Op rijstvelden worden ook vissen gekweekt. Gecombineerde landbouwproductiemethoden werden eeuwenlang toegepast door Chinese en Indiase boeren, maar verloren aantrekkingskracht met de mechanisering van de exportgerichte landbouw (foto: Ricewisdom.org).
Nieuws, Wereld, Economie, Milieu, Armoede, Ontwikkelingssamenwerking, Klimaatverandering, Honger, 11.11.11, Hongersnood, Mensenrechten, China, Brazilië, Tmd, VN-Millenniumdoelstellingen, Voedselprijzen, Landbouwcoöperaties, Biodiversiteit, Civiele samenleving, Agroforestry, Wereldbevolking, Voedselveiligheid, Agro-ecologie, Monoculturen, FAO, Olivier De Schutter, Recht op voedsel, Agro-industrie, Speciaal VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, Analyse, Amartya Sen, Rijstteelt, Toegang tot voedsel, Fome Zero, Urbanisering, Sub-Sahara Afrika, Internationale Verdrag over Economische, Sociale en Culturele Rechten, Ongelijke machtsverhoudingen, Rice duck fish farming, Nationale Raad voor Voedsel- en Voedingszekerheid (CONSEA) -

“Honger bestaat nog omdat armen economisch achtergesteld en politiek machteloos zijn”, zegt Olivier De Schutter

870.000.000 mensen lijden nog altijd honger in de wereld. Niemand die er van wakker ligt. Of toch: Olivier De Schutter is sinds mei 2008 de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel. Hij probeert de wereld ervan te overtuigen dat het anders kan. Want het globaal hongerprobleem is geen noodlot of het gevolg van een tekort aan voedsel. Wel van een mank lopende wereldeconomie waarbij het fundamentele recht op voedsel voor velen een toekomstdroom blijft

donderdag 31 januari 2013 19:00
Spread the love

Olivier De Schutter (hoogleraar UCL, Louvain-la-Neuve) was zaterdag 26 januari te gast op het nieuwjaarsmoment van 11.11.11, de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging. Vanaf dit jaar is het recht op voedsel immers het nieuwe campagnethema voor twee jaar.

2015 nadert, het jaar dat de VN-millenniumdoelstellingen zouden moeten worden bereikt, waarbij onder meer de vermindering van het aantal mensen dat honger lijdt, een doelstelling is. Dat die doelstelling maar zeer ten dele zal worden gehaald, staat nu al vast.

Honger is geen globaal beleidsthema meer

In 2012 leed 15 procent van de wereldbevolking honger of was minstens ernstig ondervoed. Het goede nieuws is dat er een duidelijk dalende tendens is waar te nemen. Tien jaar geleden was nog 20 procent van de wereldbevolking ondervoed. In India, China en andere delen van Azië is de gunstige evolutie het sterkst.

De uitzondering is Sub-Sahara Afrika waar het aantal mensen dat honger lijdt nog elk jaar toeneemt, vooral onder de landbouwbevolking en in de rurale streken. Volgens cijfers van de FAO, de VN-organisatie voor voedsel en landbouw, vertonen de voedselprijzen een stijgende trend, wat de kans verhoogt dat arme mensen nog moeilijker toegang zullen hebben tot betaalbare voedingsmiddelen.

Toch is honger geen globaal beleidsthema meer. We zouden veel meer moeten luisteren naar wat de families die honger lijden echt nodig hebben en daarop het beleid afstemmen.

Met een wereldbevolking die vandaag ruim 7 miljard mensen telt en die nog zal aangroeien tot 9 of zelfs 10 miljard de komende decennia, is het duidelijk dat de druk op de natuurlijke grondstoffen en de beschikbare vruchtbare landbouwgronden toeneemt. Het hongerprobleem is evenwel geen probleem van voldoende voedsel produceren om al die monden te kunnen voeden, maar van ongelijke toegang tot de beschikbare voedingsmiddelen.

Door de urbanisering – sinds enkele jaren leeft meer dan de helft van de wereldbevolking in steden, ook in Afrika – veranderen de voedingspatronen drastisch. Meer en meer mensen zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van wat ze op de markt kunnen kopen omdat ze zelf over geen landbouwgrond meer beschikken.

