Heimwee naar de verzuiling, of toch niet?
Opinie, Nieuws, België, Verzuiling -

Heimwee naar de verzuiling, of toch niet?

Moeten we nu heimwee hebben naar het tijdperk van de sterke zuilen? Volksvertegenwoordig Bart Caron laat zijn licht schijnen op de ontwikkelingen in het middenveld in de postverzuilde samenleving.

woensdag 11 september 2013 15:38
Spread the love

Ik zal het eerlijk bekennen: ik ben, of was (?) een stevige tegenstander van de verzuiling. Omdat door de verzuiling mensen die niet vanuit een welbepaalde cocon ontbolsterden, moeizaam of geen kans kregen om te bloeien. Talent, inzet, werkkracht, het was in ons landje minder belangrijk dan je herkomst. De scholen, ziekenhuizen, sociaal-culturele verenigingen tot en met de klassieke politieke partijen rekruteerden hun dienaren uit de eigen zuil. Wie zich daar niet in wilde inpassen, kwam niet echt aan de bak.

Dat is uiteraard een beeld dat ik heb geërfd uit de vorige eeuw. Het is slechts gedeeltelijk geldig, vooral omdat de kiezer, middels de democratie, zich langzaam afkeerde van de traditionele zuilen en hun bovenbouw, hun timpaan, de traditionele politieke partijen. Op dit anachronisme kom ik straks nog terug.

Met evenveel stelligheid heeft de geschiedenis geconcludeerd dat precies diezelfde verzuilde organisaties, vooral deze waarin vrijwilligers een belangrijke rol speelden, uitermate belangrijk emanciperende effecten hebben gehad op de welvaart van de betrokkenen, het onderwijsniveau en het algemeen welbehagen van die groepen in de samenleving die het in diezelfde vorige eeuw niet onder de markt hadden. Belangrijk was de participatie van mensen uit die (doel)groepen.

Het resultaat mag er zijn: de lower classes uit de lange twintigste eeuw zijn naar het einde van die eeuw ‘opgeklommen’ en zijn middenklassers geworden. Arbeiders, landbouwers, … mannen én vrouwen. Niemand durft in twijfel trekken dat hun emancipatie versterkt werd door de ‘samen’ontwikkeling onder gelijken. Hetzelfde kan je zeggen over de bescherming die de verzuilde cocon bood aan de zwakkeren uit deze groepen. Mensen hadden andere mensen om op terug te vallen als ze het zelf moeilijk hadden. Toen was een woord als solidariteit nog niet versleten.

Sinds de jaren ’60, niet toevallig de meest welvarende periode uit onze geschiedenis, werden nieuwe groepen gevormd rond nieuwe thema’s. Ze hadden als gemeenschappelijke kenmerken dat ze vooral kritisch waren over de al te materialistische benadering van het ‘goede’ leven, voor de ouderwetse heersende moraal van toen – streng katholiek doch niet meer aangepast aan de postmoderne samenleving – en voor de afgesleten genderrollen. Die thema’s werden vreemd genoeg veel minder opgepikt door de verzuilde verenigingen, enkele niet te na gesproken. Alsof ze vreesden dat het verworven materieel en intellectueel niveau er schade onder zou kunnen leiden. Dierenrechten, seksualiteit, euthanasie, milieubescherming, integratie van nieuwkomers, het zijn slechts de bekendste voorbeelden van deze brede beweging. Ik noem ze verder in dit stuk ‘nieuwe thema’s’. Ik moet nog even kwijt dat de oude verenigingen, de term is die ik verder gebruik om de traditionele verzuilde verenigingen en organisaties aan te duiden. Kenmerkend is dat ze een breed palet hadden. Vooral de sociaal-culturele verenigingen werkten multithematisch, rond de totale mens in zijn context. Ze vormden die personen en gezinnen. De verzuilde scholen boden onderwijs, de ziekenhuizen en mutualiteiten gezondheidszorg, de vakbonden vochten voor de belangen van de werknemers …

