Het zwarte goud van gehandicapten in Benin (1)
Reportage, Nieuws, Afrika, Economie, Gehandicapten, Nigeria, Olie, Benin, Vespa, Oliesmokkel, Piaggio, Zwartegoud -

Het zwarte goud van gehandicapten in Benin (1)

Het sociale en ecologische drama van de olie-industrie in Nigeria is in het Westen ruimschoots bekend. Een minder bekend verhaal dat ermee samenhangt, is hoe buurland Benin voor zijn brandstofvoorziening afhankelijk is geworden van illegale oliesmokkel uit Nigeria. Het meest opvallende fenomeen zijn de Beninse gehandicapte oliesmokkelaars en hun eigenaardige driewielige Vespa’s.

woensdag 8 augustus 2012 11:44
Spread the love

Smokkel van ‘kpayo’

De brandstofvoorziening in het kleine buurland Benin wordt bijna volledig beheerst door de parallelle petroleumhandel. De goedkope Nigeriaanse olie, de teloorgang van de eigen Beninse petroleumproductie en de door het IMF opgelegde liberalisering van de Beninse petroleummarkt zorgden ervoor dat verschillende grensgebieden tussen Benin en Nigeria zijn uitgegroeid tot de centrale draaischijven van de oliesmokkel. Langs deze grensgebieden worden met allerlei types van voertuigen dagelijks duizenden liters kpayo uit Nigeria het land binnengesmokkeld. (Kpayo is een Goun woord voor ‘slechte kwaliteit’ of ‘namaak’ – Het woord wordt in Benin altijd gebruikt bij iets dat slecht is…Je hebt het kpayo frans, kpayo geneesmiddelen en kpayo benzine. Goun is zeker niet de meest gesproken taal in Benin, ze wordt enkel in Porto-Novo en omstreken gesproken. In Benin is er geen enkele meerderheidstaal.)

Wat in sommige van de zuidoostelijke grensgebieden daarbij onvermijdelijk in het oog springt, zijn de gehandicapten die met gerecycleerde en omgebouwde driewielige motorfietsen (‘scooters’) van het merk Vespa (van het Italiaanse bedrijf Piaggio) het zwarte goedje vervoeren. Wat deze gehandicapte oliesmokkelaars in het zuiden van Benin zo bijzonder maakt, is dat ze, ondanks hun benadeelde levenspositie en de Beninese context van armoede en onderontwikkeling, een manier hebben gevonden om hun economisch potentieel te realiseren.

We zochten hen op in de zuidoostelijke grensgebieden Sémé en Igolo om te vernemen waarom Benin door de jaren heen bijna volledig afhankelijk is geworden van deze informele petroleumhandel. 

Bommen op drie wielen

De sterk verroeste driewielvespa’s zijn in zuidelijke Beninse grootsteden zoals Porto-Novo, Cotonou en Abomey-Calavi een alledaags fenomeen. Je ziet ze er overal rondrijden en langs de wegen ziet men hier en daar ook kleine bouwvallige werkplaatsen waar ze worden gemaakt en hersteld.

Deze scooters zijn het assemblageproduct van oude Vespa’s en auto-onderdelen. Ze worden door technici in elkaar gelast tot voertuigen op drie wielen. Christophe, een Vespatechnicus uit Igolo vertelt dat het model geïnspireerd is op het al even wijdverbreide fenomeen van driewielige fietsen voor gehandicapten.

Voor mensen zonder benen of met polio zijn de driewielige scooters praktisch omdat het evenwichtsprobleem erdoor wegvalt. Een bijkomende handigheid is dat versnellingen en remmen via het stuur bediend worden. Bovendien zijn deze voertuigen ook omgebouwd om ze te voorzien van een grote benzinetank, waarmee meer dan 100 liter benzine kan vervoerd worden.

Met hun explosieve lading vormen deze scooters echter een groot gevaar op de Beninse wegen. Ze worden niet voor niets ‘bommen op drie wielen’ genoemd. Menigeen is al door het ontploffen van hun scooter omgekomen in een kpayo vuurzee. Naar schatting rijden er in het zuiden van Benin ongeveer een duizendtal van deze omgebouwde scooters rond.

