Is een duurzame klimaatpolitiek van nature sociaal?

donderdag 5 maart 2015 17:22
Spread the love

De door de mensheid veroorzaakte opwarming van het klimaat toont steeds meer haar dramatische gevolgen. Tegelijk neemt de ongelijkheid tussen mensen binnen vele maatschappijen, maar ook tussen maatschappijen enorm toe. Is er een band tussen beide fenomenen, of zijn het twee apart van elkaar te benaderen problemen? In een eerste inleidend artikel gaan we dieper in op deze vraagstelling zelf, om daarna in drie volgende bijdragen elk aspect van deze vraag verder uit te werken.

door Marc Alexander

De ernst van de klimaatopwarming neemt snel toe

Begin december 2014 vond de klimaattop van de VN plaats in Lima in Peru. Het is de eerste top sinds het uitkomen van het nieuwe rapport van het IPCC (Intergovernemental Panel on Climate Change). Het beeld dat dit rapport schetst van de klimaatverandering is weinig rooskleurig. Dit rapport erkent ten volle de verantwoordelijkheid van de door mensen veroorzaakte klimaatopwarming.  Ze drukt dit uit in de sterke uitspraak dat het voor 95 tot 100% zeker is dat de huidige klimaatopwarming in hoofdzaak door de mensheid is veroorzaakt. Daarbij worden de meest in het oog springende gevolgen van de klimaatopwarming  belicht, zoals de toename van extreme weersgebeurtenissen. De beelden van de orkaan Haiyan gingen de wereld rond toen de vorige klimaattop plaatsvond. Aan de besluiten van de toenmalige top in Warschau was echter niet te merken dat deze gebeurtenis – en het aangrijpende pleidooi van de Filippijnse delegatie op deze top – tot een evenredige strategie heeft geleid in verhouding tot de ernst van de situatie. Warschau was zo ontgoochelend voor het aanwezige en betrokken middenveld, dat deze eensgezind besloot de top van Warschau in een optocht te verlaten.

Er zijn echter andere ontwikkelingen op de aarde gaande, die niet zo spectaculair ogen als extreme gebeurtenissen zoals stormen en extreme droogtes. Want naast deze erg schadelijke gevolgen van de klimaatopwarming, zijn er langetermijntrends die wijzigen. Deze kunnen in de toekomst veel grotere gevolgen hebben dan enkel de gevolgen van bovengenoemde extreme weersomstandigheden. Het afsmelten van ijs in allerlei vormen en op allerlei plaatsen, de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel, de verzuring van de oceanen, het aantasten van biodiversiteit , het ontdooien van het voorheen eeuwig bevroren permafrost – dat zijn allemaal voorbeelden van processen die traag (maar versnellend) ontwikkelen, maar wel basisvoorwaarden van de huidige aarde aan het wijzigen zijn.

Meermaals wordt in het rapport gewezen op het bestaan van kritische drempelwaarden, die bij overschrijding tot plotse en drastische klimaatveranderingen kunnen leiden. Hoewel het rapport  in haar verdere vooruitblik naar 2100, 2300, 2500 en verder weinig zekerheid kan geven over de te verwachten evoluties, wordt op meerdere plaatsen het bestaan van deze drempelwaarden erkend. Meermaals wordt gesteld dat bij de inschatting van toekomstige evoluties geen rekening gehouden werd (of kon gehouden worden) met de overschrijding van zulke drempelwaarden. Maar op meerdere plaatsen wordt wel aangegeven welke gevolgen zulke overschrijdingen teweeg kunnen brengen. Een serieuze verandering van de temperatuur van de oceanen zal alleszins leiden tot een verzwakking van de Atlantische Meridionale transportband, maar volgens het rapport nog niet tot een stillegging ervan in de 21ste eeuw. Toch waarschuwt het rapport dat een stillegging van deze transportband in de volgende eeuwen wel tot de mogelijkheden behoort. Deze transportband voert warm water uit het Zuiden naar het Noordelijke deel van de Atlantische oceaan. Op die manier kent West-Europa “abnormaal” zachte temperaturen op haar breedtegraad. Een stillegging ervan kan grote gevolgen hebben, regionaal voor Europa met een mogelijke maar onzekere tijdelijke afkoeling, in een mondiaal kader van een nog grotere totale opwarming, en dit nog meer in andere streken.