Verzuiling: omknelling

En ja, het onvermijdelijke geschiedde. De geëmancipeerde burgers voelden de cocon waarin ze thuis waren als een beklemmend slakkenhuis dat hun vrijheid inperkte. Vrijheid is in de vorige zin trouwens het belangrijkste woord. Meer vrijheid, meer keuzemogelijkheden, meer ruimte voor eigen initiatief … en dus minder groepsgerichte vrijetijdsbesteding, geen dwingend lidmaatschap, minder vrijwilligerswerk waren het lot van veel verenigingen. Het is een anachronisme van de geschiedenis: de verzuilde verenigingen hebben door hun emancipatorisch werk ervoor gezorgd dat ze grotendeels zelf overbodig, of minstens minder belangrijk zijn geworden. Langzaam maar zeker keerden veel mensen zich af, of kozen voor een zwakkere binding met hun originele zuil. Ze blijven er vaak deel van uitmaken, uit utilitaire overwegingen, uit gemakzucht of om professionele redenen. Vooral de totaalaanpak van de oude verenigingen voelde beklemmend aan. Wie engageert zich nog een leven lang in een vereniging die rond zoveel thema’s werkt?

Het resultaat is het beste zichtbaar in de actuele politieke krachtsverhoudingen. De traditionele, op zuilen gebaseerde partijen hebben samen niet meer de helft van de stemmen. De meerderheid van de kiezers stemt voor partijen die niet of toch in mindere mate rond de traditionele maatschappelijke breuklijnen en thema’s zijn gevormd, partijen die in ieder geval niet meer gebouwd zijn op de grote filosofische stromingen. Zeker de religieuze binding, in casu de christelijke, is sterk verzwakt, bijna verdwenen. Maar ook traditionele aanhangers van de socialisten en liberalen hebben zich grotendeels afgekeerd van hun politieke moeders. Op het waarom ga ik hier, omwille van de beperkte ruimte, niet in.

Nieuwe thema’s

De nieuwe thema’s, ondertussen gemeengoed in alle verenigingen, nemen toe en dan weer af in belang. Wie herinnert zich nog de zo massale opkomst voor de rakettenbetoging uit 1983? Zo’n 400.000 mensen kwamen er hun mening scanderen. Pacifisme, zou dat nog een thema zijn waar vrijwilligersgroepen rond actief zijn? Dergelijke verenigingen deinen (helaas) op de golven van ‘gebeurtenissen’ in de samenleving. De grootste manifestatie was de Witte Mars, gesteund op de witte comités, maar wat blijft daar van over? De vluchtigheid van de postmoderne samenleving werkt dat zeker in de hand. De sociale media zijn een zegen als je het over mobilisatiekracht hebt, maar de thema’s ebben sneller weg als ze zijn gekomen. Wat ik maar wil zeggen: verenigingen actief rond nieuwe thema’s en hun methodes hebben niet de stabiliteit als de oude, verzuilde voorgangers.

Nieuwe lower class

De lower class uit de vorige eeuw is geëmancipeerd. De problemen zijn dus opgelost? Helaas is dat niet zo. Terwijl vele groepen opklommen op de maatschappelijke ladder, is er haast op een bijna onzichtbare wijze een nieuwe lage klasse ontstaan. Onder de brede noemer die ‘armoede’ is, kan je vandaag zowat 15% van onze bevolking situeren. Dat is dus een grote groep. Gekenmerkt door factoren als laaggeschooldheid, langdurige werkloosheid, of in de hand gewerkt door ziekte, handicap of gezinsproblemen, is er een nieuwe onderlaag gegroeid.

De oude verenigingen kunnen de leden ervan maar moeilijk bereiken, wat logisch is gezien hun geschiedenis. Hun leden voelen zich trouwens maar weinig verwant met die nieuwe groepen. Die zijn cultureel zeer gekleurd. Homogeen zijn die groepen zeker niet.

