De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Het Vlaanderen van De Wever De Roma - 10 maart - 20u30

Is de N-VA een sociale partij?

dinsdag 25 februari 2014 15:07
Spread the love

‘De N-VA is a-sociaal: anders sociaal’, schreven Zuhal Demir en Peter De Roover vorige week. In wat volgt lanceren beide N-VA – kandidaten een kanjer van een aanval op ons sociaal model. Zij willen af van wat ze ‘het passieve uitkeringsbeleid’ noemen en willen naar eigen zeggen ‘mensen versterken, geen structuren uitbouwen die een eigen leven gaan leiden’. Ze gaan er prat op dat het sociale beleid van de N-VA veel socialer is dan het verfoeide ‘socialistische model’. Straffe bewering. Maar klopt ze wel?

De onderklasse

In de woorden van Zuhal Demir en Peter De Roover weerklinkt de stem van N-VA voorzitter Bart De Wever, die eerder zei: ‘We stellen vast dat je de onderklasse bestendigt, zelfs vergroot door het systeem van uitkeringen.’ Daarmee praat De Wever op zijn beurt zijn conservatieve voorbeeld Theodore Dalrymple na, die als volgt over de welvaartstaat schreef: ‘een besmettelijke ziekte van gesubsidieerde apathie die het leven van de mensen die er zogenaamd van profiteren, volkomen verduistert.’ De Wever zei, als in een echo: ‘Zonder te pleiten voor een sociale afbraak mag de vraag dan toch gesteld worden of ons verzorgingssysteem niet al te gemakkelijk mensen bevestigt in de rol van de hulpbehoevende. Of het soms niet te veel overhelt naar gesubsidieerde apathie in plaats van te prikkelen tot vooruitgang.’

Toen Theodore Dalrymple in 2011 die de de Libera!-prijs ontving, herhaalde hij zijn pleidooi: ‘De sociale zekerheid haalt mensen niet uit de armoede. Ze bestendigt hen in hun achterstelling. Ze vernietigt hun zelfrespect. En ze creëert meer armen en zieken.’

Enkel, alle ernstige studies spreken dat tegen. Allemaal. Vandaag leeft in ons land 15 procent van de mensen in armoede, een schandelijk cijfer voor zo’n rijk land. Maar, zo becijferde Europa, zonder de sociale zekerheid zou dat 42 procent zijn. Dat lezen we in het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting, waarnaar de N-VA ook uitgebreid verwijst in haar recent goedgekeurde congresteksten.

Sociaal, niet socialistisch?

Het stuk van Zuhal Demir en Peter De Roover doet ons ook denken aan een gelijkaardig stuk van Liesbeth Homans van november 2013. ‘Ons confederaal model is sociaal, maar niet socialistisch.’, schreef de nummer drie van de N-VA. Opnieuw weerklinkt dezelfde kritiek: ‘sommigen lijken het woord sociaal te verwarren met socialistisch, waarbij de overheid paternalistisch het leven van mensen overneemt. Daar willen wij van af. Wij willen een ander sociaal beleid, een beleid dat zich focust op het voorkomen van armoede en gericht is op opwaartse sociale mobiliteit.’

Dat is opmerkelijk, want met haar eigen beleid als OCMW – voorzitter breit Homans vooral een vervolg aan wat haar socialistische voorgangster Monica De Coninck heeft uitgestippeld. Tussen 2001 en 2010, toen Monica De Coninck de OCMW-scepter zwaaide, daalde het aantal leefloontrekkers in de Sinjorenstad met 20 procent. Maar in dezelfde periode steeg de kansarmoede-index – het aantal kinderen in kansarme gezinnen – in Antwerpen met bijna 50 procent.

In 2013, toen Liesbeth Homans het roer van het Antwerpse OCMW had overgenomen, daalde het aantal uitkeringen tot een absoluut laagtepunt: 3923 leefloontrekkers en 2209 equivalente leefloontrekkers. Liesbeth Homans schreef triomfantelijk: ‘We hebben een doorgedreven activeringsbeleid gevoerd waardoor ook meer mensen niet langer een leefloon gingen ontvangen.’

Eigen schuld, dikke bult.

‘Wij zijn misschien wel socialer dan het voorgaande college,’ laat Liesbeth Homans bij de voorstelling van het Antwerpse bestuursakkoord optekenen. En inderdaad, in dat akkoord zien we heel wat initiatieven rond armoede en vooral kindarmoede opduiken. Maar om wat te doen? Ondertussen worden sociale organisaties die de zwaksten in de stad ondersteunen, sterker maken en begeleiden, gekortwiekt. Het stadsbestuur zal dit jaar zeven miljoen wegknippen in het budget voor sociaal beleid. Sommige organisaties krijgen een besparing van twintig of vijftig procent op hun bord of zien zelfs heel hun budget wegvallen. Vooral de organisaties rond kansarmoede en diversiteit krijgen klappen.

