Foto: Kwatoko
Essay, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Vlaanderen, Identiteit, Gemeenschap, Progressief, Polarisatie, Conservatief, Luc Huysse - Ignaas Devisch

Gepolariseerd België of verdeeld Vlaanderen?

Je hoeft geen genie te zijn om vast te stellen dat alle politieke discussies in dit land communautair gepolariseerd zijn, tot de gratieverleningen van de koning toe. We bevinden ons in een fase waarin een en ander onafwendbaar lijkt en juist daarom is het van belang om die polarisering diepgaander te analyseren, zodat we minstens weten waarop we afstevenen.

vrijdag 1 februari 2013 14:48
Spread the love

De breuklijnen van Luc Huyse anno 2013

Even terugkeren. Als student las ik met grote fascinatie de teksten van socioloog Luc Huyse over de breuklijnen in de Belgische samenleving. Volgens Huyse waren er in het politieke landschap van België oorspronkelijk drie barsten: een levensbeschouwelijke (katholieken versus vrijzinnigen), een sociaal-economische (arbeid versus kapitaal) en een taalpolitieke (Vlamingen versus Franstaligen).

Deze breuklijnen verdeelden België, maar doordat ze niet volledig met elkaar samenvielen, hielden ze ook België bijeen. Na 1945, aldus de analyse van Huyse, en dat is vandaag alleen maar duidelijker het geval, is de situatie veranderd omdat de drie breuklijnen met elkaar lijken samen te vallen waardoor er nog maar één grote breuklijn overblijft: de communautaire.

Die analyse lijkt me nog altijd zinvol om van te vertrekken, als is het maar om te beseffen dat er, los van partijpolitiek gekrakeel, in dit land ook iets structureel aan de hand lijkt: dat twee taalgemeenschappen steeds meer tegenover elkaar staan, op zichzelf terugplooien en zich beiden de vraag stellen: wat verbindt ons, behalve een gemeenschappelijke taal, met elkaar?

Vormen wij een gemeenschap, een volk, een cultuur? Wat bindt ons en wat verdeelt ons? Deze vragen vat ik samen onder de noemer ‘de vraag naar de gemeenschap’.

Eenzijdige invulling

We hebben er alle belang bij deze vraag ernstig te nemen. Of beter, deze vraag wordt al ernstig genomen maar misschien niet door het hele politieke spectrum. Vooral valt het op hoe de politieke linkerzijde deze vraag mijdt als de pest, met als gevolg dat de vraag naar identiteit een eenzijdige invulling heeft gekregen die vooral gericht is op wat ons traditioneel bijeenhoudt (normen, taal, cultuur) en niet naar wat ons onderling verdeelt en toch met elkaar doet samenleven.

De vraag naar identiteit is in Vlaanderen vooral een conservatief-moreel vraagstuk geworden: we plooien terug op wat we menen altijd al te zijn geweest en bouwen vanuit die verbeelde identiteit iets op dat ons tot Vlaming zou moeten maken.

Dat kan er in het ergste geval toe leiden dat we evolueren naar een samenleving waarin Vlaming zijn voor een bepaalde essentie staat waaraan je hoort te beantwoorden om een goede Vlaming te zijn.

Deze evolutie kan, indien ze er ooit komt, alleen maar realiteit worden indien politiek rechts het monopolie op de vraag naar gemeenschap blijft hebben/krijgen. Politiek links heeft tot nu toe, juist uit schrik voor de gevaren van een gesloten identiteitsbegrip of voor nationalisme, dit vraagstuk steevast verwaarloosd en heeft zich grotendeels beperkt tot de waarschuwingen voor de excessen ervan.

Deze waarschuwingen zijn zeer terecht en gegrond en ik deel ze absoluut, maar ze dreigen wel de vraag of de hunker naar collectieve identiteit te miskennen.