Naarmate mensen rijker worden, gaan ze ook meer en duurder voedsel kopen, onder meer vlees. Ook zal het voedsel meer en meer verpakt zijn en over grotere afstanden aangevoerd, wat weer een negatief effect heeft op het gebruik van fossiele brandstoffen en de bijbehorende vervuiling.

In China en India is deze evolutie al jaren aan de gang, maar met de verstedelijking zien we datzelfde patroon zich ook in Afrika herhalen. Armere mensen zijn wel verplicht om de lokaal geproduceerde voedingsmiddelen te kopen, die ze vers en direct van de producent op de markt kunnen kopen.

Klimaatverandering treft kwetsbare streken hardst

Bovendien zien we dat de gevolgen van de klimaatverandering hoe langer hoe meer landbouwstreken treft. Zeker de meest kwetsbare gebieden op aarde zullen de gevolgen van de klimaatverandering het sterkst voelen hoewel zij meestal niet of nauwelijks bijdragen tot de uitstoot van broeikasgassen.

Volgens schattingen zou tegen 2080 zelfs 16 tot 17 procent van de huidige vruchtbare landbouwgronden totaal onbruikbaar worden als gevolg van de klimaatverandering. Ook hier lijkt Sub-Sahara Afrika de zwaarste prijs te gaan betalen, terwijl de bevolkingsdruk er nog toeneemt.  

De komende jaren zal de vraag naar voedsel alleen maar toenemen, zal de druk op de overblijvende landbouwgronden verhogen en zullen meer en meer stedelingen meer en duurder voedsel prefereren. De uitdagingen voor de voedsellandbouw zijn dus enorm.  

Te weinig zeggingsschap over toegang tot voedsel

Ondanks een sterke verhoging in de voedselproductie van de laatste decennia lijden vandaag nog altijd meer dan 800.000.000 mensen honger. Het fundamentele probleem is dat mensen te weinig zeggingsschap hebben over toegang tot voedsel. Hongersnoden doen zich zelfs voor in tijden dat de oogsten meer dan voldoende zijn, maar toch een groot deel van de armste bevolkingsgroepen zich niet voldoende voedsel kan permitteren omdat de voedselprijzen sterker stijgen dan het gemiddelde inkomen.

De vraag die we ons hierbij moeten stellen is: ‘waarom zijn deze mensen te arm om zich voldoende voedsel te kunnen aanschaffen?’ Opmerkelijk is dat vooral boeren zwaar oververtegenwoordigd zijn bij de groepen die honger lijden. Een schijnbare paradox?

Want diegenen die van de voedselproductie hun beroep hebben gemaakt, worden zelf geconfronteerd met honger en gebrek aan toegang tot voldoende voedsel. Hun fundamentele mensenrechten worden dus constant geschonden.  

Amartya Sen stelde in 1991: “De wet staat tussen de beschikbaarheid van voedsel en het recht op voedsel”. Hij bedoelde daarmee dat onze inspanningen om de voedselproductie te verhogen niet veel zullen uithalen tenzij we ook onze plichten ten opzichte van de meest kwetsbaren ernstig nemen en de belangrijke rol erkennen van wettelijke rechten die ervoor zorgen dat de armen beschikken over de middelen om genoeg voedsel voor zichzelf te produceren of over voldoende koopkracht om voedsel te kopen op de markt.

Want zij hebben geen honger omdat er weinig voedsel is: zij hebben honger omdat ze economisch achtergesteld en politiek machteloos zijn. De bescherming van het recht op voedsel door middel van de juiste instellingen en controlemechanismen moet daarom een essentieel onderdeel zijn van elke strategie tegen de honger. Dit moet een prioritaire beleidsoptie worden voor de landen die nog te kampen hebben met hongersnoden en de internationale instellingen.

Om het recht op voedsel te garanderen: vier prioritaire beleidspunten

1. Handel en voedselzekerheid

Handel in voedseloverschotten kan een oplossing zijn om de tekorten op een plaats tijdelijk op te vangen. Maar handel in voedingsproducten zal de honger niet uit de wereld helpen zoals neoliberale beleidsmakers het graag willen doen voorkomen.

Kleine boeren kunnen immers nooit concurreren met grote agro-industriële groepen die op een industriële schaal produceren, gebruikmakend van monoculturen en een doorgedreven efficiëntie. Een productiemethode die trouwens grote milieuschade veroorzaakt en de reden is van de afnemende vruchtbaarheid van landbouwgronden.