De geest van Dalrymple, voor wie de verzorgingsstaat te soft is voor de ‘onderklasse’, waart door de teksten van het stadsbestuur inzake armoedebeleid: pak de armen aan en dwing hen zelf hun boontjes te doppen. Eigen schuld, dikke bult. Geen wonder dat het begrip ‘sociale grondrechten’ in het Antwerpse bestuursakkoord niet meer voorkomt. De sociale bijstandsfunctie van het OCMW zwenkt op die manier richting controle en sancties, richting ‘eigen verantwoordelijkheid’.

Wat staat er dan wel in het bestuursakkoord? ‘De toekenning van een leefloon  aan Nederlandsonkundigen wordt afhankelijk van de taal- en werkbereidheid.’ Maar als je de toekenning van het leefloon en/of de toegang tot sociale woningen en bijstand afhankelijk maakt van de ‘taal- en werkbereidheid’, maak je sociale grondrechten voorwaardelijk.

Werken in de bijstand

Wie geen job vindt, mag volgens Liesbeth Homans voortaan verplicht worden om onbezoldigd werk uit te voeren voor de gemeenschap, in ruil voor het behoud van de uitkering. ‘Voor wat hoort wat,’ klonk het al bij Patrick Janssens. Het sociale vangnet moet iedereen terug richting de arbeidsmarkt duwen. ‘Al wie poten en oren heeft, zal moeten werken,’ zegt ook Monika De Conink. Het beleid van haar opvolgster in het OCMW is een straffe versie van dat voor-wat-hoort-wat-verhaal. ‘De federale regering moet de verplichting om te werken ook bij ons aan leefloners opleggen. Het werkt in Nederland, dus moet het ook bij ons kunnen’, zegt ze.

Homans kijkt met grote ogen naar Rotterdam, waar ‘niemand nog een leefloon krijgt als die in de plaats niets doet voor de samenleving.’ De Nederlandse vakbondskoepel FNV publiceerde een Zwartboek Werken in de Bijstand met daarin de resultaten van een enquête onder bijstandsgerechtigden. Van de respondenten krijgt meer dan driekwart niets extra’s voor het werk: zij behouden slechts hun uitkering. Veel mensen ervaren de situatie van werken in de bijstand als een zwart gat waaruit ze niet meer kunnen ontsnappen en dat hen geen perspectief biedt op een gewone job. Slechts tien procent van de respondenten geeft aan uitzicht te hebben op zo’n reguliere, betaalde baan. Mensen ouder dan vijftig vrezen dat ze tot hun pensioen moeten blijven werken op basis van dwang, alleen maar om hun uitkering te kunnen behouden.

Ook in België werkt een kwart van de 96.000 leefloners voor zijn uitkering. Trek je daar de studenten-leefloners vanaf, dan is dat zelfs 35 procent. Het aantal gaat steil omhoog. Veel gemeenten stippelen een ‘activeringstraject’ voor hen uit en manen hen dan aan te werken als sociaal tewerkgestelde onder ‘artikel 60’. Ze krijgen dan tot maximum 500 euro per maand extra. De gemeenten argumenteren dat ze leefloners zo dichter bij de normale arbeidsmarkt brengen, maar de cijfers spreken dat tegen: minder dan een derde van die werkende leefloners heeft een jaar later nog een job. Er is immers onvoldoende begeleiding en vooral: er is een gebrek aan duurzame, passende jobs.  En het is niet moeilijk te laten roteren: telkens nieuwe leefloners te laten opdraaien voor die dikwijls precaire baantjes.

Schepen Homans kijkt de andere kant op. Haar partij voelt veel voor de recente voorstellen om nu ook leefloners buiten artikel 60 een tegenprestatie te laten leveren. Een onbezoldigde job dus, verplicht vrijwilligerswerk. Wie weigert, verliest zijn uitkering. En dan zijn alle remmen los. Dan worden leefloners voluit in ‘re-integratietrajecten’ ingeschakeld als moderne dwangarbeiders.

