Het pastorale positivisme van Liberales

Het pastorale positivisme van Liberales

Bij elke besparingsronde sinds 2014 voeren commerciële kranten Andreas Tirez op, kernlid van de ‘onafhankelijke’ denktank Liberales, om ons erop te wijzen dat de waarde van kunst en cultuur niet via kwantitatieve studies ‘bewezen’ is. Vanuit zijn positivistisch wereldbeeld betekent dit dat cultuursubsidies daarom niet legitiem zouden zijn. Het gaat helaas om een non-debat om de kunstwereld in tijden van besparingen en uitverkoop in het defensief te duwen. En zo krijgt het grote geld vrij spel.

dinsdag 3 mei 2016 13:55
Spread the love



protestactie tegen het uitbuitende kapitalisme van de Guggenheim-keten. http://gulflabor.org/

Je mag het ‘publieke debat’ waar Tirez van Liberales op aanstuurt, en waarvoor hij opmerkelijk genoeg als cultuurleek steevast de rode loper krijgt in de doorsneepers, geen afleidingsmanoeuvre van het bespaarbeleid van onze blauwe cultuurminister noemen. Want Tirez beweert stellig dat het hem als ‘geëngageerde burger’ slechts om een rationeel debat te doen is over de verantwoording van het overheidsingrijpen. Is dat zo?

‘Rationeel’?

Nochtans voert Tirez geen rationeel debat. En dan heb ik het niet over de platitudes die hij voortdurend opstapelt. Dat je de waarde van kunst en cultuur niet met getallen kan bewijzen, daar blijft hij doof voor. Nochtans zijn daar goede redenen voor te geven, zo blijkt o.a. uit de studie ‘De waarde van cultuur’, onder coördinatie van cultuursocioloog Pascal Gielen. Dat er massa’s persoonlijke getuigenissen bestaan die de waarde van kunst en cultuur wél onderschrijven, daar blijft Tirez ook blind voor. Want waarom zou je mensen vertrouwen?

Vervolgens verlegt Tirez het debat: we moeten het hebben over de ‘positieve externaliteiten’. Want misschien zijn er externe effecten (voor de niet-gebruiker) die wel meetbaar zijn, wat dan alsnog als legitimering kan dienen voor cultuursubsidies. Daarmee bepaalt Tirez wel de spelregels van het debat nadat hij weigert de discussie te voeren op het terrein van de kunst en cultuur zelf. (Toch vindt hij het opportuun die discussie ‘een povere verdediging’ te noemen.)

De valkuil is voorspelbaar. Zelfs als je zo’n externe effecten kan aanstippen, zoals sociale of economische meerwaarde, dan zal Tirez erop wijzen dat je nog steeds niet de ‘culturele’ meerwaarde zelf hebt aangetoond en bovendien dat je die effecten mogelijks via andere manieren ook kan bereiken. Hij besluit dan triomfantelijk: dat soort steun zou eigenlijk vanuit een economisch of sociaal beleid moeten vertrekken. Waarmee dan aangetoond zou zijn dat een cultureel steunbeleid nog steeds het ongewenste kindje is.

Dit impliceert echter wel dat een cultuurbeleid gericht op bijvoorbeeld economische effecten aldus Tirez geen afzonderlijk beleid waard is. Verrassend te horen dat een liberaal vindt dat de centrale bekommernissen van ons blauw beleid – groei, ‘jobs’ creëren, een economische markt ontwikkelen, financiële return, zakenbelangen aan zet krijgen – eigenlijk niet thuis horen bij een cultuurbeleid. Want ook dat kan je wellicht allemaal beter via een andere weg. Minister Gatz is dus verkeerd bezig, volgens de logica van Tirez.

Kortom, Tirez wil dat je cultuursubsidies gaat legitimeren via externe effecten en zodra je dat doet, moppert hij dat het geen puur ‘culturele’ verdediging is. Tja.

Naast de kwestie

Opmerkelijk is ook hoe snel Tirez in drogredeneringen vervalt. Wanneer Peter de Caluwe (de Munt) in een opinie in De Morgen aantoont dat cultuursubsidies een flinke economische return hebben, opent Tirez bij wijze van antwoord een discussie over wat dan de input aan ‘steun’ is die eraan vooraf ging. Die zou veel breder zijn dan ‘de subsidies’ die de Caluwe aangeeft. Maar het was Tirez toch altijd om een verantwoording van de cultuursubsidies zelf te doen, niet van wat eventueel de totale kost zou zijn?