In de grootsteden en op de grote verbindingswegen tussen Cotonou en Porto-Novo worden deze onheilspellende voertuigen meestal bestuurd door niet-gehandicapte jongeren. Het eigenaardige fenomeen van driewielige vespa’s lijkt dus ook uitgegroeid te zijn tot een algemeen gebruikt transportvoertuig. Zo worden ze in Cotonou tegenwoordig ook gebruikt bij het ophalen van huisafval.

Goedkope Nigeriaanse olie

In Benin, dat vandaag bijna tien miljoen inwoners telt, is er slechts 1 tankstation per zesendertigduizend inwoners. Het merendeel van deze tankstations is bovendien enkel terug te vinden in het zuiden van Benin.  Door de ijzeren hand van de illegale handel in kpayo functioneren er tegenwoordig nog maar honderd formele tankstations. Kpayo is immers overal langs de wegen te vinden.

Benin telt misschien wel een paar duizend kleine, doorgaans geïmproviseerde informele verkooppunten die meestal worden uitgebaat door vrouwen en kinderen. De parallelle petroleummarkt met zijn smokkelaars, groothandelaars en detailhandelaars staat er garant voor 80 tot 90 procent van de brandstofvoorziening en voor de broodwinning van een honderdduizendtal families.

De belangrijkste reden waarom de brandstofvoorziening in Benin wordt gedomineerd door deze parallelle handel is de goedkope, gesubsidieerde olie van de Nigeriaanse tankstations of van de Nigeriaanse zwarte petroleummarkt. De kpayo is gemiddeld 75 CFA goedkoper dan wat er valt te verkrijgen bij de formele tankstations. Tegenwoordig kost een liter kpayo 450 CFA (0,68 euro), terwijl de benzine aan de formele pomp 550 CFA (0,83 euro) kost (de CFA is de munt van de Communauté Financière Africaine, het zijn in feite twee aan elkaar gelinkte munten, de éne voor 8 West-Afrikaanse landen waaronder Benin, de andere voor 6 Centraal-Afrikaanse landen, deze munt is een voortzetting van de Franse koloniale munt, Nigeria maakt als vroegere Britse kolonie geen deel uit van deze muntunie, nvdr).

De pertinente realiteit van de Beninse parallelle petroleumhandel valt natuurlijk moeilijk te rijmen met Nigeria als grootste olieproducent op het Afrikaanse continent. Het Westerse oliekapitalisme en de Nigeriaanse regering hebben deze verschrikkelijke tegenstelling nodig om de brandstoftoevoer uit Afrika naar het Westen in stand te houden. Volgens de statistieken van de US Energy Information Administration vloeit immers 66 procent van de Nigeriaanse olieproductie naar het Westen, waarvan alleen al 43 procent naar de Verenigde Staten.

Hoewel Nigeria en Benin bevriende naties zijn, bestaat er al evenmin een handelsovereenkomst om olie uit Nigeria in te voeren. Dat is ook praktisch onmogelijk omdat de vier Nigeriaanse olieraffinaderijen in Warri, Kaduna en Port Harcourt door wanbeheer al lang niet meer op volle toeren draaien. Nigeria moet daarom zelf ook geraffineerde olie en allerhande petroleumproducten invoeren.

Herinneringen aan de vroegere petroleumontginning in Sémé

De Beninse oliesmokkel kwam op gang in de jaren ’80. Door de depreciatie van de Nigeriaanse munt naira en de daling van de Nigeriaanse koopkracht kreeg die smokkel snel een structureel karakter. Zoals het verhaal in de Beninse media de ronde doet, besloten een aantal gehandicapten toen ook de bedelstaf naast zich neer te leggen om olie te gaan smokkelen. Langs de zuidoostelijke grensgebieden met Nigeria zouden er tegenwoordig een vierhonderdtal gehandicapten voor eigen rekening of in dienst van petroleumhandelaars werken.

Een belangrijke standplaats van de gehandicapte oliesmokkelaars is het nogal grillige Beninse grensgebied Sémé-Kraké. Aan dit grensgebiedkleeft langs Beninse zijde kleeft een verleden dat het Beninse/Nigeriaanse petroleumverhaal een extra tragische dimensie geeft.

