(foto Zoriah)
Analyse -

Haïti 2 jaar na de aardbeving: waar het geld naar toe is

Op 12 januari 2010 werd Haïti door een aardbeving verwoest. Een enorme internationale steunactie kwam op gang. Enorme bedragen werden op tafel gelegd. Althans, zo leek het toch. Vandaag ziet Haïti er uit alsof de ramp amper twee maand geleden gebeurde. Waar is al dat geld naar toe gegaan? Een ontnuchterende analyse van de Amerikaanse bijdrage die ook heel wat over de Europese 'hulp' zegt.

woensdag 11 januari 2012 15:50
Spread the love

(Noot van de vertaler: voor een goed begrip werden alle bedragen in dit artikel van dollar naar euro omgerekend)

Nauwelijks iets veranderd twee jaar na de ramp

Haïti, een dichte buur van de VS, met negen miljoen inwoners, werd verwoest door een aardbeving op 12 januari 2010. Honderdduizenden werden gewond of kwamen om.

De VN schatte het bedrag dat internationale donoren over de laatste twee jaar aan Haïti gaven voor noodhulp op 1,25 miljard euro (121,27 euro per Haïtiaan) en op 1,56 miljard euro (135,36 euro per Haïtiaan) voor hulp aan de wederopbouw.

Toch ziet Haïti er uit alsof de aardbeving amper twee maand geleden is gebeurd, niet twee jaar. Ongeveer een half miljoen mensen blijven dakloos in honderden informele kampen, de meeste afval van de vernielde gebouwen ligt nog gewoon waar het gevallen is en cholera, een te voorkomen ziekte, brak uit in het land en is nu een epidemie die duizenden doodt en honderdduizenden anderen ziek maakt.

Het slachtoffer is de schuldige

Het komt er op neer dat haast niets van het geld waarvan de publieke opinie dacht dat het naar Haïti ging effectief naar Haïti is gegaan. De internationale gemeenschap gaf er de voorkeur aan de Haïtiaanse bevolking, Haïtiaanse NGO’s en de Haïtiaanse regering te ‘omzeilen’. Fondsen werden afgeleid naar andere regeringen, naar internationale NGO’s en naar privébedrijven.

Hoewel de Haïtianen geen enkele controle hebben over het geld, is het meer dan waarschijnlijk – toch als de geschiedenis een aanwijzing kan geven – dat deze mislukking aan de Haïtianen zal worden verweten in een typische ‘verwijt het aan het slachtoffer’-reactie.

Haïtianen stellen zich dezelfde vraag als de rest van de wereld: “Waar is het geld naartoe?”

Hier zijn zeven plaatsen waar het aardbevingsgeld wel en niet naartoe ging.

Eén. De grootste ontvanger van het Amerikaanse geld voor de aardbeving was de Amerikaanse regering. Hetzelfde geldt voor de schenkingen van andere landen

Onmiddellijk na de aardbeving kende de VS 296,67 miljoen euro noodhulp toe en werden 5.000 troepen gestuurd. Associated Press (Amerikaans persagentschap) stelde vast dat het grootste deel van het geld dat beloofd was aan Haïti niet rechtstreeks of onrechtsreeks naar Haïti ging. Reeds in januari 2010 ontdekte het dat 33 procent van dat geld door de VS gewoon werd teruggestort om zichzelf te betalen voor het zenden van die troepen.

42 procent ging naar privé NGO’s en openbare instellingen zoals Save the Children, het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN en de Pan American Health Organization. Er ging dus nauwelijks geld naar de Haïtianen of hun regering.

Het totale bedrag van 1,25 miljard euro hulp werd op gelijkaardige manier gespendeerd, volgens het rapport van augustus 2010 van het Congressional Research Office:

– 512,30 miljoen euro werd teruggestort aan het ministerie van Defensie;
– 172,11 miljoen euro ging naar het ministerie van Volksgezondheid voor het subsidiëren van de deelstaten om diensten te verlenen aan Haïtiaanse vluchtelingen;
– 273,75 miljoen euro werd toegewezen aan het US Agency for International Development (USAID) voor noodhulp;
– 117,32 miljoen euro diende voor noodvoedselhulp door het ministerie van Landbouw;
– 11,73 miljoen euro werd besteed aan immigratiekosten voor het Department of Homeland Security (ministerie van Binnenlandse Zaken) enzovoort, enzovoort.

