055
Opinie, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Rudy De Leeuw, Opinie, Sociale zekerheid, Solidariteit, Jaap Kruithof Lezing - Rudy De Leeuw

‘Jaap Kruithof lezing 2012’: solidariteit en onze sociale zekerheid

Op 13 maart werd in Gent de derde 'Jaap Kruithof lezing' georganiseerd door Democratie 2000, Attac Vlaanderen en vzw Trefpunt, drie organisaties die de overleden moraalfilosoof na aan het hart lagen. Dit jaar was Rudy De Leeuw de centrale gast.

donderdag 15 maart 2012 18:00
Spread the love

Op de eerste ‘Jaap Kruithof lezing’ sprak Jan Blommaert;  in 2011 was de Nederlandse socialist Jan Pronk de eregast. Dit jaar viel die eer te beurt aan Rudy De Leeuw, voorzitter van het ABVV.

Rudy De Leeuw werd dit jaar als centrale gast uitgenodigd omdat hij, volgens de organisatoren, een belangrijk speerpunt is in de strijd tegen de besparingspolitiek van Di Rupo 1. “Opnieuw moeten de werknemers opdraaien voor een crisis die zij niet veroorzaakt hebben, terwijl het grote geld, de vermogens en de grote bedrijven en speculanten, opnieuw de fiscale dans ontspringen. Daarbij is er de voorbije maanden vanuit de werkgeversorganisaties en sommige politieke partijen een regelrechte ideologische oorlog gevoerd tegen het syndicalisme en tegen de sociale strijd,” aldus de organisatoren.

Inleiding

De uitbouw van een welvaartsstaat hangt samen met de organisatie van de solidariteit. De organisatie van de solidariteit wordt uitgewerkt voor de hele bevolking van een staat en is er de essentie van. Bismarck wist de Duitse éénheidsstaat uit te bouwen en wist sociale opstanden te voorkomen door reeds eind negentiende eeuw, wetten op de ziekteverzekering, de arbeidsongevallen en de pensioenen uit te bouwen voor het hele Duitse grondgebied.

Op Europees vlak willen we komen tot een verdieping van het sociaal model door de uitbouw van gecoördineerde Europese collectieve onderhandelingen, de invoering van een betere sociale bescherming en de bestrijding van de fiscale concurrentie tussen de lidstaten; dit laatste kan door een Europees fiscaal beleid.

Er zijn een aantal materies die de federale solidariteit waarborgen en waarover het jongste ABVV-congres duidelijk stelde dat die federaal moeten blijven:

  • het loonoverleg
  • het arbeidsrecht
  • de sociale zekerheid
  • de vennootsschaps- en personenbelasting

We gaan er daarbij vanuit dat elke (natuurlijke) persoon en rechtspersoon  moet bijdragen tot de bijstand en de sociale zekerheid en de plicht heeft belastingen te betalen om de openbare diensten te financieren.  Zo niet, kan men niet meer spreken over een federale welvaartsstaat en wordt de sociale staat de facto op een ander niveau georganiseerd.

Vandaag wil ik me beperken tot de solidariteit zoals ik ze zie binnen de sociale zekerheid, van de werknemers ‘privé-sector’.
De sociale zekerheid van de werknemers is een stelsel gebaseerd op enkele grote principes:

  • verplichte bijdragen en recht op uitkeringen;
  • verzekering tegen inkomensverlies en tegen  bepaalde kosten (kinderzorg, gezondheidszorgen);
  • °solidariteit: niet-plafoneerde bijdragen, maximumuitkeringen en minimumuitkeringen, tussen actieven en niet-actieven.

Armoede met of zonder sociale zekerheid

Alhoewel het niet de enige rol van de  sociale zekerheid is, speelt de sociale zekerheid een essentiële rol in de bestrijding van de armoede (bijvoorbeeld een gezonde betaalt voor een zieke).

