Screenshot boekcover
Boekrecensie -

Homo Plasticus – Bestaat er wel zoiets als ‘de natuur van de mens’?

Nederlands psycholoog Roel Verheul brengt in 'Homo Plasticus – Over het menselijk aanpassingsvermogen' een synthese van bekend onderzoek in de psychologie en neurowetenschappen over de vraag of de mens nu gedetermineerd is of (relatief) vrij. Volgens antropoloog Rik Pinxten is het een eerste grondig overzicht in ons taalgebied van wat in de huidige neuro- en psychologische wetenschappen als betrouwbare kennis kan gebruikt worden.

dinsdag 3 januari 2023 09:21
Spread the love

 

In de praktijk gaat het over de vraag of we genetisch/economisch/neurologisch door en door geprogrammeerd zijn, dan wel of de mens in wezen aanpassingsvaardig is.

De eerste optie is nog steeds bijzonder populair in de diverse vormen waarin ze gekend is: het is de ‘natuur van de mens’ dat hij zus of zo is, of ‘we zijn ons brein’ zoals een populaire neuroloog ons meende te moeten duidelijk maken, of nog ‘de evolutionaire wetten doen ons zo of zo doen reageren’.

In de oudheid: ‘de mens is een wolf voor de medemens’, of in de moderne tijd ‘de mens is een machine’. Vandaag vinden we deze overtuiging terug als justifiëring voor complottheorieën en aanverwante oproepen tot rechtse en extreemrechtse maatschappijvisies waarbij alfamannetjes de massa terug zouden voeren naar de ware natuur van het menszijn: een sterke leider en een volgzame achterban.

In dat kader is Verheuls boek dus een belangrijk boek: naar mijn weten is dit in ons taalgebied een eerste zeer grondig overzicht van wat in de huidige neuro- en psychologische wetenschappen hierrond zoal gekend is en als betrouwbare kennis kan gebruikt worden.

Het boek begint met een lange oplijsting en bespreking van de evolutionaire en biologische, plus neurologische voorstellen.

‘We zijn ons brein’ is determinisme uit de 19de eeuw, en is daarom misschien wel erg gepromoot vanuit conservatieve tot reactionaire hoek.

Verheul kent dit terrein bijzonder goed en brengt voortdurend de zo nodige en heel vaak ontbrekende nuances aan: ‘we zijn ons brein’ is determinisme uit de 19de eeuw, en is daarom misschien wel erg gepromoot vanuit conservatieve tot reactionaire hoek.

In mijn vakgebied kan ik wijzen op een nagenoeg gelijktijdig succes van die andere misplaatste en grotendeels ongegronde veralgemening, aangezet door neocondenker Samuel Huntington einde jaren 1990: fundamenteel kan men, volgens hem, de wereld begrijpen als een geheel van nagenoeg onderling afgesloten ‘culturele identiteiten’.

De ‘andere(n)’ is vooral ‘niet -wij’ en dus potentieel bedreigend. Dit nieuw-rechtse denken is de voorbije kwarteeuw, eerst vanuit Amerikaanse Republikeinse hoek, vanuit Europese christendemocratische kringen en vanuit het opmerkelijk racistisch élan van het ‘nieuwe’ Hindoenationalisme van Indiaas eerste minister Narendra Modi, bijzonder sterk omarmd en gepromoot als alternatief voor de herverdelingsideologie van de sociaaldemocratie en voor de elitaire neoliberale wind die ongelijkheid en een soort onbediscussieerbaar ‘identitair discours ‘ (op grond van cultuur) wilden transcenderen.

Voorlopig zien we vooral een toename van cultureel identitaire uitsluiting (zie Donald Trump en de Republikeinse Partij in de VS, de verkiezingen en regeringen in Denemarken, Zweden, Hongarije, Italië, toch ook nog Brazilië, enz.), en zelfs een openlijk terug opnemen van slogans en programmapunten van het oude fascisme en nazisme.

Dit wetenschappelijk gestoeld boek neemt niet uitgebreid stelling in deze politieke standpunten.

In die gevallen is de onderliggende houding eveneens die van een geloof in de fundamentele onveranderlijkheid en onveranderbaarheid (Verheul maakt onderscheid tussen beide, terecht) van de mens.

Dit wetenschappelijk gestoeld boek neemt niet uitgebreid stelling in deze politieke standpunten. Heel soms trekt het de redenering wel eens door tot dit maatschappelijke niveau. Dat is echter niet de eerste bedoeling van het boek.

Het wil, vanuit zijn vakgebied, in de eerste plaats aantonen dat de klemtoon op onveranderlijkheid (het zit in de ‘natuur’ van de mens) en onveranderbaarheid (het is dus tegennatuurlijk en tot mislukking gedoemd om verandering na te streven) op een geloof berust dat door talloze wetenschappelijke onderzoeken van de voorbije decennia onderuit gehaald wordt.

Waar komt dit geloof dan vandaan?

In de Europese of westerse context kan men in de eerste plaats verwijzen naar het gegeven zijn van de realiteit in de godsdienstige wereldbeelden van de boekgodsdiensten: de realiteit en de mens zijn geschapen om te blijven zoals de schepper ze uitgedacht heeft.

Ook de oude wetenschappers traden in diezelfde metafysische sporen: men zocht onveranderbare wetten (boven tijd en verandering verheven), determinisme, en daarmee ook onbetwistbare orde.