Het gevolg van die ongelijke machtsverhoudingen is dat kleine boeren er de brui aan (moeten) geven en dat de plattelandsvlucht toeneemt. Miljoenen boeren zoeken hun heil in de sloppenwijken van de grote steden waar hun toegang tot voedsel allerminst is gegarandeerd. De grote bedrijven profiteren van deze plattelandsvlucht, want dan kunnen ze nog meer gronden inpalmen voor hun op export gerichte landbouw.

Zo kan het dat landen of regio’s waar hongersnood voorkomt, toch voedingsproducten exporteren op de wereldmarkt, terwijl de overheid of internationale hulporganisaties voedsel importeren tegen marktprijzen om de armsten te kunnen voeden. Vooral de 48 minst ontwikkelde landen (MOL) zijn het meest kwetsbaar voor deze afhankelijkheid. Dit kan alleen worden afgebouwd door een beleid dat voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit boven vrijhandel stelt.

2. Machtsconcentratie in de landbouw

Grote multinationale bedrijven krijgen steeds meer greep op de landbouw en de handel in landbouwproducten. Om daartegen op te treden, moeten kleine boeren zich kunnen verenigingen in coöperaties en moeten speciale kredieten op maat van kleine boeren ter beschikking worden gesteld. De internationale handelsverdragen zijn nu nog te zeer gebaseerd op de belangen van deze multinationale bedrijven.

3. Van duurzame landbouw naar agro-ecologie

De commerciële landbouw is momenteel een grote veroorzaker van uitstoot van broeikasgassen. Door de doorgedreven grootschalige irrigatie, het toenemende gebruik van pesticiden en de mechanisering van de landbouwsector is het gebruik van fossiele brandstoffen fors gestegen. Samen met de monoculturen vormt dit een bijkomende factor in de klimaatverandering waarvan de kleine boeren als eersten de gevolgen zullen dragen.

Dat het ook anders en duurzamer kan, bewijzen de diverse projecten van agro-ecologie: dit is geenszins hetzelfde als ‘biologische landbouw’, maar wel het gebruik van duurzame landbouwmethodes die rekening houden met de complexiteit van de natuur en zorgen voor een behoud van de biodiversiteit.

Monoculturen gaan in tegen deze natuurlijke complexiteit en veroorzaken daarom ernstige schade aan het milieu met dramatische gevolgen voor de biodiversiteit en de vruchtbaarheid van de grond. Meestal sluiten deze ecologische methodes ook aan bij de traditionele landbouwgebieden.

Twee voorbeelden om dit te illustreren. Op de Filipijnen zijn boeren bij de teelt van rijst afgestapt van de grootschalige rijstvelden waarbij op grote schaal pesticiden werden gebruikt tegen allerlei ziektes die de jonge rijstplantjes bedreigen. In de plaats werden vissen en eenden (de zogenaamde rice duck fish farming) samen in de rijstvelden uitgezet waarbij de combinatie leidt tot allerlei voordelen.

De aanwezigheid van vissen in de kanaaltjes tussen de rijstvelden zorgt voor een natuurlijke bescherming tegen ziektes en de eendenmest is een prima natuurlijke meststof voor de rijst. Gecombineerde landbouwproductiemethoden werden eeuwenlang toegepast door Chinese en Indiase boeren, maar verloren aantrekkingskracht met de mechanisering van de landbouw.

Agroforestry is een andere combinatiemethode die perfect aansluit bij wat kleine boeren al lang deden: bomen blijven staan tussen de gewassen omdat ze voor extra bescherming zorgen en de gevaren van monoculturen tegengaan. In Brazilië werd met agroforestry al goede resultaten bereikt.

Niet alleen ecologische voordelen, maar kleine boeren kunnen door toepassing van dergelijke methodes veel meer macht in eigen handen houden en worden minder afhankelijk van de macht van grote agro-industriële groepen.

