijn determinisme en essentialisme. Het is een volgens hem gevaarlijke visie waarin de voorspelling van wat onafwendbaar komen zal – het gereveleerde eindpunt – al in het historische proces zelf verborgen ligt.

“Het pad naar de communistische of een andere hemel”, schrijft hij elders, “wordt doorkruist door duizend wegeltjes die in rechte lijn naar de hel voeren.”  Het is dan ook niet toevallig dat filosofen als Popper, Bloch, Buber en ook in sterke mate Jankélévitch zeer vaak aanwezig zijn in zijn geschriften. Zij vormen als het ware een rode draad in de acht delen (over socialisme, kritiek van het totaliteitsdenken, over humanisme, over vrijmetselarij, over moraalfilosofie, over inter- en multiculturaliteit, over moderniteit, over onderwijs en over kunst en kunsten) waaruit het boek is opgebouwd.

Een vrije vrijmetselaar

Ook in zijn vrijmetselaar-zijn is Commers een buitenbeentje. In het hoofdstuk ‘Over vrijmetselarij’ werden enkele teksten opgenomen die aansluiten bij de ideeën die hij ontwikkelde in zijn boek ‘Tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld’Volgens Commers zit de vrijmetselarij van het begin van de 21ste eeuw geprangd tussen twee uitersten:”Enerzijds de esoterische fantasieën van mesjoche dwepers met gralen en ridders, anderzijds de sullige verwachtingen van de aanbidders van een zogenaamde bevrijdende ‘wetenschap’ die een gouden toekomst aan de ‘verspreide’ mensheid belooft als zij tijd van wachten heeft”.

De hoofdstelling van dit boek is dat de overgang van ambachtelijke gilden – operatieve loges genoemd – naar speculatieve loges een kwakkel is. De wortels en de stam van de Europese vrijmetselarij zijn filosofisch en spiritueel, en niet anders. In zijn cultuurfilosofische zoektocht naar een spirituele herbronning van de vrijmetselarij komt Commers bij renaissancefilosofen en radicale reformatoren terecht, van wie hij het ideeëngoed meevoert naar de 21ste eeuw ter ondersteuning van een ambitieus vrijmetselaarsprogramma, met name “de nooit af te sluiten betrachting om de rechtvaardige samenleving en de vrede op aarde te stichten, om de voluit humane menselijkheid te vestigen die de verderfelijke wetten breekt, het verslavende gedrag aanklaagt, de opinies ontmaskert, de individuele waardigheid doet respecteren en van de vervlogen culturele tradities en versleten beschavingen het mom van de ordentelijkheid afneemt.”

In een laatste hoofdstuk van zijn vrijmetselaarsboek brengt Commers nog een filosofische nabeschouwing die hij samenvat in enkele slotzinnen: “Wij moeten voor de speculatieve vrijmetselarij hopen dat zij – ontwakend uit de dronkenschap van tempeliers- en ridderlegenden, gralen en Schotten, kortom heel het gekrakeel van een valse esoterie – zich in de 21ste eeuw kan richten op dit dynamisch en open humanisme. Misschien wordt zij dan ook, vanuit de ‘nooddruft’ der mensheid, een boodschapper van de lente, naast en samen met de wereldreligies waarvan, zoals geweten, er velen zijn.”

Confrontatie met zijn leermeesters

‘Jeugd die niet voorbijgaat is om verschillende redenen een zeer rijk boek. Eén ervan is de in het oog springende veelzijdige nieuwsgierigheid die bij de auteur aanwezig is. De filosoof, Kantiaan, marxist, vrijmetselaar, kosmopoliet, universalist, Blochiaan, Mozartkenner, cinefiel, literatuurfreak, ex-trotskist, theatertekstschrijver, lid van het Chili-comité en van de Actiegroep Kritisch Onderwijs (AKO) is een duizendpoot die zich op zeer diverse terreinen beweegt: toneel, film, literatuur, muziek, seksualiteit, erotiek, architectuur, wonen, migratie en ga zo maar door. De auteur neemt de lezer mee in deze boeiende ontdekkingsreis,  achthonderd pagina’s lang.

