De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Marc Rigaux

Het andere Delhaize, de strijd tegen het liberaal sociaal concurrentiesysteem.

Hoe achter en door grondrechten gelegitimeerd arbeidsrecht een hard sociaal concurrentierecht schuil gaat.

donderdag 25 mei 2023 13:27
Spread the love

 

Het bestaan van een uitgebreid arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht doet het ons vaak vergeten, maar achter en onder een aan sociale grondrechten gekoppelde sociale bescherming gaat een liberaal systeem van sociale concurrentie schuil. Bij herstructureringen van ondernemingen wordt het in al zijn “glorie” zichtbaar. Het is terug van nooit weggeweest. De terechte sociale strijd bij Delhaize overstijgt dan ook ruim de herstructureringsproblematiek. Het moet ons ook aanspreken over het liberale systeem van sociale concurrentie, dat in weerwil van sociale rechten, de werksters en de werkers schier constant onderdrukt, overbelast en soms in de vernietiging jaagt. Redenen genoeg om de sociale concurrentie en zijn funeste gevolgen even van dichterbij te bezien.

Arbeid, kapitaal en recht

Werknemer duidt in regel de arbeidskracht aan, die verbonden is door een arbeidsovereenkomst met een werkgever. De werkgever staat voor de emanatie van de kapitaalinbrengers in de onderneming. Hij verpersoonlijkt in het recht de kapitalistische productieverhoudingen en de dominantie van het kapitaal op de arbeid. In het arbeidsrecht noemt men hem werkgever, omdat hij zogezegd de arbeidskracht een mogelijkheid biedt om door het verkopen van zijn arbeidskracht (lees zijn eigen persoon) een inkomen (loon) te verwerven om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Het kapitalisme veroordeelt alle personen, die niet over kapitaal of productiemiddelen beschikken tot de verkoop van hun arbeidspotentieel en dus tot de onderdrukking aan het kapitaal. De liberale vrijheid van arbeid vormt de grondslag van de arbeidsverhoudingen en laat de arbeidskracht in principe dus de (waan) van de vrije keuze zichzelf te gelde te maken onder de vorm van een sociaal afgeschermde arbeid met een arbeidsovereenkomst of de sociale bescherming af te wijzen door het sluiten van een contract van onderaanneming. De verhoudingen tussen arbeid en kapitaal zijn in beide gevallen een onderdeel van een aan het kapitalisme eigen marktwerking met de bijhorende concurrentie onder de arbeidskrachten.

In het geval van de zelfstandige arbeid als onderaannemer is de concurrentie bijna niet sociaal getemperd. De sociale tempering kwam er daarentegen wel voor de werknemers (arbeidscontractanten) dankzij de druk van de sociale tegenmacht (arbeidersbeweging) op de politiek  (wetgever). De sociale bescherming wordt een wezenlijk onderdeel van wat men in de arbeidsociologie met de term ‘fordistisch compromis’ zal aanwijzen. Hieronder verstaat men de aanvaarding door de arbeidersbeweging van de kapitalistische productieverhoudingen in ruil voor sociale bescherming.

De werknemer geprangd tussen arbeid, kapitaal en recht

De dominantie van het kapitaal legt de arbeidskrachten de onderschikking en de onderdrukking op doorheen hun onderwerping aan de concurrentie en doorheen een autocratisch bestuur van de onderneming. De arbeid wordt hierdoor verkoopswaar. Maar dezelfde arbeid groeit in het fordistisch model uit tot een aanknopingspunt van een streven naar emancipatie en van verzuchting naar politieke rechten als burger in de onderneming.

Het recht vervult enerzijds zijn traditionele rol van bevestiging en legitimatie van de kapitalistische productieverhoudingen. Hetzelfde recht geeft gestalte aan de aspiratie naar sociale emancipatie. Het plaatst de drang naar ontvoogding als een onderdeel van het stelsel van onderdrukking van arbeid aan kapitaal.