Een ander voorbeeld is het gletsjer- en pakijs van Groenland. Volgens het laatste IPCC-rapport bestaat de mogelijkheid dat de volledige ijsmassa afsmelt. Gevolg hiervan zou zijn dat de zeespiegel wereldwijd gemiddeld met 7 meter zou stijgen. Het IPCC geeft een waarschijnlijkheidsinterval van de hiervoor benodigde temperatuurstijging aan dat ligt tussen 1°C en 4°C vergeleken met de pre-industriële tijd. Dat betekent dat indien de temperatuur vergeleken met de pre-industriële tijd met 1°C stijgt, er reeds een kans bestaat dat al het Groenlandse ijs wegsmelt. Op een andere plaats geeft hetzelfde rapport aan dat de temperatuur reeds met 0,85°C gestegen is. Indien de ondergrens van 1°C waar zou blijken te zijn, is er dus niet veel ruimte meer voor bijkomende opwarming om te beletten dat een zeespiegelstijging van 7 meter werkelijkheid zou worden. Tegelijk ligt een andere ijsmassa in het risicogebied. Het gaat over West-Antarctica, dat eveneens een zeespiegelstijging van 7 bijkomende meters zou veroorzaken bij een volledige smelting. En dan zwijgen we nog over het potentieel van de Oost-Antarctische ijskap, met een maximale zeespiegelstijging bij volledige smelting van 50 meter. Gelukkig is dat laatste scenario nog veel onduidelijker, maar we weten wel wat er kan gebeuren indien het klimaat werkelijk helemaal op hol zou slaan.

Ernstige problemen vereisen ernstige oplossingen

In het IPCC-rapport  blijft men vooralsnog overwegend de doelstelling van 2°C behandelen. Met de huidige klimaatpolitiek, inbegrepen Kyoto en de regionale klimaatplannen zoals het Europese 20-20-20 plan halen we dat doel nooit. Integendeel, er liggen scenario’s op tafel die beweren dat we eerder naar een stijging van 4°C of meer afstevenen. Wanneer we daarbij zien dat landen zoals Canada en Australië hun eerdere beloften weer introkken, en dat landen zoals China hun totale uitstoot en de uitstoot per hoofd zeer snel zien stijgen, is het de vraag hoe de doelstelling van 2°C ooit nog haalbaar kan zijn. Het laatste decennium zien we terug een trendbreuk, waarbij de uitstoot van broeikasgassen sneller stijgt dan tijdens het eerdere decennium.

Bovendien hebben we al gezien dat de doelstelling zelf van 2°C boven een mogelijke kritische drempelwaarde ligt. Het is dan ook erg betwistbaar dat de doelstelling van een maximale opwarming van 2°C nog steeds aangehouden dient te worden. En het is niet voor niets dat verschillende fora, organisaties en landen een (veel) lagere maximale klimaatopwarming vooropstellen. Het People’s Protocol van 2009 stelt al sinds dan een maximale toelaatbare klimaatopwarming voor van 1,5°C. Het People’s Agreement van 2010 gaat nog een stap verder, en wil een maximale temperatuurstijging van 1°C. Stilaan komt er trouwens beweging in het bepalen van de doelstelling van maximaal toelaatbare klimaatopwarming. Voor het eerst heeft ITUC (Internationale Trade Union Confederation, dit is het IVV of het Internationaal VakVerbond) in 2010 de mogelijkheid geopperd van 1,5°C als doel. Ook het IPCC vermeldt in haar teksten en tabellen voor het eerst het doel van 1,5°C, tussen andere mogelijke doelen. En in minstens één IPCC-scenario komt de noodzaak van negatieve broeikasgasemissies (in feite vastleggen van broeikasgassen) naar boven als een te behalen noodzaak, zij het dan pas in 2100.

