Boekrecensie -

Heerlijk wandelen met Solnit

Rebecca Solnit nodigt in ‘Wanderlust’ de lezer niet alleen uit voor een boeiende wandeling die tevens een zoektocht is naar de filosofische geschiedenis van het wandelen, maar al lezende kreeg ik als recensent ook het gevoel dat ik door haar meeslepende pen gedwongen werd tot het schrijven van een bespreking die de tekst geen oneer aandoet. Ik weet dat ik daarin niet kan slagen en daarvoor is er maar een oplossing die ik als bemiddelaar alleen maar kan aanraden: lees de tekst zelf en ga ermee op stap, desnoods maanden. Het zal je niet berouwen.

dinsdag 5 november 2019 13:04
Spread the love

Bijna twintig jaar geleden schreef de Amerikaanse Rebecca Solnit Wanderlust, a history of walking. Nu is er eindelijk een Nederlandstalige vertaling van dat prachtige werk, waarvoor heel veel dank aan uitgever Nijgh & Van Ditmar en vooral aan Janine Van der Kooij die een uitstekende vertaling maakte van deze kanjer van een boek waaraan je dagen, weken, maanden leesplezier kunt beleven. Daarvoor zorgt de uitstekende pen van Rebecca Solnit die naast politiek activiste – zie onder meer haar ‘Optimisme, protesten die de wereld veranderen’ (Hope in the dark, The untold history of People Power) – ook kunstcritica en cultuurhistorica is en – bovendien – een zeer grote wandelaar in zeer uiteenlopende betekenissen. Voorwaar een heel bijzondere combinatie die je ook aantreft bij iemand als de Nederlandse antropoloog-filosoof Ton Lemaire. Het is een hele eer én verrijking om met zo iemand, al lezend, op stap te kunnen gaan.

Erudiet, maar nooit belerend, altijd boeiend

Wanderlust

In het Nederlands kreeg het boek de ondertitel ‘een filosofische geschiedenis van wandelen’ en dat is het ook. Hoezo, is Solnit dan een filosofe? Neen, strikt genomen niet maar je moet geen filosofie gestudeerd hebben om filosofische beschouwingen te maken, zeker dan als het over wandelen gaat, een activiteit die zich daar bij uitstek toe leent.

Rebecca doet eerder aan een vorm van ‘toegepaste filosofie’ die leidt tot beschouwingen rond ‘wandelen’ in de breedst mogelijke betekenis van het woord. Daardoor levert zij een zeer hybride tekst af waarin zij als ik-persoon bij momenten sterk aanwezig is – ik denk dan aan haar tochten in de buurt van haar woonplaats San Francisco – maar ook aan haar veelvuldige verwijzingen naar historische personages en literatoren zoals William Wordsworth en de Engelse lake poets die al wandelend gedichten schreven, en natuurlijk ook naar het peripatetisch onderwijs van de Griekse filosofen.

Ook wandelende filosofen of filosoferende wandelaars zoals Jean-Jacques Rousseau en Soren Kierkegaard komen uitvoerig aan bod. Deze laatste twee noemt zij eerder filosofische schrijvers dan echte filosofen. Hun werk is vaak beschrijvend, suggestief, ambigu van karakter in persoonlijk en poëtisch opzicht en in scherpe tegenstelling tot de grondige doorgeredeneerde bewijsvoering die vaak centraal staat in de westerse filosofie.

Het wandelen van Rousseau en Kierkegaard maakt hun werk zo toegankelijk omdat ze die persoonlijke en belichaamde ervaring van de wereld vastlegden in een meer beschrijvende, soms literaire taal. Dat zijn volgens mij ook de kenmerken van Solnits schrijfstijl: een mix van benaderingen die soms dagboekachtig, soms essayistisch, soms poëtisch en soms filosofisch overkomt: erudiet, maar nooit belerend, altijd boeiend. Neem nu dit zinnetje uit haar inleiding bijvoorbeeld: ‘Elke wandeling beweegt zich door de ruimte als een draad door stof, en naait die tot een doorlopende ervaring bijeen – zo totaal anders dan de manier waarop reizen per vliegtuig de tijd en ruimte in stukjes hakt.’ (p. 15)

Geest, lichaam en wereld

Wandelen is voor Solnit een all-in one onderneming. Zij zegt het zo: ‘Wandelen is idealiter een staat waarin geest, lichaam en wereld zich op één lijn bevinden, alsof ze drie personages zijn die eindelijk met elkaar in gesprek gaan, drie noten die ineens een akkoord vormen.’ (p. 21)