Daarin werken de oude filosofische breuklijnen niet meer. Ontstaan er dan geen verenigingen of zelforganisaties in de schoot van die groepen zelf? Jazeker, er zijn tal van etnisch-culturele zelforganisaties opgericht, geëngageerde burgers richten integratieprojecten en -centra op, bewonersgroepen zijn de drijvende krachten achter buurtwerk en samenlevingsopbouw, personen in armoede richten verenigingen op … Ik vrees echter dat ze een beperkt publiek bereiken. Een te klein deel van deze groepen? Minder dan de oude verenigingen in hun beste tijd? Elk initiatief van mensen is zinvol, hoe beperkt ook in omvang of duur. Is er dan geen alternatief? Dat is niet zo eenvoudig. Het oude model in de zin van een rond vele thema’s werkende vereniging, is niet erg compatibel met de samenleving van vandaag. En dus ook voor vele mensen uit die groepen is het geen aantrekkelijke cocon om zich tot een mooie vlinder te ontwikkelen.

De oude schema’s van de overheid

En hoe gaan overheden hiermee om? Waarderend en stimulerend? Of afremmend? Ik vrees dat de aanpak van de overheid een en ander in negatieve zin activeert. Een eerlijke ondersteuning via bijv. subsidies of infrastructuur is soms aanwezig, maar die is wel zeer beperkt. En de regels die de overheid – hier worden de verschillende overheden bedoeld – oplegt zijn niet aangepast aan de nieuwe praktijken. De overheid gaat specialistisch en verkokerd te werk. Een voorbeeld: wie subsidie krijgt vanuit de middelen van het cultuurbeleid, kan niet werken rond huiswerkbegeleiding of sport, want dat past niet in het culturele vakje. Het is in andere sectoren niet anders. Ik herinner me een recent debat. Een van de panelleden – een 42-jarige opvoeder met Marokkaanse roots, maar geboren en getogen in Brussel – deed een aangrijpende tussenkomst over de ellende die zelforganisaties ondervinden om financiële steun te vinden voor de (kleinschalige) initiatieven die zij willen nemen. Veel meer dan we doorgaans vermoeden, wegen de verzuilde krachten nog zwaar door in het subsidiebeleid. Niet gehinderd door enig cynisme raadde hij jongeren aan om een partijkaart te kopen wanneer ze kans willen maken op subsidies. Hij chargeerde, maar het is een structureel probleem “C’est une culture étatiques”. Anders geformuleerd: het institutioneel en beleidskader is onvoldoende aangepast aan de realiteit op het terrein – zoals in Vlaanderen de subsidiëring nog te veel is geënt op een landelijk georganiseerd verenigingsleven, terwijl de verstedelijking fors is toegenomen. Organisaties – niet zelden ingebed in het klassiek verzuilde middenveld – met een stevig middenkader zijn honderd keer beter omkaderd om kwaliteitsvolle dossiers te schrijven voor uiteenlopende subsidiekanalen. De voorwaarden en criteria die gehanteerd worden zijn onvoldoende cultuurneutraal.

De overheid bepleit inburgering en integratie, maar gaat in haar ondersteuningsbeleid zelf allesbehalve integraal te werk. Een bijkomend element is het effect van gebrekkige financiering, die – al dan niet sluipend – vermindert. Er zijn de saneringen op Vlaams niveau, maar deels omdat lokale besturen grotere bevoegdheden krijgen, wordt ook daar bespaard, al vallen ze minder op. Of er is sprake van ‘verschuivingen’. De besparingsmaatregelen die sommige steden doorvoeren – vergeef me dat ik geen namen van steden noem maar dat doe ik om dit artikel niet té politiek te kleuren – geven blijk van misprijzen van het professionalisme van het middenveld: enkel en alleen om te besparen worden betaalde krachten vervangen door vrijwilligers. “En de dienstverlening blijft gegarandeerd”, zeggen ze. Dat is natuurlijk je reinste onzin. Voor echt jeugdwerk, doordacht integratiewerk, een integraal gezondheidsbeleid zet je geen vrijwilligers in, maar beroepskrachten. Zij hebben er hun job van gemaakt hebben om met kennis van zaken iets wezenlijks te veranderen de samenleving. Ik zie een parallel met het debat dat in Nederland woedt over de bezuinigingen in achterstandswijken. Nu de overheid zich om redenen van bezuinigingen terugtrekt uit achter­standswijken (zogenoemde Vogelaarwijken) zijn de bewoners aan zet. Samen met de gemeente moeten zij de buurt leefbaarder maken. Het is natuurlijk een illusie te denken dat leken de leemtes kunnen vullen die professionals laten vallen. De overheid spant de burgers voor haar kar.