Het IPCC-rapport ontwikkelt representatieve broeikasgasuitstoot scenario’s. Het gaat om de zogenaamde RCP’s (Representative Concentration Pathways). Elk uitstootscenario gaat uit van een bepaalde door de mensheid veroorzaakte opwarmingsgraad, uitgedrukt in W/m2 toegevoegde warmte. Zo zijn er vier scenario’s, namelijk RCP 2.6, 4.5, 6.0 en 8.5. Enkel in het scenario RCP 2.6 bestaat er een redelijke kans dat de doelstelling van 2°C gehaald kan worden. Maar zelfs dan is er nog tussen 0% en 33% kans dat dit doel niet gehaald wordt. Ook hier stelt zich de vraag of er niet een scenario ontwikkeld dient te worden dat strenger is dan het laagste IPCC-scenario van het RCP 2.6. Nemen we daarbij de noodzaak voor een lagere maximale opwarming onder 2°C, dan is de noodzaak voor een nog lager scenario dan het RCP 2.6 er des te groter door geworden.

Last but not least werd reeds in RIO in 1992 terecht beslist dat het proces van vermindering van broeikasgassen en van klimaatopwarming dient te gebeuren volgens het principe van contraction and convergence (C&C). Dit principe houdt in dat de grootste historische vervuilers en de hoogst ontwikkelde landen – twee kenmerken die meestal samenvallen – het eerst en het meest hun broeikasgassen dienen te verminderen (contraction). Tegelijk dienen de ontwikkelingslanden de mogelijkheid te krijgen zich te ontwikkelen, waarbij een (latere) vermindering van broeikasgassen zelfs kan voorafgegaan worden door een tijdelijke huidige stijging ervan. Het naar elkaar toegroeien van ontwikkeling en broeikasgasuitstoot tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden staat dan voor het principe van convergence (samenkomen). Dit principe wordt door verschillende ontwikkelde landen meer en meer aangevochten: zij willen liever de vrije markt principes uitbreiden tot alle aspecten van de klimaatproblematiek, waarbij het verhandelen van allerhande rechten de hoeksteen zou vormen van een marktconforme klimaatpolitiek. Dat dit de multinationals geen windeieren legt, mag blijken uit het verhaal van Arcelor Mittal, die voor honderden miljoenen extra winst opgestreken heeft met het Europese ETS-systeem. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dezelfde multinationals alle trucs uit de doos halen om de klimaatbesprekingen te kapen, zoals eind 2013 uitvoerig bleek tijdens de COP 19 in Warschau.

De tegenstellingen tussen rijk en arm groeien

De klimaatopwarming gebeurt in een wereld waar de ongelijkheden de laatste decennia van superliberale politiek alleen maar groter geworden zijn. We zien dat dit fenomeen zowel wereldwijd als binnen landen voorkomt. Hoewel we tegelijk dienen aan te geven dat er verschuivingen plaatsvinden, zeker omdat bijvoorbeeld de BRICS landen een positie in de wereld hebben veroverd of aan het veroveren zijn, die enkele tientallen jaren geleden ondenkbaar was.

Een studie van Oxfam geeft goed weer hoe de tegenstellingen zich op internationaal vlak voordoen. In een studie van 2014 toont Oxfam aan dat 1% van de wereld even rijk is als de 99% overige mensen. De tegenstelling wordt nog scherper uitgedrukt wanneer men enkel de superrijken vergelijkt met de armen. De laatsten bezitten dan met 3,5 miljard mensen evenveel als de… 85 meest rijken! Dat is een verhouding van grofweg 41 miljoen armen die evenveel bezitten als één superrijke. Uit het rapport kan je nog allerlei andere verhoudingen distilleren tussen superrijk en arm. Maar één zaak is wel duidelijk: de rijkdom is erg ongelijk verdeeld, en die ongelijkheid neemt op vele plaatsen nog toe. Dat laatste wordt geïllustreerd door het feit dat in de VS de groei van rijkdom sinds de financiële crisis voor 95% in handen is terecht gekomen van de 1% meest rijken, terwijl de 90 % armsten achteruit gingen.