Zonder de sociale bescherming zou het armoede-risico 27 procent bedragen (ipv. 14,7).
Armoede heeft een oorzaak en een gezicht: ofwel is men werkloos, ofwel is men gepensioneerd, maar sommige  armen hebben zelfs een baan, alhoewel beperkt tot 3,2 procent van de werkenden, dankzij een minimumloon. Bovendien is een arme eerder een vrouw dan een man.

Sociale zekerheid is niet te duur. De kosten voor de ziekteverzekeringen lopen in de Verenigde Staten hoog  op.

Gezondheidszorg:

–          VS: 15,3 procent BBP,  waarvan slechts 45 procent publiek gefinancierd is.
–          België: 10,1 procent waarvan 71 procent publiek; de rest is remgeld of privé-verzekering.

Dus in de VS wordt de helft meer besteed dan wat we in België aan ziekteverzekering besteden. Toch zitten 40 miljoen Amerikanen zonder ziekteverzekering.

Sinds de crisis hebben nog eens 6 miljoen Amerikanen hun verzekering verloren. Bovendien hebben zelfs de verzekerden heel wat moeilijkheden om dekking te krijgen ingeval van ziekte. Vele kleine lettertjes in de contracten maken dat je soms tegen de controlediensten van privé-verzekeraars moet opboksen (cfr. film Michael Moore).

Niet dat bij ons alles koek en ei is. In de ziekteverzekring loopt het remgeld (eigen deel in de kosten ) op tot 25 à 30 procent. Maar uit onderzoek blijkt dat meer dan 90 procent van de Belgen tevreden is over de ziekteverzekering en de kwaliteit van de gezondheidszorg.

Sociale zekerheid is goed voor de economie

De huidige transferten krikken de levenstandaard van 40 procent van de Belgen gemiddeld met ongeveer 8 procent op.
Deze inkomensstijging wordt bovendien hoofdzakelijk omgezet in consumptie, waarvan de ganse economie geniet.  Deze solidariteit is dus draaglijk.

Sociale zekerheid, de transfers

Het is een verkeerd uitgangspunt om transfers in het kader van de SZ te beoordelen vanuit een verdeling tussen de gewesten: SZ gaat over solidariteit tussen personen, niet tussen gewesten en/of gemeenschappen.

De transfers tussen hoge lonen en lage lonen zijn 5 keer hoger; tussen 20 procent  armsten en 20 procent rijksten zelfs tien keer hoger. Transfer tussen mensen wordt transparanter dan wanneer men kijkt door een regionale bril. (André De Coster, KUL/DM 28/5/2010)

Transferstromen zijn overigens omkeerbaar (cfr.vergrijzing die veel voelbaarder zal zijn in Vlaanderen dan in Wallonië en dan in Brussel).

Het aandeel van de Vlamingen in de Belgische bevolking zou in 2050 dalen tot 55,4 procent (vandaag 58 procent); het aandeel van Wallonië stijgt van 32,6 procent naar 34,5 procent  en van Brussel van 9,4 procent naar 10,1 procent.

De afhankelijkheidsgraad (aantal 65-plussers gedeeld door het aantal potentieel actieven (20-59 jr) situeert zich vandaag op 30,8 procent in Vlaanderen. Dit betekent dat er voor één oudere iets meer dan drie actieven zijn. De vergrijzing laat zich het sterkst voelen in Vlaanderen waar de afhankelijkheidgraad in 2050 nog 61 procent zou bedragen. Dat betekent dat er net iets minder dan twee actieven zouden zijn voor één 65-plusser.

Met slechts 55 procent van de bevolking zal Vlaanderen 60 procent van de 65-plussers vertegenwoordigen. De afhankelijkheidsratio ligt vandaag in de twee andere regio’s op ongeveer hetzelfde niveau als in Vlaanderen: 30,6 procent in Wallonië en 29,8 procent in Brussel. Maar in de twee andere regio’s zal hij in 2050 gevoelig lager liggen: 53,5 procent in Wallonië en 40,4 procent in Brussel, tegen 61 procent in Vlaanderen.