4. Recht op voedsel is fundamenteel mensenrecht

Sinds 1948 wordt in artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het recht op toereikend voedsel erkend als mensenrecht. Ook in het Internationale Verdrag over Economische, Sociale en Culturele Rechten wordt in artikel 11 het recht op voedsel expliciet vermeld. Daarnaast zijn er de vrijwillige richtlijnen in de context van de nationale voedselveiligheid die werden goedgekeurd door de lidstaten van de FAO-raad in november 2004.

De voorbije jaren is er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de toepassing van dit mensenrecht. Door de gezamenlijke aanpak van de civiele samenleving, sociale bewegingen en de overheden is het besef gegroeid dat honger niet enkel een probleem is van vraag en aanbod, maar vooral een probleem van een gebrekkige toegang tot de productiemiddelen als grond en water.

Waar de aandacht vroeger uitging naar het aanpakken van de wanverhouding tussen vraag en aanbod op de internationale markten – alsof honger het resultaat was van een fysieke schaarste – beseffen overheden dat ze meer aandacht moeten hebben voor de ongelijke machtsverhoudingen in de voedselsystemen en voor het feit dat het niet lukt om kleinschalige boeren in staat te stellen om zichzelf, hun gezin en hun gemeenschap te voeden.

De erkenning van het fundamentele recht op voedsel kan een instrument zijn om te komen tot doeltreffender maatregelen voor de bestrijding van honger en armoede.

Nationale strategieën op basis van recht op voedsel

Steeds meer staten beschermen het recht op voedsel expliciet in hun grondwet. Als eerste was Zuid-Afrika na het einde van de apartheid aan de beurt. Ondertussen hebben vele landen in Latijns-Amerika, Azië en Afrika die grondwettelijke bescherming van het recht op voedsel opgenomen.

De nieuwe grondwet van Kenia verplicht de staat om dat recht te respecteren, te beschermen, te bevorderen en te vervullen. Dat gaat dus een stuk verder: de overheid verbindt zich ertoe om de markt te reguleren om aldus kleine boeren te beschermen tegen de marktliberalisering.

Na de Wereldvoedseltop van 1996 werden staten ertoe aangezet om “te werken aan een nationale strategie om de voedsel- en voedingszekerheid voor iedereen te garanderen op basis van mensenrechtenprincipes die de doelstellingen bepalen en bijbehorende beleidslijnen uit te werken”.

Vooral in Latijns-Amerika zijn de voorbije jaren kaderwetten goedgekeurd die het recht op voedsel moeten garanderen. Door de oprichting van een nationale raad voor voedselzekerheid moet ook de inspraak van de civiele samenleving aan bod komen.

Fome Zero in Brazilië

De samenstelling van zo’n nationale raad verschilt van land tot land. In Brazilië is onder impuls van president Lula da Silva het grootse project Fome Zero (‘honger nul’) opgestart. In Brazilië bestaat de Nationale Raad voor Voedsel- en Voedingszekerheid (CONSEA) voor twee derde uit vertegenwoordigers van organisaties van de civiele samenleving en voor één derde uit overheidsfunctionarissen.

CONSEA heeft een adviserende functie en doet aanbevelingen voor het uitvoeren van aangepaste strategieën van voedselzekerheid. In de stad Belo Horizonte ondervonden boeren uit de omgeving van de stad problemen bij de afzet van hun producten. Arme families in de sloppenwijken hadden dan weer niet voldoende koopkracht om kwalitatief voedsel te kopen (20 procent was zelfs ondervoed) en kinderen kwamen met lege magen naar school.

Door het samenbrengen van alle problemen kon een geïntegreerd programma worden uitgewerkt waarbij alle betrokken partijen inspraak hadden. Op de openbare scholen krijgen alle kinderen nu een gratis maaltijd aangeboden en de boeren vinden afzetmarkten op korte afstand van de plaats van productie.

Een mensenrechtenkader heeft dus aanzienlijke impact op de manier waarop het nationale beleid probeert om honger en ondervoeding volledig uit te roeien. Dat zorgt ook voor meer doeltreffendheid, meer legitimiteit en meer aansprakelijkheid bij projecten van ontwikkelingssamenwerking gericht op voedselzekerheid.

Het roept politieke en niet enkel technologische vragen op. Het mensenrechtenkader biedt een betere diagnose van wat verkeerd is gelopen en wat we moeten en kunnen doen om eindelijk een eind te maken aan het onrecht van de honger.  
 

take down
the paywall
steun ons nu!