Daardoor is vanuit deze hoek de kwestie ‘identiteit’ als zodanig van de politieke mat geveegd en dreigt het juist datgene te worden waarvoor men waarschuwt: een Vlaanderen gebaseerd op een gedeelde taal en cultuur, op traditionele waarden en normen, op weinig durf en met de nadruk op strakke opvoeding en laagdrempeligheid van alles wat naar cultuur ruikt.

Open vraag

Nochtans is identiteit op zich een open vraag: moeten we het beschouwen als een vastliggend gegeven of als een steeds verschuivend ankerpunt van bestaan; kunnen we identiteit begrijpen als iets vluchtig wat verandert doorheen de tijd en waartoe iedereen principieel toegang heeft, of als een historisch gegroeid membraan dat onze blik op het hele bestaan verkleurt?

Tal van kwesties kunnen hier aan bod komen en bovenal kunnen we de vraag naar identiteit zowel stellen op individueel als op collectief niveau en ons afvragen hoe de beide niveaus zich tot elkaar verhouden.

Vergis u niet, dat zijn allemaal stokoude debatten maar het lijkt alsof Vlaanderen hier nog lang niet aan toe is of dat de polarisering al is gestart nog voor het debat begonnen is.

Misschien heeft die polarisering te maken met het gegeven dat in het ‘debat’ over identiteit tot nu toe doorgaans twee zaken met elkaar worden verward: het verdwijnen van collectieve ideologieën enerzijds en de vraag naar een collectieve identiteit anderzijds.

Vooreerst is er het verdwijnen van collectieve systemen en ideologieën: de macht van de zuilen, grote instituten en levensbeschouwingen is de voorbije decennia afgebrokkeld. Voor velen is het verdwijnen van fundamenten en traditionele verbanden een bevrijding voor het individu.

Voortaan gaan we als individu door het leven, bepalen we zelf wie of wat we zijn, etc. De facto is dat vandaag het geval: we kunnen kiezen voor wie we willen, we kunnen openlijk homoseksueel zijn of bewust ongehuwde moeder; dat zijn allemaal zaken die vijftig jaar terug ondenkbaar waren in dit land en het primaat van de samenleving ligt vandaag veel meer bij het individu dan voorheen.

De progressief

Een gemiddelde progressief is hier bijgevolg zeer blij mee, maar vergeet ondertussen wel een ander belangrijk vraagstuk; vooral dat wanneer je een samenleving ontdoet van paternalistische ideologieën en individuen zichzelf laat zijn, er nog een belangrijke vraag onbeantwoord blijft die pas dan goed en wel naar boven komt, de vraag naar identiteit.

Als we kunnen worden wie we willen zijn, wie zijn we dan nog, zowel als individu en als gemeenschap? Een progressief vergeet deze vraag misschien niet maar stelt ze vaak louter op het individuele niveau – wie ben ik, hoe kan ik mij ontplooien? – en veel minder op het collectieve niveau: wie zijn wij, waar staan wij voor?

Politiek vertaald, impliceert het dat een gemiddeld progressief zich de facto minder bekommert om een collectieve identiteit of om het ‘Vlaams zijn’, tenzij vanuit een negatief discours (‘we willen niet dat Vlaanderen Vlaams wordt’).

Hij of zij haalt de schouders op bij de vraag naar een collectieve identiteit die hij als achterhaald of provinciaals afdoet. Daarom vindt dit type burger de non-gemeenschap genaamd België een perfecte buffer tegen mogelijke nationalistische excessen of al te gesloten opvattingen van gemeenschappelijke identiteit.

De levensbeschouwelijke progressief wordt hiermee, ongewild of niet, een staatkundige conservatief: omdat hij vreest voor de opkomst van een gesloten Vlaanderen, behoudt hij liever België dat staat voor ambivalentie, dubbelzinnigheid en schimmigheid wanneer het op identiteit aankomt.