Er is geen sprake van een systematische overconsumptie door één regio

Inzake gezondheidszorg bedraagt het aandeel van Vlaanderen 57,25 procent voor een bevolkingsaandeel van 57,9 procent, terwijl dit voor Wallonië 33,09 procent bedraagt voor een bevolkingsaandeel van 32,53 procent. Vandaag is duidelijk aangetoond dat er van overconsumptie in Wallonië geen sprake is, noch op het gebied van gezondheidszorg, noch op dit van de sociale zekerheid in het algemeen.

Wallonië heeft wel een groter aandeel van de uitgaven voor kinderbijslag dan zijn bevolkingsaandeel (34,1 procent), tegen 55 procent voor Vlaanderen. Dit heeft onder meer te maken met de toekenning van sociale toeslagen. Nochtans zijn er verschillen tussen de categorieën sociale toeslagen. Inderdaad, de verhoogde kinderbijslag voor werklozen wordt vooral in Wallonië uitbetaald, terwijl de sociale toeslagen voor gepensioneerden vooral in Vlaanderen te vinden zijn.

Wat de gehandicaptenuitkeringen betreft, stellen we vast dat er een gelijke verdeling is tussen arrondissementen en regio’s.
Uit een evaluatie van de ‘Rijksdienst voor Kinderbijslag van de Werknemers’, voor de periode 2000-2050, blijkt een grotere geografische spreiding van de arrondissementen die een mediane positie bekleden.

Voor de werkloosheidsuitkeringen is er wel een groot verschil: de totale uitgaven, inclusief werkloosheidsuitkeringen, bedragen respectievelijk 50,5 procent voor Vlaanderen en 37,8 procent voor Wallonië.

Voor Brussel gaat het om 11,7 procent, voor een bevolkingsaandeel van 9,4 procent.

Nochtans bestaat er een belangrijk regionaal verschil tussen de basisuitgaven in de werkloosheid en de andere uitgaven van de RVA mbt. het brugpensioen, de activering of werkgelegenheidsbevorderende maatregelen, zoals de dienstencheques en tijdskrediet.

In Wallonië zijn er ook driemaal meer werklozen met wachtuitkeringen (inschakelingsuitkeringen) dan in Vlaanderen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er in Wallonië verhoudingsgewijs meer begunstigden van activeringsmaatregelen geteld worden. In andere categorieën worden er verhoudingsgewijs meer Vlaamse werknemers geteld (brugpensioenen, tijdskrediet, dienstencheques).

Wat de pensioenen betreft, blijkt uit een regionale verdeling dat de spreiding tussen pensioenen en inwoners momenteel nagenoeg gelijk is. Maar in Vlaanderen zal de vergrijzing zich eerder laten gevoelen dan in Wallonië, waardoor een groter aandeel van de pensioenuitgaven naar de Vlaamse gepensioneerden zal gaan. Het gemiddeld pensioen in Vlaanderen ligt ook hoger.

De onevenwichtige verdeling wordt dus vooral door de bijdragen verklaard. Met 33 procent van de bevolking vertegenwoordigt Wallonië 26 procent van het BBP. Het debat over de transferten binnen de sociale zekerheid heeft dus niets te maken met een debat over het al of niet misbruiken van de uitgaven, maar over de grenzen die men aan de interprofessionele solidariteit, een solidariteit tussen mensen, wil opleggen.

Die interprofessionele solidariteit ligt ten grondslag van alle sociale zekerheidsstelsels. De sociale zekerheid wordt gefinancierd in functie van de draagkracht van eenieder en volgens de behoeften van éénieder, volgens over het gehele grondgebied geldende regels. Als gevolg van de hogere werkgelegenheidsgraad en het hoger gemiddeld inkomen, is de draagkracht momenteel hoger in Vlaanderen dan in Wallonië.

