Interculturele school
Interview, Nieuws, Samenleving, België, Kif Kif, Interculturele school, Piet van Avermaet, Steunpunt Diversiteit en Leren -

“Hoe gaat een school om met sociale ongelijkheid?” – interview met Piet Van Avermaet

Piet Van Avermaet is de directeur van het Steunpunt Diversiteit en Leren. Het steunpunt is institutioneel verbonden met de Universiteit Gent en het valt onder de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Kif Kif sprak met hem in het kader van onze reeks over de 'interculturele school'.

maandag 31 mei 2010 15:45
Spread the love

Interview met Piet Van Avermaet door Tinne Kenis | Kif Kif

Hoe ziet volgens u de perfecte interculturele school eruit?

Piet Van Avermaet: Die vraag roept meteen twee andere vragen bij me op, namelijk ‘wat verstaan we onder school?’ en ‘wat verstaan we onder het begrip interculturaliteit’?

Wanneer je het begrip interculturaliteit uitsluitend etnisch invult, wat de meesten doen, dan is het antwoord op jouw vraag anders dan wanneer je het begrip interculturaliteit en het concept cultuur daarbinnen veel breder invult.

Hetzelfde geldt voor het begrip school. Een enge interpretatie, namelijk de klassieke plaats waar geleerd wordt, levert een ander antwoord op dan een bredere invulling van het concept school waarbinnen kinderen kennis construeren en vaardigheden verwerven, vertrekkend van hun eigen talenten om tot brede ontwikkeling te komen.

Voor mij is de ideale school, niet per se de school waar alle kleurtjes aanwezig zijn. Het zou kunnen dat een puur ‘witte’ school een meer interculturele school is dan een puur ‘zwarte’ school.

De ideale interculturele school heeft dus zeker niet alleen met samenstelling van de leerlingenpopulatie te maken, maar ook met het beleid van de school.

“Het zou kunnen dat een puur ‘witte’ school een meer interculturele school is dan een puur ‘zwarte’ school.”

Welke houding neemt de school aan ten opzichte van interculturaliteit? Hoe gaat ze om met de brede invulling van diversiteit en vooral met de sociale ongelijkheid? Al deze elementen maken voor mij deel uit van een interculturele school.

In wezen is de ideale school, een school die interculturaliteit niet op een apart plateau plaatst. Een goede school maakt werk van het ontwikkelen van de competenties van al haar actoren, in eerste instantie de kinderen, net om met diversiteit te kunnen omgaan.

Een school die ervoor zorgt dat ze haar onderwijs zo organiseert dat de diversiteit, die in al zijn vormen aanwezig is op die school, benut wordt. Een school waar sociale ongelijkheid wordt aangepakt zodanig dat alle kinderen ideale ontplooiingskansen krijgen.

Dat brengt mij bij een volgende vraag. De PISA-rapporten (nvdr: OESO Programme for International Student Assessment – PISA) tonen aan dat ongelijkheid in Vlaanderen wordt bestendigd en vergroot. Hoe komt dit volgens u?

Vlaanderen scoort goed op PISA. Maar wat opvalt is dat kinderen met een lagere SES opvallend lager scoren dan kinderen met een hoge SES. Vlaanderen is niet het enige land dat slecht scoort in dit verband. 

De idee van PISA is om de kwaliteit van onderwijs in verschillende landen met elkaar te vergelijken. Als je dan Vlaanderen vergelijkt met andere landen, of landsstreken, dan scoren zelfs de zwakste leerlingen uit Vlaanderen beter dan een gemiddelde student uit een aantal andere landen.

Enkel Finland behaalt een hogere score. Dit komt omdat Finland een ander soort migratie heeft gekend en een andere onderwijsstructuur heeft. Bovendien blijkt dat het beroep van leerkracht in Finland meer status heeft.

Een tweede bedenking die ik wil maken, is dat PISA oorspronkelijk in het leven is geroepen om  een  vergelijking te maken van de kwaliteit van het onderwijs van de verschillende landen.  Maar vandaag dreigen de PISA-rapporten veeleer te worden gebruikt om leerlingen te vergelijken. Dat vind ik persoonlijk geen goede manier om te kijken naar de resultaten van PISA.

Terugkomend op de oorspronkelijke vraag, denk ik dat die grote kloof ook te maken heeft met het probleem van ongelijke behandeling in het onderwijs. Iets dat al jaren bestaat. We weten dat het onderwijs te vaak sociale ongelijkheid reproduceert. Dat heeft met een aantal factoren te maken, onder andere met het feit dat de normen die gelden in een onderwijscontext vaak het sterkst gelijken op de normen die gehanteerd worden in een middenklasse milieu.