De internationale hulp volgde hetzelfde patroon. De Speciale Gezant van de VN voor Haïti rapporteerde dit over de 1,88 miljard euro internationale humanitaire hulp:

– 34 procent vloeide terug naar de eigen burgerlijke en militaire entiteiten voor rampenhulp;
– 28 procent werd aan agentschappen van de VN  en NGO’s gegeven voor specifieke VN-projecten;
– 26 procent ging naar privébedrijven en andere NGO’s;
– 6 procent werd gebruikt voor het verlenen van diensten aan al de voorgaande organen;
– 5 procent naar het Internationale Rode Kruis en naar nationale afdelingen van het Rode Kruis;
– 1 procent werd overgemaakt aan de regering van Haïti;
– 0,4 % van alle fondsen kwam bij Haïtiaanse NGO’s terecht.

Twee. Slechts één procent van het geld ging naar de Haïtiaanse regering

Minder dan 1 eurocent per euro van de Amerikaanse hulp ging naar de regering van Haïti, volgens Associated Press. Hetzelfde geldt voor de internationale donoren. De Haïtiaanse regering werd volledig gepasseerd door de VS en de internationale gemeenschap.

Drie. Zeer weinig geld ging naar Haïtiaanse bedrijven of Haïtiaanse NGO’s

Het Center for Economic and Policy Research (CEPR – Amerikaanse progressieve denktank http://www.cepr.net/) is hier zonder twijfel de beste bron voor accurate informatie over. Het CEPR analyseerde alle 1.490 contracten die door de Amerikaanse regering na de aardbeving van januari 2010 tot april 2011 werden toegekend en stelde vast dat daarvan slechts 23 naar Haïtiaanse bedrijven gingen.

Globaal kende de VS 151,77 miljoen euro toe aan onderaannemers en 3,76 miljoen euro aan Haïtiaanse ondernemingen, ongeveer 2,5 procent van het totaalbedrag. Bedrijven uit de omgeving van (de hoofdstad) Washington DC kregen daar 59,49 miljoen euro van of 39,4 procent van het totaal. Zoals hierboven al vermeld, berekende de VN dat slechts 0,4 procent (vier tiende van één procent!) naar Haïtiaanse NGO’s ging.

Haïtianen hadden zelfs moeite om toegang te krijgen tot vergaderingen over de internationale hulp. De organisatie Refugees International meldt dat lokale vertegenwoordigers het zeer moeilijk hadden om zelfs maar toegang te krijgen tot de VN-compound voor de operationele vergaderingen over de internationale hulp.

“Haïtiaanse groeperingen zijn meestal niet op de hoogte van deze vergaderingen, hebben geen geldige identiteitsbadges voor toegang of hebben het personeel of de capaciteit niet om lange uren in de compound te spenderen.” Nog anderen rapporteerden dat de meeste van die internationale coördinatievergaderingen niet worden vertaald in het Creools, de taal van de meerderheid van de Haïtiaanse bevolking.

Vier. Een groot deel van het geld ging naar internationale hulporganisaties en naar NGO’s met ‘goede connecties’

Het Amerikaanse Rode Kruis ontving 380,35 miljoen euro schenkingen voor Haïti. Volgens de organisatie werd twee derde van dat geld voor hulp en wederopbouw gebruikt, hoewel specifieke details moeilijk te verkrijgen zijn. De CEO van het Amerikaanse Rode Kruis verdient 391.310 euro per jaar.

Kijk ook eens naar het gemeenschappelijk contract ter waarde van 6,73 miljoen euro tussen USAID en het privébedrijf CHF voor het verwijderen van het bouwafval in (de Haïtiaanse hoofdstad) Port-au-Prince. CHF is een internationaal ontwikkelingsbedrijf met uitstekende politieke connecties en een jaarbudget van meer dan 156,51 miljoen euro. Zijn CEO verdiende in 2009 353.575 euro.