Meteen maakt het van de aspiratie naar sociale bevrijding een illusie en geeft het aan dat alle sociale grondrechten ten spijt, de arbeidersbeweging zich binnen de grenzen van het kapitalisme zich nooit een klasseloze samenleving zal kunnen veroorloven… Wel evolueert binnen de aangegeven  driehoeksverhoudingen, de graad van de sociale bescherming afhankelijk van de relaties van macht tussen arbeid en kapitaal… en vindt de evolutie vaak zijn weerklank in het recht (lees wetgeving en rechtspraak).

Arbeidsmarkt en sociale concurrentie

Centraal hierbij staan de eigendom van kapitaal en van productiemiddelen. Het komt aan de eigenaars en bezitters van kapitaal toe te oordelen voor de productie van welke goederen of diensten ze kapitaal zullen gebruiken. Het samenspel van vraag en aanbod van goederen en diensten is hierbij in samenhang met de profijtratio doorslaggevend. Dus niet de objectieve behoeften van een samenleving, maar wel de winstmaximalisatie determineren de productie. Enkel de kapitaalinbrengers verwerven eigendom over de onderneming en over de voortbrengst van de onderneming. Hoe noodzakelijk arbeid in het proces dan nog mag zijn, de inbreng van arbeid verschaft geen eigendomstitel, noch over de onderneming, noch over de er geproduceerde goederen of diensten. Arbeid is een zaak, die de onderneming aanschaft op een markt, de arbeidsmarkt.

In beginsel is de te betalen prijs functie van de verhouding tussen vraag en aanbod van arbeid. Dat het redelijkerwijze fysiek niet mogelijk is arbeid te verhandelen zonder ook de persoon van de arbeidskracht mee te verhandelen, is dan ook een beschamende vaststelling, door de liberale rechtskundigen weggewerkt door de fictieve afscheiding van de arbeid van de persoon van de arbeidskracht voor ogen te nemen.

Binnen de kapitalistische markteconomie bezit het woord ‘markt’ verschillende betekenissen. Maar laat ons vooral de meest algemene citeren. De markt is dan de materiële of virtuele plaats waar vraag en aanbod van een bepaald goed elkaar treffen, zodat een prijsduiding mogelijk is. De werking van heel wat markten is (bij wet) gereguleerd. Nog meer werkingen zijn het echter niet. Binnen het kapitalisme is er technisch geen enkele limiet gesteld aan goederen of diensten, die kunnen vermarkt worden. Zelfs staten en rechtsstelsels kunnen in een logica van marktwerking verzeild geraken (zie de kredietwaardigheid van staten en de ratingbureau’s)… en a fortiori arbeid.

De ettelijke regelingen van arbeidsmarkten en van bijhorende sociale concurrentie ten spijt, blijft arbeid heel dikwijls betrokken bij niet gereguleerde, maar wel zeer reëele marktwerkingen, zoals bijvoorbeeld de markt, die illegale arbeidskrachten met reguliere in concurrentie brengt… Meteen is ook duidelijk dat de inspanning van nationale wetgevers vaak ijdel is, wanneer ze proberen controle te verwerven over de toegang tot de nationale arbeidsmarkten. Niet enkel moeten ze afrekenen met het Europese vrij verkeer van werknemers en vrij verkeer van diensten. Bovendien weegt op hun constructie steeds het onzichtbare maar wel werkelijke gewicht van de markt van illegale arbeidskrachten…

Over de diverse markten heen kan men dus aannemen dat concurrentieverhoudingen op de prijs van arbeid blijven doorwegen… Zo ook op de prijs voor arbeid uitgetrokken in de zeer beperkte interne arbeidsmarkt, die de onderneming uitmaakt… De mate waarin dit geschiedt is evenwel niet steeds duidelijk… Hoe dan ook het ontstaan, bestaan en verdwijnen van markten is in eerste instantie een zaak van informatie, verkeer, interactie  en dus van macht…

De onderneming als een interne arbeidsmarkt

Vooraleer nader in te gaan op de diverse vormen waaronder de sociale concurrentie zich voordoet binnen de onderneming, lijkt het aangewezen het fenomeen te omschrijven. Doorgaans definieert men de sociale concurrentie als de wedijver tussen de personen, die binnen het kapitalisme en door het kapitalisme veroordeeld zijn om voor de voorziening in hun levensonderhoud hun arbeidspotentieel te gelde te maken, door het aannemen van een werk als werknemer, als onderaannemer of als ambtenaar. De aldus beschreven concurrentie ontwikkelt zich op de diverse arbeidsmarkten en ook binnen de onderneming.