“We weten dat het onderwijs te vaak sociale ongelijkheid reproduceert.”

Scholen moeten nadenken over de diversiteit die er in de samenleving is en dus ook de leerlingenpopulatie van vandaag kenmerkt als weerspiegeling daarvan. En dan bedoel ik niet enkel een diversiteit gebaseerd op etniciteit. Als onderwijs hierin wil mee evolueren, zal het naast heel veel andere dingen ook moeten nadenken over de normen die het hanteert om kinderen kansen te geven.

Om een concreet voorbeeld te geven, toen mijn zoon in het derde jaar secundair onderwijs zat, kwam hij op een bepaald moment naar huis en zei: ‘papa, ik heb overmorgen toets over de stelling van Pythagoras en ik ben hier niet zo goed in, kan je mij helpen?’

Op dat moment besef ik, door hem te ondersteunen, dat ik ik de codes die gehanteerd worden in het onderwijs ken en kan gebruiken. Ik ben op dat moment een verlengstuk van de school omdat ik er zelf ervaring mee heb gehad en steeds met dezelfde normen in contact ben gekomen.

Maar ouders die zelf slechts een lagere of ‘geaccidenteerde’ schoolopleiding hebben gevolgd, hebben minder mogelijkheden om hun kinderen te ondersteunen. Dan zie je dat er bij de start al een kloof is.

Is dat een cultureel probleem of veeleer sociaal-economisch?

Voor mij is het in de eerste plaats een sociaal-cultureel en sociaal-economisch probleem en niet een etnisch probleem. Het is een verschil in sociale cultuur tussen school en omgeving. Mijn sociaal-culturele achtergrond en die van de middenklasse matchen met die van de school. Turkse kinderen van hoogopgeleide ouders bijvoorbeeld hebben vaak minder problemen op school, ook al wordt daar dagdagelijks thuis Turks gesproken. 

In het interview met Ronny Du Jardin, directeur van het Leonardo Lyceum in Antwerpen, werd ook al aangehaald dat nieuwkomers in ons land die uit het Midden-Oosten komen – waar het onderwijssysteem een zekere status kent – beter presteren dan bijvoorbeeld Afrikaanse kinderen. OK, dat is een veralgemening, maar klopt dat?

Dat heeft op zich niets met ‘Afrikaans’ zijn te maken, maar veeleer met het type migratie. De migratie van Afrika naar het Noorden is sterk te vergelijken met de migratie die vroeger vanuit Marokko en Turkije plaatsvond. Dat waren over het algemeen lager geschoolden, kansarmen, mensen die ginder vaak geen job hadden.

Terwijl de mensen die uit Oost-Europa komen, vaak een gelijkaardige onderwijsstructuur hebben gekend dan wij hier hebben.

Wat zijn de consequenties van het ontbinden van het Steunpunt? Hoe zit het met de GOK-uren? (Uren Gelijke Onderwijskansen)

Aan het GOK-beleid op zich is er niets veranderd. Enkel het Steunpunt GOK is afgeschaft. Er is dus geen formele ondersteuning meer. Vroeger gaf het Steunpunt GOK gratis navormingen voor de begeleiders, voor de scholen, etc. Dat aanbod is er niet meer.

Wat was de reden voor de afschaffing van het steunpunt?

Er moest worden bezuinigd. De minister wilde niet bezuinigen op de scholen, leerkrachten of kinderen. Er bestaan pedagogische begeleidingsdiensten die de middelen krijgen om scholen te ondersteunen, ook in het kader van GOK.

De minister heeft dan besloten dat er dus al professionele begeleiding was en dat die ondersteuning van Steunpunt GOK minder nodig was. De eigenlijke rol van het Steunpunt was echter wel om de pedagogische begeleiders van de onderwijsnetten input te geven. We horen wel vanuit het veld dat die input – die nu ontbreekt – een gemis is.

Dit is niet goed voor de basis van zulke vorm van begeleiding op termijn, neem ik aan?

Ik ben het eens met de minister wanneer hij zegt dat er al veel deskundige begeleiding is om scholen te ondersteunen. Maar men moet wel voorzichtig zijn, want de kracht van het Steunpunt lag in zijn innoverende rol.

Het GOK-beleid evalueren hebben we nooit zelf gedaan, dat doet de inspectie. Maar wat we wel deden, was nieuwe inzichten bijbrengen aan de begeleiders. Die blijvende professionalisering kan op termijn inderdaad een zorgpunt worden.

Wat vindt u van het spreidingsbeleid? Moet dit het ontstaan van concentratiescholen tegengaan? Kan het kamperen voor de schoolpoort hiermee aangepakt worden?