In België is het verhaal al niet veel opbeurender. Zo haalt Marco Van Hees in zijn boek Aussi les riches ont le droit de payer des impôts (2013) cijfers aan die aantonen dat iets meer dan 46.000 Belgische rijke gezinnen evenveel bezitten als ongeveer 2,8 miljoen armste gezinnen. Dat is een verhouding van 1 op 60. Hierbij is het bezit van huizen meegeteld. Indien men deze basisbehoefte niet meerekent, en enkel het financiële vermogen in ogenschouw zou nemen, dan zou deze verhouding nog veel meer oplopen.

Ongelijkheid verscherpt het klimaatprobleem

De weinig opbeurende sociale en klimaatontwikkeling zijn zaken die parallel lopen, en die beide aangepakt dienen te worden. Is er echter een band tussen beide problemen? Wij denken uitdrukkelijk van wel. De band tussen beide problemen zijn veelvuldig en intrinsiek, waardoor we ook niet van een parallel probleem kunnen spreken, maar eerder van één fundamenteel probleem dat langs beide assen zichtbaar wordt.

Hoe zien die banden er dan wel uit? Het is breed geweten dat de armsten de grootste slachtoffers zijn van de klimaatproblematiek die op de eerste plaats door de rijksten veroorzaakt werd en wordt. Dat zien we op het moment dat extreme weersomstandigheden toeslaan. Van Katrina in New Orleans over Sandy in New-York, van de orkaan Haiyan op de Filippijnen tot de overstromingen in Pakistan, van de hitteslachtoffers in Afrika tot de meer dan 30.000 hittedoden in 2003 in Europa – het zijn de maatschappelijk meest kwetsbaren die hiervan het grootste slachtoffer geworden zijn.

Maar ook onrechtstreeks zien we hoe de gevolgen van de klimaatopwarming vooral de meest kwetsbaren en uitgebuitenen treft. Wanneer door klimaatmisoogsten plaatselijk, regionaal of mondiaal minder voedsel beschikbaar is, worden de financieel minstbedeelden het grootste slachtoffer. Voedselrellen braken enkele jaren geleden uit in meerdere landen, en het waren volksmensen die ervoor op straat moesten komen, terwijl en omdat voedselspeculanten zichzelf enorm verrijkten in het kader van mindere oogsten.

Ten slotte is er een maatschappelijk fenomeen dat gekend is en benoemd wordt als “conspicuous consumption” (noem het concurrentiële statusconsumptie). Omdat een ongelijke maatschappij veel meer een (onhaalbaar) luxeconsumptiepatroon als ideaal vooropstelt, streven ook de klassen die dit patroon (nog) niet hebben, dit consumptiepatroon na. Het is niet verwonderlijk dat meer gelijke landen betere scores halen op ecologisch en klimaatvlak.

In dat kader denken we dat een drastische herverdeling van inkomen, rijkdom en macht een noodzakelijke voorwaarde is om tot een effectieve, door de bevolking gedragen en snelle en grondige voorkoming van de klimaatopwarming te kunnen komen. Er is niet alleen een contractie en convergentie (C&C) nodig op het vlak van broeikasgasuitstoot, zoals in Rio In 1992 bepaald. Er is gelijktijdig een dubbele C&C nodig op het vlak van inkomen, rijkdom en macht, en dit zowel tussen als binnen landen. Het voorkomen van klimaatopwarming vereist een ander maatschappijmodel, en het maatschappijmodel bepaalt het succes van de strijd tegen de door (vooral sommige) mensen veroorzaakte klimaatopwarming.

take down
the paywall
steun ons nu!