Men gewaagt in dit geval van een enigszins getemperde concurrentie. Getemperd omdat door het aangaan van een verbintenis tot tewerkstelling, de arbeidskracht gedeeltelijk onttrokken wordt aan de algemene sociale concurrentie, zoals die zich ontplooit op de algemene arbeidsmarkten. De werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar verkeren hierdoor wel niet in een concurrentievrije zone. Er kan hoogstens sprake zijn van een concurrentieluwe omgeving. Eigenlijk gebruikt de onderneming de concurrentiedruk om de arbeidskracht aan haar personeels- en onderaannemingspolitiek te onderwerpen. Men noemt het human resources management (HRM) of kwaliteitszorg.

In schril contrast met vroegere vormen van personeelsbeleid, maakt de HRM van de sociale concurrentie de toetssteen van een kwaliteitsbeleid. Werknemers evolueren dankzij de HR in een volledig geformateerde omgeving, waarin ze permanent door de administratie worden aangesproken op de verbetering en de vermeerdering van hun prestaties, doorheen zogeheten functionerings- en evaluatiegesprekken. Zogezegd bedoeld om de personeelsleden aan te vuren tot steeds betere arbeid, dient de HRM in werkelijkheid om de individuele en de collectieve weerbaarheid van de werknemers te breken, door ze van hun oeverloze mediocriteit te overtuigen. Slotsom, de HRM demotiveert, overbelast en onderdrukt de arbeidskracht vaak in die mate dat voor haar of voor hem enkel een burn out nog een uitweg biedt. Of de HR nu wel degelijk de kwaliteit van de arbeid helpt verbeteren is alles behalve duidelijk… wel duidelijk is hoe productief de HRM wel is als het erop aankomt burn outs, zenuwinzinkingen en andere psychè gelieerde problemen voort te brengen. We denken hierbij aan de zeer rijke verscheidenheid aan vormen van pestgedrag…

Doch de interne arbeidsmarkt, die de onderneming voor de arbeidssociologie dan toch heet te vormen, heeft voor de arbeidskrachten nog andere leuke verschijnselen van sociiale concurrentie in petto… die zijn betrekking nog meer rechtstreeks in vraag kunnen stellen. We denken hierbij aan herstructureringen allerhande, verzelfstandigingen, uitbestedingen om nog van collectieve ontslagen en volledige of gedeeltelijke sluitingen te zwijgen… Misschien is de term getemperde concurrentie toch niet zo geslaagd als het erop aan komt de sociale competitie binnen de onderneming aan te duiden… of toch?

De onderneming als autocratie

Ondernemingen horen toe aan de kapitaalinbrengers. De inbrengers van arbeid ontvangen loon in ruil voor de arbeidsprestaties. De definitie van de arbeidsovereenkomst in de wet laat er trouwens geen twijfel over bestaan. Het gaat om arbeid gepresteerd onder gezag van de werkgever tegen een loon, en verder moet de zeggenschap van de werknemer in de onderneming niet reiken, als het van de kapitaalinbrengers zou afhangen.