Wat verder opvalt is dat Commers zeer eerlijk is in de keuze van zijn teksten en daarbij gaat hij de controverse met zijn leermeesters Kruithof en Apostel niet uit de weg. De gescande briefwisseling in geschreven of getikte versie geven een gênant eerlijke inkijk in de soms gespannen relatie tussen de filosofen onderling. Vooral tussen Kruithof en Commers ging het er soms hard aan toe. Je ziet als lezer de jonge Commers loskomen uit de zware slagschaduw van zijn leermeester. Ik heb de indruk dat ze beiden een omgekeerde ontwikkeling hebben doorgemaakt: de Hegelkenner Kruithof begint zich meer en meer te manifesteren als een politieke rebel die voornamelijk politieke statements maakt, terwijl de ex-trotskist Commers zich meer en meer begint te ontplooien als een werkelijke moraalfilosoof, zowel in de breedte als in de diepte.

De brieven kunnen ook gelezen worden om de verschillende stijl van beide filosofen te duiden. De pen van Kruithof is duidelijk veel stroever dan de soms bijna literaire epistels van Commers. Ook in zijn brieven manifesteert Commers zich als een groot stilist. Ondanks al zijn respect voor de figuur is ook de tegenstelling tussen Apostel en Commers niet gering. Dat blijkt ook uit hun briefwisseling en uit de ambivalente, maar toch warme manier waarop hij Apostel typeert. Volgens Commers ging Apostel ervan uit dat de toekomst van de mensheid integraal afhing van een betrouwbare kennis van wereld en mens, waartoe de synthese van de wetenschappen moest bijdragen.

Het was voor hem of de ‘barbarij’ of die synthese van de wetenschappen. Op pagina 431 schrijft Commers “Het kwam me voor dat Leo Apostel werd gedreven door een angst dat de wereld ons aan het ontglippen was, iets wat slechts verholpen zou kunnen worden door te steunen op de exclusieve en unieke methode van begrijpen en verklaren, die uit de wetenschappen moest worden gehaald.”.  Die sciëntistische benadering was voor Commers, de niet-wetende weter, of omgekeerd, een veel te smalle basis.  Hij ging dan ook een heel andere richting is uit dan degene die Apostel, stichter van de afdeling ‘moraalwetenschap’ in Gent, in zijn hoofd had.

Een rijk boek

Het boek laat zich niet in een keer lezen, maar vraagt om met mondjesmaat gesavoureerd en bestudeerd te worden. Welke ‘sterke’ teksten die mij zijn bijgebleven? Er zijn er heel wat.

Ik denk bijvoorbeeld aan zijn warme herinneringen als oud-leerling van het KA Antwerpen aan Leo Michielsen – erudiet historicus en communist – waarvoor Commers een grote bewondering had. Ik denk aan de zeer gevoelige rouwrede bij de uitvaart van Rachel Deconinck (Souritz) die hij zo goed gekend heeft in het kader van het Chili Comité Antwerpen. Aan de zeer typische Commers-tekst over rationaliteit en redelijkheid: kritiek van het sciëntisme. Aan de tekst over ‘Immanuel Wallerstein of het anachronisme als methode’ met daaropvolgend een aantal documenten die verwijzen naar de oprichting van het tijdschrift ‘Toestanden’ waarvan onder andere Commers zelf en zijn overleden vriend Paul Verbraeken mede-oprichters waren. Naar die brief aan een student geschiedenis die op zoek is naar gegevens over het leven van de zeer merkwaardige Willy Van Wichelen, waarin Commers een mooi beeld geeft van de linkse sfeer en een aantal protagonisten van die periode.

Ik denk aan dat andere mooie stuk over de Algerijns-Franse schrijver en humanist Mohamed Kacimi- El Hassani van wie hij La confession d’Abraham vertaalde; aan zijn zeer gestileerde tekst over het toneelstuk ‘Equus’ van Peter Shaffer; aan zijn reflecties over Nosferatu, Kaspar Hauser en Jeder für zich und Gott gegen alle van Werner Herzog; aan de theatertekst ‘De wereld, elke ochtend de lente’ over het leven en de dood in een concentratiekamp van de moedige Joodse Antwerpse vrouw Mala Zimetbaum en aan de korte tekst ‘Gilles!’ die hij schreef bij de theatermonoloog van Hugo Claus.

Het is ook opmerkelijk dat Commers zich niet alleen in het Nederlands uitdrukt, maar ook heel wat teksten heeft opgenomen die in het Frans en/of het Engels werden gesteld.

