Gerechtigheid met een gezicht: memorias de un genocidio
Geschiedenis, Leger, Mensenrechten, Militairen, Genocide, Slachtoffers, Burgeroorlog, Transitional Justice, Herinnering, Exhumaties, Verleden, Maya's, Memory -

Gerechtigheid met een gezicht: memorias de un genocidio

dinsdag 13 maart 2012 23:54
Spread the love

Meer dan 200.000 doden, 45.000 vermisten, 667 slachtpartijen, 430 dorpen van de kaart geveegd, 150.000 vluchtelingen en 1.500.000 ontheemden. Meer dan 83% van de slachtoffers waren Maya’s en 94% van de misdaden werd door het leger gepleegd. Een hoop statistieken, maar elk van deze cijfers heeft ook een gezicht.

“De mensen uit het dorp waren net klaar met eten toen er om één uur ’s middags een bom ontplofte… tegelijkertijd reed er een vrachtwagen van het leger voorbij… de mensen dachten dat het de guerrilla was, maar het leger arriveerde… zij hielden de dorpelingen tegen en beschuldigden hen ervan guerrillero’s te zijn. Plotseling schoten ze op María Casimira Oscal de Can, zij was 60 jaar… ze was op slag dood. Later ontdekten de mensen van het dorp dat het leger in de buurt al elf mensen had vermoord, van tevoren gemarteld… men had puntige staven in de grond gestoken en de dorpelingen daarop gezet tot diezelfde staven door hun mond naar buiten kwamen. Ze sneden hun tong af, hun geslachtsdelen en een deel van het hoofd…” (anonieme getuigenis, 1982, San Andrés Itzapa, Chimaltenango)

Het spook van het communisme
De onderdrukking van de inheemse bevolking begon reeds in 1523, toen de Spaanse conquistador Pedro de Alvarado de Guatemalteekse hooglanden in trok. De komende jaren won de politieke en economische elite steeds meer aan macht, wat in 1944 tot een eerste volksopstand zou leiden. Toen de sociaal-democraat Jacob Arbenz Guzmán in 1951 een poging tot landhervormingen ondernam en de Guatemalteekse Arbeiderspartij (PGT) legaliseerde, stootte hij echter op zware tegenstand van de oligarchie en het leger.

De machtigsten van het land wilden hun privileges niet opgeven en zaten met een historisch gegroeide angst voor volksopstanden. Wie zich vanaf toen engageerde in de strijd om gelijke rechten werd genadeloos afgeschilderd als “een gevaarlijke communist, de dood waardig”.

Iedereen die sympathiseerde met de “revolutionaire oorlog” werd tot interne vijand verklaard. Alle gruweldaden die het leger pleegde, waren zogezegd uit pure noodzaak in de strijd tegen het “internationale communisme”.

Ook in het dorp van Julio gebeurden vreselijke dingen: “De soldaten sleepten de mannen mee, vastgebonden met een koord… ze kozen er zes uit en terwijl de rest toekeek, sneden de soldaten hun oren af en zeiden dat ze die moesten opeten…” (Julio, 1981, Rabinal, Baja Verapaz)

Vluchtelingen tot na de dood
De publieke en officiële erkenning van een gruwelijk verleden kan een eerste stap zijn in het hele verwerkingsproces en de zoektocht naar waarheid en historisch geheugen. Het grote probleem in Guatemala is echter dat de regering jarenlang de getuigenissen van de slachtoffers heeft ontkend.

Marcos vertelt: “Op een dag hoorden we dat het leger de dorpen begon binnen te dringen, de mensen vermoordde en alles stal, ook de schapen. Vanaf die dag moesten we naar de bergen vluchten om ons leven te redden. Wanneer het leger een gemeenschap binnentrad, vermoordde zij iedereen op haar weg; mannen, vrouwen en kinderen, en stak de huizen in brand. Daarna begonnen ze te zoeken naar de mensen die de bergen in gevlucht waren. Veel van onze broeders zijn niet teruggekeerd omdat ze vermoord werden en diegenen die we konden begraven blijven eeuwig in de bergen. Daar zijn ze altijd gebleven, refugiados aún después de la muerte, vluchtelingen zelfs na de dood.” (Marcos, 2000, Nebaj, Quiché)

De waarheid onder de grond
In de Guatemalteekse hooglanden worden de herinneringen aan de genocide nu al een tiental jaar letterlijk bovengehaald. Sinds 1992 voeren de forensische antropologen van het FAFG opgravingen uit van illegale massagraven die tijdens de burgeroorlog gevuld zijn geraakt met de stoffelijke resten van vele slachtoffers. Gedaan met het geheugen van de sterkste want de waarheid wordt samen met de botresten bovengehaald. Het verleden wordt tastbaar.