Op het strand van Sémé, een beetje verdoken achter de palmbomen staan er twee grote oliereservoirs die herinneringen oproepen aan de periode van Beninse olieproductie. In 1968 ontdekte het Amerikaanse Union Oil of California hier voor de kust olie. Doordat echter allerhande oliebedrijven, die zich aandienden voor de olieproductie, nooit hun engagement tegenover de Beninse overheid konden waarmaken en er ook vaak sprake was van allerhande politieke machtspelletjes kwam de olieproductie in 1998 tot zijn einde. Tijdens deze periode werden er in totaal 22 miljoen vaten olie naar boven gehaald, waarvan het overgrote deel naar het Westen werd geëxporteerd.

Geen pottenkijkers gewenst

Hoewel er langs de weg in Sémé overal Beninse Vespa’s staan, zijn er nergens gehandicapten te bekennen. Ik loop er enkel Julien, een voormalige oliesmokkelaar uit de kuststad Ouidah en Christaen, een Benins/Nigeriaanse werkloze kok tegen het lijf. Ze willen me via een naburige smerige sloppenwijk over de grens heen loodsen. Volgens hen loop ik meer kans om net over de grens de gehandicapte oliesmokkelaars en hun vakbondsleider te ontmoeten.

Maar de afdaling naar de sloppenwijk net vóór de Beninse grensovergang wordt al snel gedwarsboomd door kwade, onheilspellende gezichten. Blanke pottenkijkers zijn hier niet welkom. We maken al snel rechtsomkeer en worden nog even achtervolgd door een witte auto. In Sémé vallen er zonder kleerscheuren duidelijk geen verhalen te rapen over leven en werk van de gehandicapte oliesmokkelaars.

In plaats daarvan krijg ik van Julien wel te horen dat hij tot voor kort met een kano olie smokkelde, maar uit schrik voor de Momba politie ermee was gestopt. Dit nieuwe Nigeriaanse type van maritieme politie voert volgens hem sinds kort een moordend nultolerantiebeleid tegen de oliesmokkel over het water tussen Nigeria en Benin.

Oliepiraterij

Christaen legt me dan weer uit dat het recente fenomeen van het overvallen van olietankers op zee voor voor Benin door Nigeriaanse oliepiraten een koud kunstje heet te zijn. Onder de bemanning van de olietankers zitten er altijd wel Nigerianen die met sigaretten, voedsel en drank kunnen worden omgekocht. Als we de krantenberichten dan weer moeten geloven, vinden er soms toch ook bijzonder gewelddadige overvallen plaats. Eens de bemanning van de tanker is omgekocht of overmeesterd, wordt het schip echter naar een onbekende ankerplaats geleid om de olie over te pompen naar kleine schepen.

In het grensdorpje Igolo blijkt het ontmoeten van gehandicapten niet voor problemen te zorgen. In tegenstelling tot het danteske avontuur in Sémé ademt Igolo de vertrouwde gastvrije atmosfeer uit zoals overal in Benin. Maar de gehandicapte transporteurs blijken zich hier al jaren niet meer bezig te houden met het smokkelen van olie.

Handel in voedingswaren

Kuduz, die vakbondsleider is van de gehandicapte transporteurs in Igolo verteld dat hij al 7 jaar geleden de brui heeft gegeven aan de oliesmokkel. Op korte afstanden bracht het smokkelen van olie volgens hem niet meer voldoende op en op lange afstanden kreeg hij voortdurend te maken met allerhande technische problemen aan zijn scooter. De andere gehandicapte transporteurs van Igolo hebben hem daarin gevolgd.

Tegenwoordig houden ze zich enkel nog bezig met het vervoer van voedingswaren. In dit grensdorpje heten de driewielscooters overigens avions de terre (‘grondvliegtuigen’). Deze bijnaam hebben ze te danken aan het feit dat de eerste Vespa’s, ontworpen door de Italiaanse ingenieur Corradino d’Ascanio voor het Italiaanse bedrijf Piaggo, werden gebouwd met vliegtuigonderdelen. De Vespa’s in Igolo zien er ook helemaal anders uit dan het model waarmee olie wordt gesmokkeld. In plaats van een grote brandstoftank hebben ze een kleine laadruimte met daarin een gammel houten stoeltje om ze te besturen.

(wordt vervolgd)

Deze reportage is tot stand gekomen met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondre journalistiek – www.fondspascaldecroos.org

take down
the paywall
steun ons nu!