‘Jeugd die niet voorbijgaat’ is om al de vorige redenen een zeer rijk boek, maar wordt dat naar mijn smaak nog meer door de manier waarop hij zijn denkweg in terugblik heeft opgebouwd. Het is namelijk de ‘volgroeide’ Commers anno 2011 die niet alleen teksten die hij verspreid over veertig jaar schreef, bij elkaar heeft geschraapt, maar ook de context daarvan en zijn appreciatie van sommige mensen vanuit het nu situeert. Dat levert soms vuurwerk op. ‘Enkele beschouwingen bij de wereldbeschouwelijke ontwikkeling van de naoorlogse vrijzinnigheid in Vlaanderen’ is een nooit gepubliceerde tekst omdat hij volgens Commers in 1996 afgewezen werd door de historica Els Witte die vond dat zijn bijdrage al te welwillend refereerde aan het werk van Leopold Flam. Aan de basis van die afwijzing zou volgens de bronnen van Commers een persoonlijke kwestie gelegen hebben.

Het leven als reis

Commers gebruikt op verschillende plaatsen de metafoor van de reis. Zijn vrijmetselarij is een louterende reis op de oneindige weg van het licht dat ‘daar’, in het licht van de arbeid en de mensenliefde, wordt geëvoceerd.

Vaak verwijst Commers ook met instemming naar de Franse filosoof Vladimir Jankélévitch van wie hij het boek La musique et l’ineffable vertaalde. Hij citeert in zijn vertaling de Franse filosoof, opgenomen in Het onzegbare en het onuitsprekelijke: “De reis die het lot mij doet gaan, een tocht van zeventig, misschien tachtig jaar, onder de sterrenhemel van het lot, wat betekent zij? Wat betekent het anders dan dat ik werd geboren, zal hebben geleefd, zal zijn gestorven en zal zijn verdwenen. Is dit alles duidelijk en helder verlicht? Welaan dan als u er zo over denkt. Ik denk anders. Voor mij is daar precies de hoop gehuisvest, zij heeft daar een tempel. Het bovennatuurlijke van de boodschap: het feit te zullen hebben geleefd. Die tocht, die reis in de lotsbestemming is mij een diep raadsel. Het is een geheim dat mij vertroosting schenkt. Het is een geheim dat voor mij een beginsel is van hoop.”

‘Jeugd die niet voorbijgaat’ eindigt ook met een coda waarin hij een tekst van Vladimir Jankélévitch ‘La première-dernière fois’ van het Frans naar het Engels vertaalt. Zo besluit de wereldgeoriënteerde beschavingsdenker, zoals inleider Rik Pinxten Commers noemt, zijn ‘Denkwerk in terugblik’: “Inderdaad, het is zoals Levinas heeft gezegd: er is een jeugd die niet voorbijgaat. Of met Jankélévitch: het komt erop aan, telkens weer de unieke ochtend van de lente in je leven niet te rateren. Elke dag, omdat het in een mensenleven, met de mensen en de dingen waar het echt om gaat, onafgebroken de eerste laatste keer is”.

Ter afsluiting wil ik vanuit mijn optiek een kleine bijdrage leveren aan Commers’ denkweg in terugblik. In het begin van de jaren tachtig van vorige eeuw maakte ik, samen met de fotograaf John Van Gestel, een dichtbundel met portretten van vrienden en vriendinnen. Eén van hen was Ronald Commers. Mijn ‘terugblik’ zegt nu dat het gedicht een te beperkt portret is van Ronald. Ik zou het nu anders moeten schrijven, maar zo zag ik hem dertig jaar geleden toen ik zelf in Gent, als veel oudere student, moraalwetenschap studeerde…onder andere bij Ronald Commers:

Je draagt het wapen van het weten

als een net niet Franse justeaucorps,

want als je eenmaal ademhaalt

dan straalt het kaarslicht in je ogen

als van een Duitse filosoof,

die aan het Franse hof

petanque speelt

of oude boeken leest.

Wanneer je fijne biefstuk snijdt

of links een lesje Plato geeft

zie ik je weer in Gent of Gigondas

breedvoerig sprekend met je papegaaien

onder wat schilferige platanen.

Waarom draag jij geen rolkraag met een pruik?

Dit boek is verkrijgbaar in onze shop.

take down
the paywall
steun ons nu!