Don Chico vertelt waarom de opgravingen voor hem zo belangrijk zijn: “We willen onze families opgraven en mee naar huis nemen want zij verkeren nog steeds in oorlog, verstopt in de bergen. We willen hen begraven op het kerkhof, om hen te kunnen bezoeken, bloemen neer te leggen en kaarsen aan te steken.” (Don Chico, Rescatando nuestra memoria, 2009)

Levende doden
Op lokaal niveau staat gans het exhumatieproces in het teken van de inheemse Maya cultuur, die gekenmerkt wordt door hun ‘kosmovisie’. Voor de Maya’s betekent ‘dood’ niet het tegenovergestelde van ‘levend’, want de voorouders blijven aanwezig in elk aspect van het dagdagelijkse bestaan.

Het ontbreken van waardige begrafenisceremonies en herdenkingsplaatsen heeft daarom diepe trauma’s achtergelaten en maakt dat de relatie met overleden familieleden ernstig verstoord is. Niet verwonderlijk dus dat de vele opgravingen in Guatemala vaak op uitdrukkelijke vraag van de gemeenschappen zelf tot stand komen.

Helen in de hooglanden
Het werk van de antropologen is dus van fundamenteel belang. Na het forensisch onderzoek worden de stoffelijke resten van de slachtoffers aan de families teruggegeven zodat zij eindelijk waardig afscheid kunnen nemen van hun geliefden.

Soms is het graf echter zo zwaar beschadigd dat identificatie onmogelijk is. Familieleden vragen daarom dikwijls of ze de botresten zelf mogen onderzoeken en proberen dan kledingstukken, juwelen of andere objecten te herkennen. Wie een familielid op deze manier kan identificeren, krijgt het stoffelijk overschot mee naar huis.

Rosalina Cotzajay, die de oorlog overleefde, neemt de botresten van haar vader opgerold in plastiek mee in haar rugzak: “Het doet pijn ze te dragen… Het is alsof ik de dood mee draag. Ik ga ze niet onmiddellijk begraven… Natuurlijk wil ik dat hij rust vindt, en ik dan eindelijk ook, maar ik kan het nog niet. Deze botresten zijn het bewijs van mijn getuigenis… Ik ga ze nog niet meteen begraven, ik wil een briefje dat zegt dat ze hem hebben vermoord en dat hij onschuldig was… Pas daarna kan ik alles loslaten.” (Rosalina Cotzajay, 1999, CEH)
 

Interessante links

http://www.fafg.org/
http://www.jonathanmoller.org/
http://www.danielhernandezsalazar.blogspot.com/
http://www.agencevu.com/photographers/photographer.php?id=88

Bronnen

ARRIAZA (L.) en ROTH-ARRIAZA (N.). “Social Repair at the Local Level: The Case of Guatemala” In: the International Journal of Transitional Justice, 2 (2008), 2, pp. 143-166.

BALL (P.), KOBRAK (P.) en HERBERT (F.S.). State Violence in Guatemala, 1960-1996: a quantitive reflection. Washington DC, AAAS, 1999, 156 p.

BARAHONA DE BRITO (A.), GONZÁLEZ-ENRÍQUEZ (C.) en AGUILAR (P.). The politics of memory. Transitional Justice in Democratizing Societies. Oxford, Oxford University Press, 2001, 413 p.

COMISIÓN PARA LA ESCLARECIMIENTO HISTÓRICO (CEH), Guatemala: Memoria del Silencio. Tz’inil Na’Tab’Al, Guatemala, UNOPS, 1999, 8 delen. Te raadplegen via: http://shr.aaas.org/guatemala/ceh/mds/spanish/

CENTRO DE ESTUDIOS MILITARES DEL EJÉRCITO DE GUATEMALA, Manual de Guerra Contrasubversiva, 1983, p. 3.

HOELSCHER (S.). “Angels of memory: photography and haunting in Guatemala City” In: GeoJournal, 73 (2008), 4, pp. 195-217.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!