De goede connecties van CHF met Democraten en Republikeinen worden het best geïllustreerd door de secretaris van de raad van bestuur, Lauri Fitz-Pegado, een partner van de holding Livingston Group LLC. Deze holding wordt geleid door Bob Livingston, een gewezen voorzitter van het Congres en houdt zich bezig met lobbying en betrekkingen met de overheid.

Mevrouw Fitz-Pegado werkt blijkbaar ook voor de andere kant van de ‘lobby’, want ze werd door toenmalig president Clinton nog benoemd bij het ministerie van Handel en was tevens lid van het team dat de campagne van Obama voor het presidentschap ondersteunde op gebied van buitenlands beleid.

CHF “werkt in Haïti vanuit twee ruime villa’s in Port-au-Prince en houdt er een vloot van gloednieuwe wagens op na”, volgens (het Amerikaanse weekblad) Rolling Stone. In een uitstekend artikel in Rolling Stone doet Janet Reitman verslag van nog een ander aardbevingscontract dat voor 1,17 miljoen euro is toegewezen aan het in New York gevestigde consultancybedrijf Dalberg Global Development Advisors.

Het artikel stelt vast dat het team van Dalberg “nooit in het buitenland was geweest, geen enkele ervaring met natuurrampen had … nooit een programma met activiteiten op het terrein uitgevoerd had” en slechts één lid van het team sprak Frans. USAID deed een evaluatie van hun werk waaruit dit bleek: “Het werd duidelijk dat deze mensen waarschijnlijk nooit uit hun 4×4 waren gestapt”.

De voormalige presidenten George W. Bush en Bill Clinton kondigen een evenement aan om fondsen te werven voor Haïti op 16 januari 2010. In oktober 2011 had dit 42 miljoen euro schenkingen opgebracht. Dit fonds heeft partnerschappen met verschillende Haïtiaanse en internationale organisaties. Hoewel het merendeel van het werk bewonderenswaardig is, heeft dit fonds toch ook 1,57 miljoen euro geschonken voor de bouw van een Haïtiaans luxehotel dat in totaal 22,71 miljoen euro gaat kosten.

“De NGO’s hebben nog heel wat te beantwoorden voor hun aansprakelijkheid, want er ligt hier een hoop cash”, volgens Nigel Fisher, het hoofd van de humanitaire hulp van de VN in Haïti. “Wat met de 1,17 tot 1,57 miljard euro die het Rode Kruis en de NGO’s hebben gekregen van gewone mensen en waar de regeringen hetzelfde bedrag zouden bijleggen? Wat is daar mee gebeurd? Het is zeer moeilijk om die fondsen te achterhalen.”

Vijf. Er ging ook geld naar ‘winstbedrijven’ wier ‘business’ rampen is

Nauwelijks één maand na de aardbeving zond de Amerikaanse ambassadeur in Haïti een telex getiteld ‘The Gold Rush is On’ (de goudrush is begonnen) als onderdeel van zijn situatierapport naar Washington. Dit document werd op 1 februari 2010 openbaar gemaakt door WikiLeaks via (het Amerikaans tijdschrift) The Nation en (de Haïtiaanse NGO) Haïti Liberté. Ambassadeur Merten meldt daarin dat de president van Haïti voormalig generaal Wesley Clark ontmoette voor een verkooppresentatie van een bedrijf uit Miami dat piepschuimen huizen bouwt.

Om de ramp goed uit te buiten ging Lewis Lucke, een hooggeplaatste noodhulpcoördinator van USAID tweemaal in zijn capaciteit van USAID op bezoek bij de eerste minister van Haïti onmiddellijk na de aardbeving.

Hij nam daarop ontslag en werd aangeworven voor 23.502 euro per maand door Ashbritt, een bedrijf uit Florida dat ook al heel wat contracten had verkregen zonder openbare aanbesteding na Katrina (de overstromingsramp in New Orleans van augustus 2005) en een welvarende Haïtiaanse partner om voor contracten te lobbyen.