De wetgever heeft evenwel onder druk van de arbeidersbeweging voor de georganiseerde werknemers een dialoogvenster geopend. De sociale dialoog hangt vooral op aan de bevoegdheid informatie te verwerven en geraadpleegd te worden door de werkgever. Een institutionele inspraak (lees rechtstreeks of onrechtstreeks instemmingsrecht bij belangrijke structuurwijzigingen) voor de werknemersafgevaardigden, kent het Belgisch recht hoegenaamd niet. Als werknemers doorheen hun vakorganisaties wensen betrokken te worden bij belangrijke beleidsaangelegenheden, dienen ze de betrokkenheid af te dwingen door een doelmatige machtsontwikkeling… en dan biedt de cao-wet rechtsruimte om de occasionele betrokkenheid met een juridisch akkoord te bekrachtigen. Maar dit mag ons niet van de vaststelling afhouden dat de onderneming voor de werknemers als een autocratie (lees dictatuur) werkt.

De kapitaalinbrengers bezitten trouwens het beschikkingsrecht over de onderneming en meer in het bijzonder over het gezagsrecht als het om werknemers gaat. De werkgever heeft het alleenrecht bevelen te geven aan de inbrengers van arbeid. Zij moeten de bevelen opvolgen en uitvoeren. Het recht op gezag is overigens discretionair. De werkgever kan er eenzijdig en willekeurig over beschikken. Gehoorzaamheid en aanvaarding lachen de werknemer toe…

Tijdens de voorbije decennia bekwamen burgers in het raam van wat men de participatieve  democratie is gaan noemen, medebeslissingsbevoegdheden in de meest diverse domeinen van de samenleving.  Alleen de ondernemingsdemocratie, door sommigen met veel tromgeroffel aangekondigd in de periode na WOII, liet en laat het nog steeds afweten. Het burgerschap van de werknemers in de onderneming kreeg, ondanks de opname van sociale grondrechten in de Grondwet, nooit echt een kans om door te breken. Werknemers bleven dan ook steken bij de positie van burgers in aspiratie.

Kan de winstmaximalisatie trouwens niet beter zonder de betrokkenheid van arbeiders? Erg is het bovendien te moeten vaststellen dat sedert de invoering van de HRM, de inspraak van werknemers van reeds vroeger niet briljant groot, nog meer is gekrompen. De gesyndiceerde werknemers voeren elke dag in heel wat bedrijven een stille maar hardnekkige strijd om het dialoogvenster minimaal open te houden… Van dit verzet zal het allicht afhangen of de autocratie, die de onderneming nu reeds is, ongegeneerd radicaal totalitaristisch wordt in zijn gedragingen en attitudes naar het salariaat toe… De sociale dialoog verwordt dan wel tot een schijnvertoning… maar de onderdrukking van arbeid van zijn kant is dan wel allerminst een schijn…

De grondslag van het sociaal concurrentierecht

Vooraleer in te gaan op het vraagstuk van het sociaal concurrentierecht en zijn grondslagen, komt het ons nuttig voor even de rechtshomogene werking van het recht toe te lichten. De rechtshomogeniteit staat voor een recht, dat bijna alle handelingen en feiten van de samenleving, met rechtsregels bereikt en dekt. Nu eens gaat het om specifieke, aangepaste regels. Dan weer eens om algemene regels en beginselen. Maar finaal overspant het recht de maatschappelijke verhoudingen in hun totaliteit.

Om onder het recht te vallen is het dus zeker niet vereist dat de handeling of het feit uitdrukkelijk door rechtsregels wordt vernoemd. Ook zegt het vermeld worden door een regel niets over de rechtswaarde van de betrokken handeling. Niet-gereguleerde rechten maken soms vrijheden uit met een hogere waarde dan de expliciete, specifieke regels.  Zo komt het voor dat handelingen zo zwaar met het wezen van de samenleving verbonden zijn, dat hun bestaan als hogere rechtsregels bijna een evidentie is.

De werkingsregels van de kapitalistische markteconomie vormen er een mooi voorbeeld van. Dat de economie gericht is op het realiseren van steeds meer winst en profijt, hoeft niet uitdrukkelijk door het recht vermeld te worden. Het is recht omdat het tot het wezen zelf van het kapitalisme behoort. Zo ook dient het recht geen melding te maken van het bestaan van concurrentie en sociale concurrentie. Beiden zijn intiem verweven met de markt en zijn werking.