Maar is het verantwoord om op die basis een ‘rechtvaardige return’ op te eisen, namelijk dat men een globaal prestatieniveau geniet dat gelijkwaardig is aan de bijdrage die men aan het stelsel levert?

Hoewel onze sociale zekerheid in sterke mate gebaseerd is op het verzekeringsprincipe (werkloosheid, pensioenen, invaliditeit), toch hebben de solidariteitsprestaties een steeds belangrijker plaats ingenomen via de veralgemening van de gezondheidszorg of het groeiend belang van de afgeleide rechten.

Sinds het ontstaan van België in 1830, heeft Wallonië 130 jaar (tot 1960) meer betaald en Vlaanderen 40 jaar (sinds ca 1970). In de negentiende eeuw was dat weliswaar beperkt omdat we geen sociale bescherming kenden. De industriële ontwikkeling in Wallonië was wel heel de tijd de locomotief van de economie. 

Bovendien bestaat de solidariteit binnen de diverse takken van de sociale zekerheid (bv. ca. 75 procent van de totale uitgaven in de gezondheidszorg gaan naar 10 procent van de bevolking), maar sinds de invoering van het globale beheer bestaat ze ook en vooral tussen de diverse takken.

Bepaalde takken uit het stelsel lichten, betekent de afbouw ervan. De samenhang binnen het globaal beheer zal onontbeerlijk zijn om de uitdaging van de vergrijzing het hoofd te bieden.

De vooruitzichten van de vergrijzingscommissie wijzen erop dat de groei van de gezondheids- en de pensioenuitgaven tegen 2030 gedeeltelijk gecompenseerd moet worden door de dalende trend in de werkloosheids- en in de kinderbijslagsector.

Transferten kun je ook op een lager niveau bekijken dan dit van de gewesten. Als de herverdeling op provinciaal niveau bekeken wordt, dan zijn niet alle Waalse provincies netto-ontvangers: Waals-Brabant bijvoorbeeld draagt meer bij dan het terugkrijgt en West-Vlaanderen profiteert van de herverdeling. Zes van de acht West-Vlaamse arrondissementen ontvangen meer dan ze bijdragen. Enkel Brugge en Kortrijk dragen netto bij!

De omvang van de transferten ligt volgens sommige studies niet hoger binnen het federale België dan in andere federale staten. Als we ervan uitgaan dat de transferten vanuit Vlaanderen iets meer dan 4 procent bedragen, dan is dit vergelijkbaar of lager dan de solidariteit binnen regio’s in vele andere Europese landen.

De manier waarop de solidariteit in de sociale zekerheid systematisch wordt voorgesteld in termen van transferten, laat sporen na bij vele militanten. Voor hen gaat het over verbondenheid tussen mensen in ons land, ongeacht of ze al of niet in een andere regio wonen. 

Sociale zekerheid op federaal niveau

SZ wordt best op het hoogste beleidsniveau, binnen een federale staat, georganiseerd (cfr. beperkingen van de Vlaamse zorgverzekering die tot aberratie leidt: alle inwoners van alle lidstaten die in Vlaanderen of Wallonië of Brussel komen wonen, hebben hier recht op, behalve de Walen).

De toekomst van de sociale zekerheid is voor een groot stuk afhankelijk van de sterkte van de economie.

Het is juist dat Wallonië, dat veel vroeger geïndustrialiseerd werd dan Vlaanderen, haar oude industrie zag afkalven.
Beide regio’s hebben echter nood aan een nieuw industrieel beleid met veel meer ruimte voor innovatie en een verhoging van de productiviteit. Daarom moeten de krachten gebundeld worden, net zoals we dit eisen op Europees niveau.

Waarom zouden de Vlaamse onderzoeksinstellingen en universiteiten niet samenwerken met Waalse spin-offs en onderzoeksinstellingen en omgekeerd? België heeft  enorm veel competentie in huis inzake biotechnologie. De cluster en onderzoekscentra rond Luik werken nauwelijks samen met het ‘Vlaams Instituut voor de Biotechnologie’.