Terug naar Vlaanderen. Als verenigingen zich rond hun religie formeren – ik bedoel voornamelijk de islam – vallen ze uit de boot. Te vreemd of te afwijkend? Moskeeën en moskeeverenigingen – gelijken die niet op de katholieke verenigingen van ‘toen’? – worden met mondjesmaat erkend. Omdat ze niet passen in de postverzuilde samenleving? Het is maar een voorbeeld ….

Liever zelf inspraak organiseren

Ik raakte tot nu één dimensie van de verenigingen niet aan, namelijk dat ze ook als spreekbuis, als megafoon functioneren voor hun leden en deelnemers. Ze versterken meningen en standpunten en roepen op om problemen aan te pakken. Bij de verzuilde verenigingen heeft de zwakke binding met hun zuil de wattage van de megafoon ver onder de geluidsnormen geduwd. Eigenlijk is dit een onwaarschijnlijke paradox in een tijd waarin boekenkasten vol worden geschreven over democratie, burgerparticipatie enz. Merken we niet dat de overheid er alles aan doet om te tonen dat ze wel degelijk haar oor te luisteren legt? Vreemd genoeg doet ze dat meestal niet bij burgergroepen, bij de mensen zelf. Nee, de overheden op alle niveaus, gemeenten, provincies, de deelstaten enz. organiseren de participatie steeds meer zelf. Ze zetten een netwerk op van formele adviesorganen dat voor niet-betrokkenen overkomt als een kluwen. Maar het heeft vooral één functie: het fungeert vooral als alibi voor participatie.
Daarnaast heeft de overheid de methoden en technieken uit de managementwereld ontdekt, methoden die daar bedoeld zijn om meer te verkopen. Maar de overheden organiseren tal van activiteiten waarbij de bevolking de indruk moet krijgen dat het wat te vertellen heeft. De waarde van dergelijke initiatieven voor de vormgeving van de samenleving moeten nog aangetoond worden. Maar één ding valt hierbij sterk op: de burger wordt als individu aangesproken, in het beste geval als ‘burger’ of als ‘consument’ van publieke diensten, niet als deel van een groep of van groepen. Versplintering van meningsvorming dus. Maar goed, liever dat dan onderhevig te zijn aan ‘drukkingsgroepen’ of ‘vermolmde adviesraden’. Vergeef me de woordkeuze.

Middenveld inpikken?

In het verlengde van deze beweging doet zich een nog veel schrikbarender fenomeen voor. Maar nog even een bijgedachte. In het verleden heeft de overheid vaak een beroep gedaan op het middenveld voor de uitvoering van bepaalde opdrachten. Denk bijv. aan de indertijd spontaan gegroeide en op solidariteit gebaseerde mutualiteiten die vandaag bijna alleen nog een uitvoerder zijn van overheidsbeleid, in die zin dat ze terugbetalingen uitvoeren van kosten voor je gezondheidszorg. In een soort gedeelde verantwoordelijkheid. De nieuwste tendens is de inschakeling van verenigingen en organisaties in het overheidsbeleid, in die zin dat hun subsidiëring wordt gekoppeld aan convenants, samenwerkings- of beheersovereenkomsten die de overheid meestal eenzijdig vastlegt. Hoewel de uitgangspunten en de werking van grote spelers die grote overheidsbudgetten beheren (bijv mutualiteiten) lovenswaardig waren, overheerst vandaag veelal een commerciële logica. De deelorganisaties binnen het ACW kunnen erover meespreken na het ARCO-debacle. In ruil voor centen moeten bepaalde opdrachten worden uitgevoerd. Weg met de gedachte dat verenigingen hun ‘ding’ moeten doen en dus zelf bepalen rond welke inhouden ze werken, zonder bemoeienis van de overheid. De mooie traditie in het jeugdwerk en het sociaal-cultureel werk dat de overheid zich niet inmengt met de inhoudelijke aspecten van de werking, maar financiert op basis van een intrinsieke meerwaarde voor de samenleving, verdwijnt langzaam maar zeker uit beeld. Een open samenleving met een dito democratie subsidieert organisaties die zich kritisch uitlaten over de overheid waar ze geld van krijgt. Zo hoort het. De evolutie gaat in een andere richting: veel verenigingen worden niet alleen met dalende subsidies geconfronteerd, maar krijgen een pak verplichtingen opgelegd. Kijk naar de natuur- en milieubeweging, naar de integratiesector enz. Ze worden utilitair ingezet, in functie van overheidsdoelen. Anders geformuleerd: de overheid wil bepalen hoe het middenveld er moet uitzien en hoe het moet werken.