Tegen die achtergrond moet ook de vraag begrepen naar het sociaal concurrentierecht en zijn grondslagen. Concurrentie hoort bij de kapitalistische marktwerking, zoals sociale concurrentie hoort bij een in het kapitalisme ingeplante arbeidsmarkt. De rechtsgronden, waarop het bestaan en de werking van de markt berusten, dienen ook als grondslag voor de sociale concurrentie. Anders gesteld, sociale concurrentie bestaat als rechtsfenomeen, wordt door het recht beheerst en gesanctioneerd, ook al wordt het slechts sporadisch expliciet door hetzelfde recht gereguleerd. Dit impliceert niet dat het een niet gereguleerd fenomeen zou zijn… het betekent enkel dat het beheerst en dus geregeld wordt door algemene rechtsbepalingen.

Sociaal concurrentierecht vindt in het nationale recht dus een grondslag bij de vrijheden van onderneming, van arbeid en van overeenkomst. Het sluit ook aan bij de regulering van de toegang tot de nationale arbeidsmarkt en bij de rechtsmiddelen, die de ongelijke behandeling bestrijden. Doch ook het algemeen aansprakelijkheidsrecht, het algemeen contractenrecht en de algemene beginselen van eerlijk handel drijven zullen de sociale concurrentie binnen “juiste” banen kunnen leiden. Op het niveau van de EU, zal de sociale concurrentie uiteraard aanknoping vinden bij het Europese marktrecht in het algemeen en bij het recht van vrij verkeer van werknemers en van diensten in het bijzonder. Conclusie: ook al leidt de sociale concurrentie een bedekt en schimmig bestaan, toch is het een volwaardig rechtsfenomeen, dat zijn lot bezegeld weet door de werking van vooral algemene rechten op nationaal en Europees vlak. Niets verhindert dus, indien men het zou willen, de sociale concurrentie en zijn regeling meer centraal te stellen in een nieuw concept van arbeids- en sociale bescherming…

Sociale concurrentie als liberaal systeem

Dat arbeidskrachten (werknemers of zelfstandigen) met de sociale concurrentie worden geconfronteerd, is geen toeval. Het betreft een systeem, dat intiem verwant is met de strikt individuele liberale invulling van de arbeidsverhoudingen. De vrijheid van ondernemen opent voor de ondernemer de weg autonoom te kiezen hoe hij en waar hij arbeid bij het productieproces zal betrekken. Meer nog, het legitimeert hem om per contract dat hij aangaat, telkens andere loon- en arbeidsvoorwaarden te stipuleren en zo al de grondslag te leggen voor de komende sociale wedijver. Anders gesteld, hij genereert door zijn selectieve aanpak van de organisatie van de arbeid de verdeeldheid onder diegenen, die hun arbeidspotentieel moeten verkopen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.

Uiteraard, en daartoe komen we zo dadelijk, is onder druk van de arbeidersbeweging geijverd om de contractuele verscheidenheid in loon- en arbeidsvoorwaarden terug te dringen door ze in zekere mate te standaardiseren doorheen de wet en de collectieve arbeidsovereenkomsten en door het beginsel van de niet-discriminatie op de arbeidsrelaties toe te passen. Maar de vrijheid van ondernemen en de vrijheid van arbeid laten de ondernemer (werkgever) nog voldoende speelruimte om een heuse sociale concurrentie te organiseren.

Vooreerst kan hij nog steeds beslissen naast het aanwerven van werknemers een deel van het arbeidspakket aan zelfstandige ondernemers toe te wijzen. En zelfs bij de aanwerving van werknemers kan hij kiezen uit een breed spectrum van door de wet geregelde arbeidsovereenkomsten met een verschillende graad van precariteit. Nu dat het fordistisch  compromis al lang een pronkstuk is geworden in het museum van de sociale verhoudingen en dat het neoliberalisme, hierin actief ondersteund door de sociaal liberalen, ongegeneerd de terugkeer van de geïndividualiseerde arbeidsrelaties voorstaat, scheert de sociale concurrentie in heel wat ondernemingen opnieuw hoge toppen.