Het GOK-beleid is op een gegeven moment ontstaan om de weigering van bepaalde kinderen op scholen te behandelen. Indertijd was dat het OVB (onderwijsvoorrangsbeleid), nu het GOK-beleid.

De bedoeling van de overheid was dat ze wilde vermijden dat bepaalde scholen allochtone leerlingen zouden weigeren of doorverwijzen. We merken nu dat het GOK-beleid of het OVB-beleid hier niet echt in geslaagd is. Het aantal concentratiescholen is alleen maar toegenomen.

Wat je wel ziet, is dat de problematiek van concentratiescholen sterk samenhangt met de verstedelijking. In Gent, Antwerpen en Brussel maken lager geschoolde allochtone gezinnen een groot deel uit van de populatie.

Deze gezinnen wonen ook heel vaak in geconcentreerde buurten. Dat is niet altijd een vrijwillige keuze. Vaak zijn er geen betaalbare woningen te vinden in andere delen van de stad die misschien wat meer opgewaardeerd zijn. In feite krijg je in een verstedelijkte context meer concentratiewijken en het dreigt nogal kunstmatig te worden wil je deze scholen desegregeren.

De vzw ‘School in zicht’ (Antwerpen) is in het leven geroepen om jonge ouders de weg naar het plaatselijke schooltje te doen vinden. Veel jonge ouders wonen in betaalbare buurten waar oude huizen een groot en betaalbaar oplap-potentieel hebben. Toch brengen ze hun kinderen elke dag naar de andere kant van de stad om daar naar school te gaan.   

Dit komt omdat we er van uitgaan dat de kwaliteit van het onderwijs in de zogenaamde ‘concentratiescholen’ lager is. Het zit diep in de hoofden van de mensen dat onderwijs in concentratiescholen van mindere kwaliteit is dan in andere scholen.

“Het zit diep in de hoofden van de mensen dat onderwijs in concentratiescholen van mindere kwaliteit is dan in andere scholen.”

Maar in essentie wordt de kwaliteit van een school voor een groot deel bepaald door de directie en de deskundigheid van de leerkrachten. Er zijn indicaties dat groepssamenstelling niet bepalend zou zijn voor de vooruitgang in het leerproces die leerlingen kunnen maken. Met andere woorden ook concentratiescholen kunnen heel veel vooruitgang boeken met hun leerlingen. En er zijn concentratiescholen die dat zeer goed doen.

Een spreidingsbeleid van overheidswege lijkt u dan ook niet echt een oplossing?

De overheid moet er naar streven om mensen van verschillende culturele en sociale achtergronden samen te brengen, zodat we met elkaar leren samen te leven. Deze stelling geldt voor mij ook in het onderwijs.

Alleen moeten we ook realistisch zijn, we spreken enkel over concentratiebuurten of –scholen als de homogeniteit gekenmerkt is door kansarmen en allochtonen. Nooit wanneer de populatie enkel bestaat uit een blanke middenklasse.

Ik vind dat we een samenleving moeten worden die volwassen genoeg is om op een goede manier met diversiteit om te gaan. Tegelijkertijd moeten we realistisch genoeg zijn en beseffen dat mensen altijd de neiging hebben om ‘gelijken’ op te zoeken. Bovendien stelt zich bij spreiding altijd de vraag, wie moet er verspreid worden?

Moeten we ook niet een beetje gestimuleerd worden om dit net tegen te gaan? Om meer open te staan voor vernieuwing?

Ik vind dat je mensen die keuze zelf moet laten maken. Dat is ook de moeilijkheid van het opleggen van een spreiding van onderwijs. Je kan moeilijk op een concentratieschool aankomen en alle leerlingen even verdelen over alle scholen in de stad. Zo werkt dat niet.

Je kan er op kunstmatige wijze (door een spreidingsbeleid bijvoorbeeld) niet voor zorgen dat een school een meer diverse bevolking representeert.

Om dit doel te bereiken, moet er meer geïnvesteerd worden in de bestaande (concentratie)scholen. In een school met een grotere instroom van kansarme leerlingen zou de directie moeten overwegen om met kleinere klasgroepen te werken om zo de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

Door meer te investeren in de bestaande scholen, die dit echt nodig hebben, ontstaan er meer mogelijkheden en krijgen leerlingen alle kansen om te ontwikkelen.

Op die manier is er een betere doorstroming naar het hoger onderwijs met betere arbeidskansen tot gevolg. De kans is reëel dat deze leerlingen hun kinderen naar andere scholen sturen. Dit fenomeen is nu al aan de gang.

take down
the paywall
steun ons nu!