Voor ABVV moet het komende debat over een echt relanceplan gaan, gericht op het behoud en de creatie van kwaliteitsvolle jobs; een plan dat, in samenwerking met de gewesten, bijdraagt om de overgang te maken naar een meer innovatieve en groenere economie.

Dergelijke samenwerking zou onze gezamenlijke positie in de geglobaliseerde wereld verstevigen. Er is binnen de Belgische staat dus meer nood aan samenwerking tussen de regio’s dan aan het organiseren van extra concurrentie tussen de regio’s via fiscaliteit of loonkosten.

Een ander niet te verwaarlozen risico is dat van een vermindering en een privatisering van de prestaties in de sociale zekerheid.

Het gevaar is groot dat de eis tot doorgedreven regionalisering van het werkgelegenheidsbeleid en bepaalde vervangingsinkomens (werkloosheidsuitkeringen), leidt tot een vermindering van de prestaties onder het mom van de strijd tegen de werkloosheidsvallen. Dit gevaar is des te groter als de Gewesten elkaar gaan beconcurreren op het vlak van de loonkosten.

In het kader van een gesolidariseerd systeem kan de dekking van de risico’s beter gewaarborgd worden naarmate de inningsbasis breder is.

In het kader van de afbouw van een deel van die solidariteit komt men vlug terecht in een debat over de rationalisering van de kosten, in het bijzonder op het vlak van de gezondheidszorg en de pensioenen.

Onder het voorwendsel van meer efficiëntie, responsabilisering, lastenverlaging, zit men vlug op het terrein van een basis-sociale zekerheid.

Zeer waarschijnlijk hebben een aantal pleidooien voor de regionalisering van de sociale zekerheid ook tot doel ons stelsel te verzwakken en bepaalde delen ervan te privatiseren. Dan zwijgen we nog over het feit dat een volledige splitsing van de sociale zekerheid voor onze medeburgers in de andere regio’s -bij een onveranderd niveau van de prestaties- tot een tekort van 2,9 miljard euro (raming KU Leuven 2002) zou leiden. Een ongelijkheid van dergelijke omvang organiseren, is sociaal onaanvaardbaar, een welvaartsstaat onwaardig.

Het argument van het behoud van homogene, coherente bevoegdheidspakketten kan eveneens gebruikt worden om in te gaan tegen bepaalde eisen voor regionalisering.

Er werd gepleit voor een regionalisering van de werkloosheidsuitkeringen (met inbegrip van de activeringsmaatregelen), maar voor het federaal houden van de andere vervangingsinkomens zoals de pensioenen, de uitkeringen voor arbeidsongevallen of beroepsziekten, de ongeschiktheids- en de invaliditeitsuitkeringen (hoewel zij beide te maken hebben met het gezondheidsbeleid).

In geen enkel manifest of verklaring is er sprake van een regionalisering van het beleid inzake sociale bijstand.

Als men één van die vervangingsinkomens naar de regio’s zou overhevelen, verbreekt men de band en de samenhang met de andere vervangingsinkomens. De verlaging op regionaal vlak van sommige uitkeringen of zelfs de afschaffing van bepaalde werkloosheidsuitkeringen (wachtuitkeringen, beperking van de uitkeringen in de tijd) zou onmiddellijk leiden tot transfers naar andere takken (bijv. invaliditeit, sociale bijstand) die federaal gebleven zijn.
Naast dit aanzienlijk risico van incoherentie tussen de diverse gezagsniveaus, zou dit ook leiden tot het ontwijken van de, in de strijd tegen de werkloosheidsvallen, nagestreefde effecten.

Het is ONZE sociale zekerheid. Hoe is onze sociale zekerheid ontstaan?