Dat de neoliberale aanpak bovendien kan bogen op de zegen van de Europese Unie, verstrekt de concurrentiepolitiek een schijn van bijna ongenaakbaarheid. Dat de concurrentie tot ellende, uitbuiting en uitsluiting leidt, is voor de neo- en sociaalliberalen niet  meer dan collaterale schade. Collateraal nog steeds wanneer blijkt dat de sociale concurrentie heel wat arbeidskrachten niet enkel raakt in hun materieel maar ook in hun psychisch welzijn. Sociale concurrentie is dus niet zomaar een woord uit het sociologisch jargon, het is een begrip achter hetwelk heel wat sociale ravage en ellende schuil gaan… en dan hebben we het nog niet eens over de ergste vormen ervan zoals sociale dumping.

De correcties aan de arbeidsmarkt en aan de sociale concurrentie

Onder druk van de arbeidersbeweging, neemt de wetgever vanaf het einde van de negentiende eeuw beschermende maatregelen om de zwaarste gevallen van sociale uitbuiting en -uitsluiting te bestrijden. Vooral na WOI nemen de maatregelen een hoge vlucht om hun paroxisme te bereiken in de decennia tussen 1945 en 1975. De sociale geschiedenis heeft het over een beschermend optreden. In werkelijkheid gaat het om ingrepen door de wetgever en door de collectieve arbeidsmarktpartijen, bedoeld om de werking van de arbeidsmarkt en van het sociaal concurrentiesysteem sociaal te corrigeren en bij te sturen.

De interventies kunnen in drie grote groepen worden ondergebracht. Vooreerst zijn er de maatregelen, die de toegang tot de algemene nationale arbeidsmarkt viseren en die bedoeld zijn om de toegang van arbeidskrachten ertoe te beperken (zie regeling toegang van buitenlandse arbeidskrachten tot de nationale arbeidsmarkt.) Van een vergelijkbare aard zijn de reguleringen uitgewerkt door de syndicale en patronale organisaties om de toegang van arbeidskrachten tot sectorale arbeidsmarkten binnen perken te houden om zo de sociale concurrentiedruk te laten afnemen (zie havenarbeid en vroeger ook diamantbewerking en scheepsherstelling.)

Een tweede groep maatregelen kan gevat onder de noemer standaardisering van loon- en arbeidsvoorwaarden. Om het belang van de individueel overeengekomen arbeidsvoorwaarde te beperken, bepalen voortaan wetten en collectieve arbeidsovereenkomsten de belangrijkste loon- en arbeidsvoorwaarden op een dwingende wijze. De bepalingen zorgen er tevens voor dat de werknemers meer sociale rechten verwerven.

Een derde groep bepalingen maakt van de erkenning van de sociale grondrechten gebruik om de werknemer een burgerschap voor te spiegelen in de onderneming. De werknemer verwerft er onder meer politieke rechten. Hij participeert aan de ondernemingsdialoog.

De aldus aangebrachte correcties aan de arbeidsmarkt en aan de sociale concurrentie, helpen de verzakelijking van de arbeid gedeeltelijk te doorbreken en terug te dringen… De ingrepen ronden de scherpste kanten van de sociale concurrentie af en maken het dragelijk. Het gros van de sociale maatregelen was evenwel gebonden aan een nationaal gereguleerde en beheerste arbeidsmarkt. En hier zal vanaf het midden van de jaren zeventig het schoentje beginnen knijpen…  De arbeidsmarkt ontgroeit zijn nationale inbedding om net zoals de andere markten te europeaniseren en te internationaliseren. De nationaal aangebrachte correcties verliezen gestaag van hun doelmatigheid  en worden inoperatief. Meer nog, de correcties worden op hun beurt vermarkt en met elkaar in concurrentie gebracht. De individueel gecentreerde arbeidsverhoudingen zijn terug in al “hun glorie”. Een en ander spoort trouwens perfect met de neoliberale en sociaalliberale approach van de arbeidsverhoudingen. Het liberale sociaal concurrentiesysteem kan zich ongehinderd ontplooien onder de noemer “het moet steeds meer flexiebel”.  De obstinate weigering om met de werknemers en hun organisaties te onderhandelen over structuurwijzigingen van de onderneming wordt een steeds meer voorkomende attitude bij multinationale ondernemingen… zoals bij de Ahold-groep. De weigering past overigens perfect in het liberale – sociale – concurrentieplaatje.