Het nec plus ultra is de inkapseling, of in de overtreffende trap de nationalisering van delen van het middenveld en hun verenigingen. Daarin dreigen bijv. de armoedeverenigingen, de participatieorganisaties voor personen met een handicap en zelfs de samenlevingsopbouw terecht te komen. In het kader van een meer efficiënte armoedebestrijding legt de overheid normen op die op termijn wellicht leiden tot verplichte fusies, opgaan van delen van de werking in de overheid zelf. Een nog straffer voorbeeld is de reorganisatie van de integratiesector. Die is gegroeid uit de civiele samenleving en ondersteund door overheden. Maar nu nationaliseert de Vlaamse overheid deze sector boudweg. Onder de mom van meer efficiëntie en minder versnippering. De voorbereidingen van de hervorming wordt helemaal bepaald door consultancybedrijven. Of is het een operatie die bedoeld is om een bepaalde visie op integratie en inburgering door te duwen, waarbij kritische pottenkijkers niet gewenst zijn? Kies maar uit. Vreemd genoeg wordt deze evolutie door twee traditionele politieke partijen die deel uitmaken van de Vlaamse regering, ondersteund. Maar ja, het gaat hier niet om organisaties uit hun zuil. Mocht dat wel het geval zijn geweest, je had het horen donderen in Brussel.

Het is een bizarre evolutie. De overheid moet afslanken en minder zelf doen, zich concentreren op haar kerntaken, zo lezen we het dagelijks in interviews met invloedrijke politici en verlichte geesten uit zelfverklaarde expertengroepen. En dus privatiseert de overheid deels basisvoorzieningen zoals spoorwegen, energievoorziening enz. Maar het eigent zich tegelijk andere sectoren toe. De verklaring gaf ik eerder: het gaat om waardegeladen werkterreinen. Daar zit de angel. Sommigen vinden het middenveld effenaf overbodig. Zie ook de kritiek van Bleri Lleshi op de nieuwe kaste van ‘diversiteitsmanagers’. Diversiteit is geen klus die je klaart door mensen aan te trekken “die ermee bezig zijn”. We moeten meer naar mensen zelf luisteren. De vraag is: wie leidt wie? Lleshi voegt er aan toe dat de overheid mooie slogans lanceert (“diversiteit is een verrijking”) terwijl ze haar werk niet doet. Zonder middenveld is het alvast makkelijker om te streven naar een homogene samenleving, waar individuen dezelfde waarden en dezelfde cultuur delen. Vreemd genoeg was de oude verzuiling daar tegengesteld aan. Hoe verlammend ze vaak was, ze garandeerde verscheidenheid.

Ruimte maken voor de nieuwe initiatieven

En dus zou een mens zin krijgen naar de oude verzuiling. Al is die uitspraak niet vrij van enige ironie. In de oude tijden van de verzuiling wisten we tenminste nog waar we aan toe waren. Voor veel mensen hebben de verzuilde verenigingen een actieve rol gespeeld in hun groei. Daarentegen, voor velen die niet (meer) wilden meedraaiden in die geoliede machine, was de cocon een cel geworden, al was het een ruime en comfortabele. En democraten pur sang, waar ik me toe reken, baalden van de veel te grote invloed van de verzuilde drukkingsgroepen. Die verzuiling afbouwen was een sterke drijfveer van geëngageerde mensen, die die zagen als een voorwaarde voor een verdere emancipatie van de ‘burgers’.