Zij haalt het wandelen als beweging los uit de dagelijkse routine en brengt die activiteit in verband met een groter geheel. Dat doet zij ook met paden, want om te wandelen zijn er paden nodig, schrijft zij in een hoofdstuk over kruiswegstaties, labyrinten en doolhoven, die zij met symboliek beladen constructies noemt. En zo wordt de afstand voor haar tussen een pad – en zich een pad banen – en een verhaal ineens heel klein. ‘Wegen, paden en voetpaadjes ontvouwen zich in de tijd terwijl je eroverheen reist, op dezelfde manier als je een verhaal leest of er naar luistert, en een haarspeldbocht is als een plotwending, een steile helling een spanningsopbouw naar het uitzicht op de top, een splitsing in de weg de introductie van een nieuwe verhaallijn, de aankomst het einde van het verhaal.’ (p. 96)

‘Wanderlust’ bulkt van deze ongewone vergelijkingen en associaties en daartoe nodigt ook het wandelen uit: tijdens het één worden met je lichaam door de cadans van het lopen kan het zijn dat je ‘iets te binnen schiet’ – gedachten die je ‘overvallen’ – zonder dat je ermee bezig bent. Dat zijn dan ‘ingevingen’ die het aardse wandelen optillen tot een niveau dat het ondermaanse kan overstijgen. Goede dichters weten hier dan wel raad mee en die worden dan ook vermeld door Solnit: bijvoorbeeld Dante, William Wordsworth, John Keats, John Coleridge en nog vele anderen.

Maar ook goede reisschrijvers zoals Bruce Chatwin worden niet vergeten. In zijn ‘Songlines’ over de Aboriginals van Australië geeft Chatwin voorbeelden van het ineenschuiven van landschap en vertelling. En zo worden verhalen reizen en reizen verhalen. ‘De Songlines zijn navigatie-instrumenten om de woestijn door te steken, terwijl het landschap tegelijk een geheugensteun is aan de hand waarvan de verhalen herinnerd worden, met andere woorden, het verhaal is een plattegrond, het landschap een vertelling.’ (p. 97)

Flaneren en uitwaaieren

Solnit neemt de lezer (es) bij de arm en nodigt hem/haar uit om mee te wandelen door de geschiedenis van het wandelen of beter nog: al flanerend de tekst te lezen, want lezen is ook wandelen met je ogen. Door de vele erudiete verwijzingen die echter nergens pedant encyclopedisch overkomen, laat Solnit haar ideeën uitwaaieren in de tekst die alle richtingen kan opgaan. Zo heeft ze het in dit kloeke, vierdelige boek, dat opgedeeld wordt in 17 hoofdstukken, onder andere over de ‘geest met vijf kilometer per uur’, over ‘de theoretici van de tweevoetigheid’, over ‘de benen van William Wordsworth’, over Parijs en ‘het botaniseren op het asfalt’, maar ook over ‘de gesuburbaniseerde psyche’ van de Amerikaanse geest, over ‘wandelen na middernacht’ en ‘over de weg naar omhoog’ van sommige pelgrimstochten: diepgravend, breed georiënteerd en – vooral – zeer goed geschreven.

Een boek om al bladerend in rond te flaneren en om nu en dan eens bij te gaan zitten om dan te kauwen op een mooie passage over ‘de ontlichaming van het dagelijks leven’ bijvoorbeeld en op haar aanval op de auto. ‘In zekere zin is de auto een prothese geworden en al zijn protheses over het algemeen voor gewonde of ontbrekende ledematen bedoeld, de autoprothese is voor een conceptueel gehandicapt lichaam of een lichaam dat gehandicapt is door de schepping van een wereld die niet langer een menselijke schaal bezit.’ (p. 308)

Wandelen en burgerschap

Op haar sterkst is Solnit wanneer de stem van de activiste boven komt. Voor haar is wandelen, zeker sinds het einde van de achttiende eeuw, een daad van verzet tegen heersende tendensen in de samenleving. Zo bekritiseert zij zeer sterk de enclosure beweging waardoor de traditionele commons, de gemeenschappelijke gronden en plaatsen, geprivatiseerd werden.

‘Wandelen heeft niets van doen met de grenzen van eigendom die het land in stukken delen, maar alles met de paden die als een soort bloedsomloop functioneren en het hele organisme met elkaar verbinden. Wandelen is op deze manier gezien de antithese van bezitten. Het veronderstelt een mobiele en deelbare ervaring van het land, met lege handen. Nomaden zijn in een nationalistisch licht bezien vaak verontrustend geweest, omdat hun zwerftochten de grenzen die landen definiëren doorbreken; wandelen doet hetzelfde op de kleine schaal van het particuliere eigendom.’ (p. 199)

Die opmerking gaat ook op voor het leven in een stad. ‘De ideale stad,’ zo schrijft ze, ‘is georganiseerd rond burgerschap – rond deelname aan het openbare leven.’ In die zin vormt wandelen volgens haar een van de eerste aspecten van burgerschap: ‘Daardoor kent de burger wel zijn of haar stad en medeburger en bewoont hij/zij ook waarlijk de stad in plaats van een klein geprivatiseerd deel ervan. Door de straten wandelen is wat het lezen van de kaart verbindt met je leven leiden, de persoonlijke microkosmos met de openbare microkosmos, de doolhof om ons heen wordt er duidelijker door.’ (p. 215)

Met instemming citeert Solnit het werk van die andere Amerikaanse activiste Jane Jacobs en haar Death and Life of Great American Cities. Ik zou hierbij ook het werk van Richard Sennet willen vermelden maar dat kon Solnit toen nog niet, want zijn werken rond stad en stedelijkheid dateren van na 2000. Het zegt wel iets over het nog steeds zeer actuele karakter van dit boek.