Vechten voor de collectieve rechten

In hun ijver de winstmaximalisatie na te streven om nog beter de belangen van de aandeelhouders te dienen, durven ondernemingen nog al eens vergeten, dat ze deel uitmaken van een samenleving  en behoren tot het economisch patrimonium van een land en van de Europese Unie. Het houdt niet enkel in dat ze ten aanzien van de gemeenschap terechte verwachtingen van ondersteuning mogen koesteren, het impliceert vooral ook dat ze aan de gemeenschap plichtig zijn. Ondernemingen nemen deel aan het rechtsverkeer en zijn er net als alle andere rechtssubjecten toe gehouden de grondrechten en inzonderheid ook de sociale grondrechten te eerbiedigen. Zo is het ook met de collectieve grondrechten van de werknemers en met de cultuur van sociale dialoog, die erop steunt.

Aandeelhouders ontzien behoort allicht tot het neoliberale canon van het internationaal kapitalisme. Systematisch en aanhoudend te besparen op arbeid lijkt strijdig met de Europees verankerde cultuur van de onderneming als belangengemeenschap.

Allicht verdient het aanbeveling op te houden met het schimmenspel, dat nu reeds decennialang wordt opgevoerd rond de sociale concurrentie. Sociale concurrentie leidt onverkort tot onderdrukking, ontwaarding van de arbeid, overbelasting en onwelzijn. Sociale concurrentie maakt deel uit van een systeem. Het systeem bloot leggen, moet toelaten de sociale concurrentie doelmatiger te bestrijden.

De ver doorgedreven individualisering van de arbeidsverhoudingen dient afgestopt. Arbeidsverhoudingen dienen opnieuw het voorwerp uit te maken van een politieke analyse. De strijd voor het behoud van, de collectieve arbeidsrechten is cruciaal voor het voorkomen van de verzakelijking van arbeid en van de aangroei van de sociale concurrentiedruk.

De solidariteit met de actievoersters en actievoerders van Delhaize overstijgt de problematiek van de herstructurering. Ze heeft als inzet de eerbied voor de werknemers als collectiviteit in hun onderneming.

 

Enkele boekkundige referenties

Het opstel betreft een verdere uitwerking van stellingen en standpunten in vorige publicaties uitgewerkt.

  • Marc Rigaux, De bouw van een sociale tegenmacht, Lava, 09, p.75-91.
  • Marc Rigaux, “Labour law or social competition law. The right of dignity of working people questioned (once again), Observations on the future of labour law”, in M. Rigaux, J. Buelens en A. Latinne (eds.), From labour law to social competition law?, Cambridge-Antwerp, 2014, p. 3 e.v.
  • Marc Rigaux, Tussen burgerschap en sociale concurrentie, Over arbeid in zijn verhouding tot kapitaal doorheen het recht, Antwerpen-Oxford-Portland, Intersentia, 2004, 264 p.
  • Marc Rigaux, “De verzwakking van de rechtspositie van de werknemer: een logisch gevolg van de vrijmaking van de arbeidsmarkt. Een vrij betoog over fundamentele ontwikkelingen in het arbeidsrecht”, in M. Rigaux en A. Latine (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 9, Werknemerschap: een precair statuut in wording?, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2014, p. 1 e.v.
  • Marc Rigaux, Droit du travail ou droit de la concurrence sociale?, Essai sur un droit de la dignité de l’Homme au travail (re)mis en cause, Bruxelles, Bruylant, 2009, 217 p.

 

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!