Een halve eeuw na de opkomst van de nieuwe sociale bewegingen, beken ik dat ik, net als heel veel andere nieuwlichters, een en ander verkeerd heb ingeschat. De verzuiling is teruggedrongen, maar wat er in de plaats is gekomen, is fragiel en instabiel. Dat is geen verwijt, maar een vaststelling. Terugkeren naar de tijd van de oude verenigingen is een illusie. Wat kan er dan wel nog? Er zijn ook en vele positieve ontwikkelingen. Terwijl de nuance in het politiek debat dikwijls ver zoek is, rijpen de geesten in de samenleving – in bedrijven, in scholen, in verenigingen, in buurten – al dan niet par force des choses. Het issue ‘hoe omgaan-met’ wordt oprecht en op een genuanceerde manier op de agenda geplaatst: “onze personeelsploeg is te wit”, “onze methodes zijn niet aangepast”… Na vele jaren van platte stigmatisering, is de trein op verschillende plaatsen wel vertrokken. Alleen is het weinig zichtbaar. Vandaar een stevig pleidooi voor de grassroots.

Enerzijds moet ruimte gemaakt worden voor initiatieven die vertrekken vanuit een gedeelde identiteit of een culturele gemeenschap. Koesteren van identiteit. Anderzijds moeten we inzetten op gedeelde ruimtes, bruggen waar mensen elkaar tegenkomen. Daarvoor moeten we de gekende kaders achter ons laten en zoeken naar nieuwe hybride vormen. De Zinneke parade in Brussel en de Reuzenstoet in Borgerhout bewijzen dat cultuur een zeer krachtige hefboom is in deze zoektocht. Als we ons niet kunnen uitdrukken, kunnen we niet communiceren. We moeten plaatsen creëren waar we samen nadenken om de buurt, de stad, de streek, het land te betrekken. Om verandering mogelijk te maken moeten burgers meer gefaciliteerd worden om zich te kunnen bemoeien: verder experimenteren met vormen met medebeheer en participatie. Medezeggenschap is nog te zeer georganiseerd volgens oude modellen (cf G1000).

En de overheid? Die moet ondersteuning bieden, niet alleen materieel of in centen maar ook moreel, aan elke vorm van zelforganisatie en verenigingsleven in welke vorm of met welke methode ze ook werken, in werkingen van korte of langdurige aard. Er zijn heus genoeg mensen die het heft zelf in handen nemen. Het komt erop aan hen niet te ont- maar aan te moedigen. Of het nu gaat om voedselbanken, burgerjournalistiek, etnisch-culturele werkingen, moskeeverenigingen, buurtcomités, verenigingen tegen armoede, voedselteams of wat dan ook. En stoppen met het verkokeren van ondersteuningsmechanismes en het uitrollen van inhoudelijke voorwaarden. Dat geldt op alle overheidsniveaus.

En toch is de verzuiling niet weg…

Tot slot. De verzuiling heeft natuurlijk ook een aantal kwalijke neveneffecten veroorzaakt. Het in dit artikel geschetste beeld is dan wel verouderd, maar de verzuiling is niet verdwenen. Ze is meer dan ooit een factor van machtsvorming. Kijk maar aan de wijze waarop de gezondheidszorg of het onderwijs is gestructureerd en wie instaat voor de uitbating, de werking, de invulling. En wie financiert. Indertijd maakten de ‘inrichtende machten’ deel uit van het middenveld, via hun zuilen. Maar vandaag is dat geen middenveld meer, het heeft de verbinding tussen de leiding en de leden verloren. Middenveld bestaat alleen als er voor en achter ook spelers zijn. Het gaat nu vooral om ‘macht’. En dan worden de deuren angstvallig gesloten gehouden. Een voorbeeld? Ik ben nooit gevraagd om lid te worden van een bestuur van een filosofisch geïnspireerde voorziening of een inrichtende macht van een school. Nochtans, ik heb enige politieke invloed en wil me graag inzetten voor de ‘goede zaak’.

Bart Caron

Vlaams volksvertegenwoordiger

take down
the paywall
steun ons nu!