Tirez begint per kerende zelf met cijfers te goochelen om de repliek van de Caluwe niet serieus te moeten nemen en noemt dat vervolgens ‘een weerlegging’. Tirez komt zelf met een bedrag van 2 miljard euro in 2014 ‘voor cultuur’ in de brede zin. Niemand die deze cijfers ooit hanteerde, maar kom. Door die hoge input zou de return natuurlijk veel lager liggen…

Maar misschien kan Tirez of iemand van Liberales beter wat energie steken in het uitpluizen van wat allemaal onder die ‘steun’ valt? Daar zitten veel organisaties bij die weinig tot niets met kunst en cultuur te maken hebben maar een ‘stimulans’ moeten geven aan marktontwikkeling voor wat de creatieve industrie heet. Dat vereist massaal veel middelen onder het mom van ‘cultuurbeleid’ en veel van die constructies zijn ongetwijfeld marktverstorend voor de private markt.

Hier hoor je de ‘neutrale onderzoekers’ van Liberales niet over. Nochtans zijn het treffende voorbeelden van een ‘vette’ neoliberale staat en dus een slecht overheidsingrijpen. Iets wat een geëngageerde burger als Tirez naar eigen zeggen onaanvaardbaar vindt.

Als Tirez per se een discussie wil over wat de totale kost is, dan is het bovendien wel gek dat hij arbitrair stopt bij enkele vage categorieën die hij terugvindt in de boekhouding van de Nationale Bank. Als we het totale plaatje in rekening willen brengen, laten we het dan ook hebben over het belang van scholing, de kostprijs voor infrastructuur en openbaar vervoer, de gezondheidszorg die toch ook voor cultuurwerkers essentieel is, enzovoort.

Dan wordt meteen duidelijk hoeveel de samenleving faciliteert, inclusief voor de private bedrijven die maar al te graag beweren dat zij het zonder de overheid kunnen en ten onrechte belastingen zouden betalen. De ‘loonkost’ zou ook te hoog zijn. Maar wat ze in ons land allemaal aan faciliteiten krijgen, in tegenstelling tot veel andere landen, houden ze buiten beeld.

Exit statistiek?

Tirez verlegt de aanvankelijke inzet van het debat dat hij beoogt niet alleen in zijn repliek op de Caluwe naar een ander debat. Ook in zijn antwoord op een stuk van Yamila Idrissi (Sp.a) in De Morgen past hij dat trucje toe. Zodra hij van haar via Twitter een studie toegestuurd krijgt die aantoont dat mensen door cultuurparticipatie minder depressief en gestresseerd zijn, en meer tevreden door het leven gaan, vindt hij het nog steeds onvoldoende. Sterker nog, dat heet dan een ‘nietszeggende’ studie! Want die studie geeft alleen correlaties aan, geen oorzakelijk verband.

Ook hier gedraagt Tirez zich als een scheidsrechter die in een voetbalmatch plots de doelpalen verzet om aan te tonen dat dit toch zeker geen goal was. Tirez vindt bij deze dus dat het merendeel van statistisch onderzoek onvoldoende is voor sociaal wetenschappelijk onderzoek.

Hij verwacht immers studies die directe causaliteit aantonen. Verwacht Tirez dan misschien dat we testen gaan opzetten voor proefondervindelijk onderzoek: een samenleving zonder kunst en cultuur en een ‘controlegroep’?

Kortom, met die strengheid kan je veel wetenschappelijke studies in de psychologie en de sociologie vlot afwimpelen. Het enige wat je daarmee doet, echter, is uw eigen wetenschapsfilosofische status als positivist tot iets quasi-absoluut uitroepen. Scepsis wordt dan: dogmatische scepsis. Als iets niet empirisch-causaal aangetoond is, bestaat het niet? Als dat geen reducerend denken is.

Retoriek

Daar blijft het niet bij. In zijn repliek op een stuk Bart Caron (Groen) in De Morgen gooit het kernlid van Liberales het over een andere boeg. Dat de waarde van kunst te vinden is in het feit dat kunst doet nadenken, wimpelt Tirez af met de stelling dat ‘hij de inbreng van kunstenaars in het maatschappelijk debat zeer pover vindt.’

Waarom heeft hij het plots over de rol van de kunstenaar in het maatschappelijk debat? Caron had het toch over de kunsten zelf? Is dat niet kinderachtig, zeker als je dan zelf moppert dat anderen uw standpunten niet willen begrijpen?

Als Tirez echt vindt dat kunst niet doet nadenken, dan moet hij dat toch even bewijzen omdat het de common sense en alvast mijn ervaring tegenspreekt. Dat hij daaraan twijfelt, zegt toch ook vooral veel over hemzelf?

Bovendien kan je er feitelijk moeilijk omheen dat kunstenaars vandaag wel degelijk een uitgesproken maatschappelijke rol opnemen. Denk bijvoorbeeld aan de Klimaatzaak of de manier waarop Wouter Deprez het leugenachtige milieubeleid van minister Schauvliege ontmaskerde. Denk aan de recente opinie van Alain Platel, in dezelfde krant die Tirez een podium biedt, als reactie op Jan Fabre die de boycot tegen Israël aan zijn egocentrische laars lapt en met zijn voorstelling mordicus naar dat apartheidsregime afreist.