Ondanks de sterke industrialisering was België in de negentiende eeuw een achtergesteld land gebleven. In tegenstelling tot Duitsland en andere Europese industrielanden, kwam de eerste sociale beschermingswet op de arbeidsongevallen pas in 1903 tot stand. Voordien moesten we enkel rekenen op plaatselijke mutualiteiten en paternalistische organisaties. De eerste werkloosheidskas is die van de typografen in Brussel (geschoolden). De vakbondskassen moesten, ingeval van crisis, betalingen stoppen bij gebrek aan geld. Gent en de provincie Luik waren de eerste openbare besturen om die kassen te subsidiëren. In de jaren dertig van de twintigste eeuw had de werkloosheidsverzekering onvoldoende middelen  en de discussie  startte om de SZ verplicht te organiseren.

Pas na de tweede wereldoorlog kwam de SZ, zoals we die nu kennen, tot stand: voortbouwend op wat bestond, maar met een duidelijke stap voorwaarts: verplichte bijdragen. Van bescherming wou men naar vooruitgang. Al in 1947 werd opgeroepen tot een fundamentele hervorming: 42 procent waren ontevreden, 38 procent zag misbruiken, 44 procent vond de bijdragen te hoog.

De inkt van het naoorlogse sociaal pact was nog niet opgedroogd en er is trouwens nooit ondertekend geweest, zelfs niet geparafeerd.

Enkele slotbeschouwingen

Naast de politieke democratie heeft de arbeidersbeweging in dit land een sociale democratie uitgebouwd, waarvan de pijlers ook federaal georganiseerd zijn: denk maar aan de sociale zekerheid, de federale fiscaliteit (BTW, personenbelasting, vennootschapsbelasting) die de openbare diensten – federale en gefedereerde entiteiten (zeker de gemeenschappen) – grotendeels financiert, het arbeidsrecht, het sociaal overleg met de federale loonvorming en de cao’s. Dit alles zorgt voor een solidariteit tussen alle werknemers en uitkeringsgerechtigden in ons land. ‘Geen revolutie’ zeggen de nationalisten, maar ze willen wel de sociale zekerheid – die ons zo beschermd heeft tegen de crisis – splitsen of uithollen.

Dit laatste  bleek nog eens uit hun oorspronkelijke  plannen om 13 miljard te schrappen in uitkeringen, kinderbijslagen en gezondheidszorg. De uitgaven in de sociale zekerheid zouden terug gebracht worden op het niveau van voor de bankenkrisis. Een gepensioneerde zou al vlug 100 euro per maand minder gekregen hebben, zijnde 1200 euro per jaar.

Wij zeggen:”De sociale zekerheid is als  dijken die ons beschermen tegen overstromingen, de crises. Omdat we niet zeker zijn dat er geen overstromingen meer zullen zijn, zullen we deze dijken niet laten ondergraven.”

Ons land kende al 5 staatshervormingen die Gewesten en Gemeenschappen ruime eigen bevoegdheden gaven en er is nu een politiek akkoord over de zesde staatshervorming.

Meer overdrachten kunnen volgens ons, op voorwaarde dat alle werknemers in dit land daar beter van worden. Dat kan volgens mij maar als er een snijpunt gevonden wordt tussen een regionale autonomie die borg staat voor een krachtig beleid en een sterk federaal niveau dat het behoud van een federale solidariteit waarborgt.

Aangezien een belangrijk deel van de overgedragen middelen uit de sociale zekerheid komt, is het van essentieel belang dat de sociale partners betrokken blijven bij het paritair beheer van de overgedragen bevoegdheden (met inbegrip van de kinderbijslag).
Het gaat ondermeer om het behoud van de financiering van die bevoegdheden dmv. sociale bijdragen.

Bij de uitvoering van de zesde staatshervorming zal het ABVV nauwlettend op de uitvoering ervan toekijken en de rol van de syndicale tegenmacht en sociale gesprekspartner op elk niveau blijven opeisen, om de principes van de sociale zekerheid en solidariteit te vrijwaren.

Rudy De Leeuw

Rudy De Leeuw is ABVV-voorzitter.

take down
the paywall
steun ons nu!