Om nog uit te wijden waar Verheul zijdelings ook gaat: slechts met de Quantum Mechanica (bij ons Prigogine) wordt de tijdloze en door wetten geregeerde natuur langzaam anders gedacht. Maar zelfs het evolutiedenken van Darwin (met zijn typisch gedateerd determinisme uit die tijd) brak niet met die onveranderbaarheidsopvatting.

Siegmund Freud en later een aantal neurowetenschappers, psychologen en sociale psychologen gingen wel onderzoeken of de premisse van gedetermineerdheid en dus van onveranderbaarheid klopte. Het aantal gegevens en modellen die deze premisse in vraag stellen of ook onderuit halen, blijkt gewoonweg indrukwekkend.

Het determinisme en de vanzelfsprekende aanname van de voorstelling van de mens als ofwel volledig bepaald ofwel een gewoontedier, in vraag stellen, stemt ongemakkelijk.

Zoals al duidelijk is uit voorgaande paragrafen is het gevolg van het ernstig nemen van de onderzoeken en hun resultaten bijzonder: het determinisme en de vanzelfsprekende aanname van de voorstelling van de mens als ofwel volledig bepaald ofwel een gewoontedier, in vraag stellen, stemt ongemakkelijk.

Om te beginnen stelt het ons voor nieuwe keuzes en een ander, breder begrip van verantwoordelijkheid (en moraal, zo men wil).

Verder ziet Verheul in alle voorzichtigheid veel minder plaats voor het soort veralgemeningen die elke zoektocht naar alternatieven uitsluiten (als je brein bepaalt wie je bent, en niet zoiets als (vrije) wil, dan is de keuzeruimte bijzonder klein), en drukt hij op verschillende plaatsen in het boek op het gegeven dat onderzoek het oude determinisme afvoert maar (nog) niet duidelijk kan aangeven wat dan wel een aanvaardbaar en wetenschappelijk houdbaar model zou zijn.

De waarderende dimensie (waarden en normen, politieke keuzes) wordt groter of minder ‘weggeduwd’, maar het is vaak nog onmogelijk om met stelligheid alternatieve beweringen te lanceren. Dat is sterk en natuurlijk in het licht van de ranzigheid en de groei van haat en belaging in onze huidige mediawereld, ook moedig als standpunt van een wetenschapper.

Maar met alle voorzichtigheid concludeert Verheul toch ook dat in het algemeen een volgende model of visie het meest waarheidsgetrouw zou moeten genoemd worden: de mens is medebepaald door genetische en omgevingsfactoren, maar blijft vooral ook opvallend in staat tot verandering, doorheen het individuele leven en als soort.

Dat heeft hoe dan ook nogal wat gevolgen voor de waardering die men kan hechten aan de huidige rechtse tendensen waar een zogenaamd natuurgetrouw leiderschap, culturele identiteit of andere vage of manifest onwetenschappelijk gestoelde ideologische modellen worden voorgesteld als ‘de aard van het beestje’. Als ze al iets zijn, dan vooral demagogisch gebruikte schijnwaarheden.

Het boek bevat veel informatie

De auteur probeert toch een zo leesbaar mogelijk relaas te geven. Dat is de moeilijkheid van het vulgariserend schrijven over wetenschap: waar vind je een goed evenwicht? Ik denk dat een geschoold publiek hier zeker toegang krijgt tot een zeer genuanceerd en lovenswaardig overzicht en diepgaande analyse rond een maatschappelijk heel fundamenteel vraagstuk: wat is vrijheid?

Roel Verheul. Foto: gzpsychologie.nl

Hoe kan ik die vandaag, in een globaliserende wereld met een nog koloniaal en anderszins uitsluitingsdenken (denk aan gender, culturele toe-eigening, en zo meer), zo herdenken en ‘veranderen’ dat de zelfbepaling van de mens op een verantwoorde wijze (in lijn met de hedendaagse wetenschappelijke bevindingen) als uitgangsbasis van maatschappelijke ordening wordt genomen?

De denkbeelden en feiten die Verheul vanuit de door hem gescreende disciplines aanbrengt moeten samen met die van andere disciplines gekend en verwerkt worden door verantwoordelijke politieke denkers van vandaag.

De denkbeelden en feiten die Verheul vanuit de door hem gescreende disciplines aanbrengt moeten mijns inziens, samen met die van andere disciplines (sociale wetenschappen, ecologie, klimaatwetenschappen …) gekend en verwerkt worden door verantwoordelijke politieke denkers van vandaag.

Dat zal betekenen dat men in belangrijke mate moet wegbreken van de redeneringen van de zogenaamde klassieke denkers (gaande van Thomas van Aquino over veel werk van de Verlichtingsfilosofen tot ook de economistische theorieën van links en rechts in de voorbije eeuw).

Wat een prachtig terrein komt zo open te liggen. Kunnen we dat aan? Zullen we ook voldoende veranderingsbereid zijn om die weg te gaan?

Het lijkt me dat alleszins de klimaatcrisis, de ecologische vernietiging en de nieuwe groeiende ongelijkheid als opportuniteiten kunnen gezien worden voor de nieuwe denkers.

 

Roel Verheul. Homo Plasticus – Over het menselijk aanpassingsvermogen. Ten Have, Utrecht, 344 pp. ISBN 978 9025 9102 73

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!