‘Burgerschap is het gevolg van het besef iets gemeen te hebben met vreemden, net zoals democratie gegrondvest is op vertrouwen in vreemden.’ (p. 261) Het is goed, zeker in deze rechtser wordende tijd, om deze progressieve invulling van het begrip ‘burgerschap’ nog eens onder ogen te krijgen. Haar invulling van ‘burgerschap’ sluit dicht aan bij het ‘Je révolte, donc nous sommes’ van Albert Camus.

De kracht van verzet

Zij verwijst naar het pamflet van ‘Reclaim the Streets’ dat al in 1995 in Londen werd opgericht en waarin verzet ‘het geheim van vreugde’ werd genoemd. Solnit spreekt uit ervaring want als activiste nam zij deel aan vele protestbetogingen en daar heeft zij ondervonden welke commoning-ervaringen, welke verbindende krachten daar kunnen loskomen: ‘Op die momenten waarop mensen die hun overtuigingen delen samen door de straten lopen, doet een zeldzame en magische mogelijkheid van een soort volksgemeenschap zijn intrede – sommigen ervaren een dergelijke gemeenschappelijkheid misschien in de kerk, in het leger en in het sportteam, maar kerken zijn nooit zo urgent en legers en teams worden door minder nobele dromen gedreven. Op die momenten is het alsof de kleine stille vijver van de eigen identiteit overspoeld wordt door een enorme vloedgolf, die zijn grootse collectieve verlangens en verwijten meebrengt, en die de vijver zo grondig uitschuurt dat je geen angst meer voelt of spiegelingen van jezelf ziet maar je gewoon meegenomen wordt op die golf van rebellie. Die momenten waarop individuen anderen vinden, met dezelfde dromen, wanneer angst overweldigd wordt door idealisme of woede, wanneer mensen een kracht voelen die hen verrast, dat zijn momenten waarop ze helden worden – want wat zijn helden anders dan zij die zozeer gemotiveerd worden door hun idealen dat ze niet door angst van hun stuk gebracht worden, zij die voor ons spreken, zij die de kracht ten goede kunnen aanwenden? Iemand die dit aldoor voelt wordt misschien een fanaticus of in ieder geval nogal militant, maar iemand die het nooit voelt is veroordeeld tot cynisme. Op dat soort momenten wordt iedereen een visionair, wordt iedereen een held.’ (p. 273)

Dat commoning-proces heeft zich natuurlijk ook voorgedaan tijdens recentere bekende voorbeelden als Occupy Wall Street, de Reclaim the Streets movement, het bezetten van het Istanbulse Taksim Gezi Park en het Atheense Syntagma-plein, maar ook in de opkomst van de Spaanse Indignados-beweging onder meer rond de Puerta del Sol in Madrid waar zich gelijkaardige sociale mechanismen hebben voorgedaan. The right to the city wordt almaar meer geclaimd, door M-15, door Nuit Debout, door ‘gele hesjes’, door klimaatbetogers, door extinction rebellion, maar ook door critical masses die meer ruimte voor fietsers vragen.

Tweede boek gratis

En als je dan als lezer op bladzijde 384 bent aanbeland, nodigt die dekselse Solnit je uit voor nog een tweede lectuur want er zit nog een tweede boek in Wanderlust verscholen dat je er gratis bovenop krijgt. In het begin van haar boek doet Rebecca Solnit een bekentenis. Zij schrijft dat zij vaak wilde dat haar zinnen konden uitgeschreven worden in één enkele regel die achter elkaar de verte inliep, zodat duidelijk zou zijn dat een zin evenzeer een weg is en lezen reizen. Dat doet ze dan maar in Wanderlust want onderaan elke bladzijde van het boek lopen, 384 pagina’s lang, eenregelige citaten van auteurs die van verre of nabij iets met wandelen te maken hebben. Dat levert de lezer gratis een tweede citatenboekje op.

Rebecca Solnit nodigt in Wanderlust de lezer niet alleen uit voor een boeiende wandeling die tevens een zoektocht is naar de filosofische geschiedenis van het wandelen, maar al lezende kreeg ik als recensent ook het gevoel dat ik door haar meeslepende pen gedwongen werd tot het schrijven van een bespreking die de tekst geen oneer aandoet. Ik weet dat ik daarin niet kan slagen en daarvoor is er maar een oplossing die ik als bemiddelaar alleen maar kan aanraden: lees de tekst zelf en ga ermee op stap, desnoods maanden. Het zal je niet berouwen

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!