Duits model

Hier komt ook het Duitse model om de hoek kijken. Het land van Merkel bestraft elke werkweigering met een vermindering van de uitkering: 30 procent de eerste keer, 60 of 100 procent de tweede keer. Ben je jonger dan 25, dan verlies je vanaf de eerste weigering je uitkering. Je bent er dus verplicht zo’n ééneurojob ‘van openbaar nut’ te aanvaarden, wil je overleven.

Niet eens een generatie geleden had bijna iedereen een vaste baan, om op eigen voeten te kunnen staan en een financiële onderbouw te hebben voor het gezin, het huis. De job zorgde voor zekerheid, stabiliteit in het leven. Dat concept werd in Duitsland grondig overhoopgehaald. Je baan veranderde van een factor van zekerheid in een factor van onzekerheid: over de duur ervan, over de werktijden en vooral over de vraag of je met het loon nog de maand kan rondkomen.

Peter Hartz, de geestelijke vader van het Duits model, werkte met zijn commissie alles uit: gemakkelijker ontslag, vermindering van de bijdragen voor de sociale zekerheid, de werkloosheidsuitkeringen in de tijd beperken, werklozen verplichten om het even welke job om het even waar in Duitsland te accepteren, tijdelijke contracten en lage lonen stimuleren… Tussen en 2002 en 2005 zette de roodgroene Duitse regering Schröder dat allemaal om in Hartz-wetten.

Het scenario is naderhand duidelijk geworden: eenmaal de werklozen maatschappelijk waren gestigmatiseerd en uitgesloten, was het veel gemakkelijker ook de werkenden aan te pakken. Mensen waren veel meer bereid in te leveren op arbeids- en loonvoorwaarden, want iedereen wilde vermijden in de bedelstand van de werkloosheid terecht te komen.

Working poor

Tussen 1999 en 2008 verdwenen volgens Eurostat in Duitsland 180.00 voltijdse banen. Maar er kwamen in diezelfde periode niet minder dan 2,7 miljoen tijdelijke baantjes bij. Officieel heb je er al een baan als je één uur per week werkt. Het is een gigantische ommezwaai waarbij sociologisch gezien een voltijdse en goedbetaalde baan wordt opgesplitst in drie, vier of vijf tijdelijke, onderbetaalde jobs.

Mini-jobs worden namelijk gesubsidieerd: de patroons van de arbeiders die minder dan 400 euro per maand verdienen, moeten op die jobs geen sociale zekerheid betalen. Resultaat: in Duitsland zijn er vandaag twee miljoen banen minder die bijdragen aan de sociale zekerheid, dan in 2001. Dat zijn de 400-eurojobs van Schröder. Vandaag werken bij onze oosterburen 7,5 miljoen mensen in zo’n 400-eurojob. En tweederde van hen moet met alleen die job rondkomen. Het leidde tot een snelle verarming die in de aanslepende crisis almaar grotere proporties aanneemt.

Maar ook Antwerpen heeft al ééneurojobs. De dienst sociale activering van het OCMW schakelt leefloners die ‘te ziek, te zat of te zot’ (sic) zijn voor begeleiding naar de arbeidsmarkt, al sinds 2006 in bij vrijwilligerswerk waarvoor ze als ‘aanmoedigingspremie’ één euro per uur krijgen bovenop hun leefloon.

En hoewel Elio Di Rupo in januari 2012 zei dat Europa zich ‘niet moet inspireren’ op het Duitse model en dat het Duitse model ‘niet exporteerbaar’ is, stuurt Monica De Coninck als minister van Werk stuurt het beleid duidelijk richting het Duitse model. Haar hervormingsvoorstellen leiden tot meer arbeidsflexibiliteit, tot contracten die minder werkzekerheid bieden en tot meer ‘activering’ bij uitkeringen. Weliswaar hebben we nog niet dezelfde toestanden als in Duitsland, met 1 euro-jobs en interimarbeid als de norm, maar we zijn toch flink die weg aan het opgaan.

De Gentse N-VA-voorman Siegfried Bracke ziet het allemaal met instemming gebeuren: ‘Liever working poor, dan non-working poor,’ liet hij enkele maanden terug noteren. Als het aan de N-VA ligt krijgen de allerarmsten het binnenkort nog zwaarder te verduren. Ja, de N-VA is anders, maar zeker niet sociaal.

Koen Hostyn is filosoof en econoom. Hij is actief bij de studiedienst bij van de PVDA. Zijn boek ‘Het Vlaanderen van De Wever’ verschijnt deze week bij EPO Uitgeverij. Op 10 maart wordt het boek voorgesteld in De Roma in Borgerhout. Hier vind je meer informatie over de boekvoorstelling.

take down
the paywall
steun ons nu!