Na de repliek van Caron genegeerd te hebben, herhaalt Tirez gewoon zijn standpunt: de niet-gebruiker zou geen baat hebben bij cultuur. Hier botsen we op een zoveelste liberaal dwaallicht. Als je bijvoorbeeld zou stellen dat een cultuurbeleid net tot doel heeft om niet-gebruikers de waarde van kunst en cultuur bij te brengen – het aan te leren appreciëren, emancipatie dus – dan zou dat volgens de liberale geloofsleer wellicht meteen een inbreuk zijn op ‘de vrijheid van de burger’. Paternalisme!

Nochtans is het niet zo dat een emanciperende overheid haar burgers verplicht om aan cultuur te doen. Ze wil hen wél die vrijheid aanbieden. Het liberale afbraakbeleid is daarentegen een gevaar voor die vrijheid. Was ‘vrijheid’ niet het nieuwe simplistische stopwoordje van de open liberalen?

Krom denkkader

Los van de enggeestige cijferwereld van Tirez, hanteert hij een irrationeel conceptueel kader. Hij is bijvoorbeeld van mening dat we kunst en cultuur niet moeten steunen, zolang we geen mathematisch bewijs hebben van de waarde ervan. Maar wat als we dat bewijs op termijn wel vinden? Tirez sluit dat niet uit. Dan worden cultuursubsidies plots wel belangrijk, Tirez gaf al aan dat hij dan meteen een voorvechter van publieke steun wordt.

Maar ondertussen heb je als een ongelovige Thomas dan wel een moeizaam opgebouwde publieke traditie plat geduwd en uitverkocht op basis van een positivistische geloofsleer. Daarna is het too little, too late. Onverantwoord bestuur, niet?

Tirez is ook onderhevig aan de ideologie van het marktfalen: als de markt het kan voorzien, is dat altijd beter. Zo staat dat nu eenmaal op de stenen tafels van zijn liberale leer. Tirez weigert echter in te zien dat de markt aanstuurt op een eenheidsworst en dus een bedreiging is voor de diversiteit van kunst en cultuur. Een niet-rendabele kunstvorm, hoe waardevol ook op louter artistieke gronden, de samenleving mag zich niet inspannen om het verdwijnen ervan te vermijden? Dat is pas buitengewoon paternalistisch!

Tirez vindt tevens dat de samenleving geen diensten mag aanbieden die de markt ook kan aanbieden. Want dat zou concurrentievervalsend zijn. Maar is dat niet ongelofelijk betuttelend? Waarom zouden wij overigens als gemeenschap meteen ook subsidies moeten geven aan private, winstgedreven initiatieven waarop geen democratische controle mogelijk is? Toch geen bagatel. Subsidies aan bedrijven waar we bij wet geen transparantie van mogen verwachten? Wetten die open liberalen vlot meestemmen.

Wat buiten beeld blijft

Liberalen zullen het niet graag horen, maar de eigendomsverhoudingen zijn uiteraard wél een heel legitiem argument om die melodietjes over ‘concurrentievervalsing’ naar fabeltjesland te verwijzen. Eigen bestuur voor en door de mensen, dat is een keuzevrijheid die je als samenleving mogelijk mag maken. Daar is niets radicaal aan. De vader van het liberalisme, Adam Smith, vond het zelfs een noodzaak.

Maar zo’n marktconcurrerend en emanciperend cultuurbeleid dat wil vermijden dat kunst en cultuur in de greep van de 1 procent zitten, is voor de ‘geëngageerde burger’ Tirez een no go zone. En dat zou zeker niets met ideologie te maken hebben?

Opvallend: Tirez past zijn strenge liberale moraal niet toe op de riante steun aan de private economie, of op de kwistigheid van de peperdure fiscale hefbomen die aldus minister Gatz zogezegd meer middelen voor kunst en cultuur moeten vrijmaken. Nochtans is dat de inzet van het huidige cultuurpolitieke debat. Dat is nu aan de gang en dus uiterst actueel.

Mijn vraag voor Liberales: zijn die fiscale instrumenten waardevol voor de gemeenschap? Is het ergens bewezen? Durven jullie dat debat aan? Als het teveel kost aan de gemeenschap, is dit soort overheidsingrijpen toch ‘onaanvaardbaar’? Of volstaat het dat het alleen goed is ‘voor de economie’? Indien zo, wat zijn dan de criteria? Meer geld voor de aandeelhouders, heet dat ook ‘groei’? Benieuwd naar de bijdrage van Liberales in dit debat. Of is deze liberale denktank daar veel te ‘onafhankelijk’ voor?

take down
the paywall
steun ons nu!