Lucke zei: “Het werd duidelijk voor ons dat als ze correct werd behandeld de aardbeving evengoed een opportuniteit als een calamiteit kon zijn …”. Ashbritt en zijn Haïtiaanse partner kregen snel een contract van 7,84 miljoen euro, zonder openbare aanbesteding. Lucke meldde ook dat hij geholpen had bij het verzekeren van een ander contract voor 7,84 miljoen euro bij de Wereldbank en nog een kleiner contract met CHF International voor hun samenwerking werd stopgezet.

Zes. Een deel van het beloofde geld werd nooit toegekend

De internationale gemeenschap besliste dat het de Haïtiaanse regering niet zou toestaan om zelf de noodhulp en de wederopbouw te leiden en drong aan op het installeren van twee instellingen die alle plannen zouden goedkeuren voor de wederopbouw van Haïti. De eerste was de Interim Haiti Recovery Commission (IHRC), de tweede het Haiti Reconstruction Fund (HRF).

In maart 2010 kenden de VN-lidstaten op een conferentie 4,15 miljard euro toe over twee jaar (voor een totaal van 7,76 miljoen euro over drie jaar). Dat geld zou worden beheerd door de Wereldbank en verdeeld worden door de IHRC. De IHRC wordt voorgezeten door gewezen president Bill Clinton en de Haïtiaanse eerste minister. In juli 2010 was volgens Bill Clinton amper 10 procent van dat geld door IHRC toegewezen.

Zeven. Heel wat geld werd wel gestort, maar nooit uitgegeven

Twee jaar na de aardbeving werd minder dan 1 procent van de 323 miljoen euro Amerikaanse fondsen voor de wederopbouw van de infrastructuur in Haïti gespendeerd door USAID en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en slechts 12 procent werd voor dat doeleinde al vastgelegd in de begroting, volgens een rapport van november 2011 door het Amerikaanse Government Accountability Office (een parlementair controleorgaan zoals het Belgische Rekenhof).

De prestaties van zowel de IHRC en de HRF waren zeer pover. De (Amerikaanse krant) Miami Herald vermeldde dat in juli 2011 van de 2,51 miljard aan projecten die door de IHRC werden goedgekeurd, er nog maar vijf zijn uitgevoerd voor een bedrag van 65,93 miljoen euro.

De IHRC werd vanaf het begin zwaar bekritiseerd door de Haïtianen. Haar mandaat werd dan ook niet vernieuwd in oktober 2011 en alle activiteiten zijn ondertussen stopgezet. De HRF was opgezet om in tandem te werken met de IHRC. Nu die partner er niet meer is, is het onduidelijk hoe het verder moet.

Wat te doen?

De hulp aan Haïti was tot nu niet gebaseerd op een respectvol partnerschap tussen de Haïtianen en de internationale gemeenschap. De acties van de donorlanden, de NGO’s en de internationale instellingen waren niet transparant zodat de Haïtianen en anderen niet precies kunnen nagaan hoe het geld werd gespendeerd.

Zonder transparantie en een respectvol partnerschap kan de Haïtiaanse bevolking niet aansprakelijk worden gesteld voor wat in hun land gebeurt. Dit moet veranderen.

Respect, transparantie en aansprakelijkheid zijn de bouwstenen van de mensenrechten. Haïtianen hebben het recht te weten waar dat geld naar toe is gegaan, wat de plannen zijn met het geld dat nog over is en ze moeten partners worden in de besluitvorming over wat nog komen moet.

Zij zijn immers de mensen die de problemen zullen moeten oplossen eenmaal al het geld voor de noodhulp op is.

Bill Quigley en Amber Ramanauskas

Bill Quigley is onderdirecteur bij het Center for Constitutional Rights (Centrum voor Grondwettelijke Rechten) en hoogleraar wetgeving aan de Loyola University in New Orleans. Hij is een overlevende van de orkaan Katrina (2005) en al jaren actief voor de mensenrechten in Haïti. Hij werkt ook als vrijwilliger voor het Institute for Justice and Democracy in Haiti (IDJH) en het Bureau des Avocats Internationaux (BAI) in Port-au-Prince.

Amber Ramanauskas is advocaat en mensenrechtenonderzoeker.

(Vertaling uit het Engels: Lode Vanoost)

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!