Laat ik deze positie samenvatten als een pleidooi voor een ’dikke’ individuele identiteit en een ‘dunne’ collectieve identiteit.

De conservatief

Terwijl de gemiddelde progressief blij is met de eerste evolutie en in al zijn enthousiasme de tweede verwaarloost – we zijn allemaal vrije individuen en dat volstaat –, doet de gemiddelde conservatief het omgekeerde: hij heeft met lede ogen moeten toezien hoe de samenleving veranderde, tradities verbrokkelden en kinderen zich anders gingen gedragen dan hun voorouders.

Die klacht over het verval van onze maatschappij en dito pleidooi voor de terugkeer naar verdwenen fundamenten, stelt de hoop op een duidelijke en collectieve entiteit genaamd Vlaanderen.

Deze conservatief heeft bijna ‘van nature’ aandacht voor het collectieve niveau omdat hij gevoeliger is voor de vraag naar een gemeenschappelijke identiteit, wat hij beschouwt als een onmisbare conditie voor een goede samenleving.

In onze contreien komt deze conservatief daarom bijna vanzelf uit op het Vlaamse vraagstuk en wordt hij daardoor staatkundig gesproken een Vlaamse progressief: hij of zij heeft aandacht voor het belang voor de aanpassing van de staat.

Deze aanpassing wil hij vooral doorvoeren omdat hij kansen ziet om een duidelijke entiteit genaamd Vlaanderen – één volk, één taal, één cultuur – als uitgangspunt te nemen voor een collectieve identiteitsbeleving: zo waren we en nu kunnen we eindelijk zijn wie we altijd al wilden zijn, Vlamingen.

Een gemiddeld conservatief mag dan vandaag staatkundig progressief zijn, op levensbeschouwelijk en cultureel vlak valt hij meer dan gemiddeld terug op wat ons voorheen bijeen hield: de traditionele waarden waar een gemiddeld progressief van gruwelt.

Daarom ligt in dit kamp, veel meer dan in het andere, de nadruk op het opvoeden van jongeren, het bijbrengen van normen en waarden, plichten in plaats van de rechten, de aanklacht dat mensen vereenzamen in grote steden, verbrokkeling van gezinsstructuren, etc.

Hier overheerst kortom de gedachte dat een samenleving veel meer is dan vrije individuen en bovenal moet vertrekken vanuit een gedeelde identiteit, en dat op die manier sociale problemen kunnen worden aangepakt.

Deze gedeelde identiteit vindt een conservatief veel meer terug op het Vlaamse niveau en veel minder in een schimmige, wazige en democratisch soms aanvechtbare Belgische constructie.

En bovenal is deze positie als de dood voor culturele scènes die vragen opwerpen over identiteitsbeleving en de onmogelijkheid om als cultuur met zichzelf samen te vallen. Deze mensen beschouwen ze als onruststokers of zelfs subsidiepakkers en slechte Vlamingen.

Deze tweede positie kunnen we bijgevolg eerder samenvatten als een pleidooi voor een ‘dunne’ individuele identiteit en een ‘dikke’ collectieve identiteit. Individuen, zo stelt men hier, zijn maar mensen doordat ze ingebed zijn in een groter geheel dat hun tot volwaardige burgers maakt, en vooral vanuit een gedeelde cultuur en moraal kan een gemeenschap goed en fatsoenlijk functioneren.

Identiteit

Beide posities zijn dus tegelijk conservatief én progressief. Ze zijn allebei conservatief omdat ze iets willen bewaren of vrijwaren en dat is merkwaardig genoeg hetzelfde: een identiteit. De eerste wil de ontplooiingskansen van een individuele identiteit vrijwaren, de tweede wil plaats maken voor een collectief blok, voor het delen van zaken die individuen met elkaar verbindt.

Ze zijn ook allebei progressief: de eerste omdat ze levensbeschouwelijk het paternalisme hebben aangevochten en dat nog steeds doen en daardoor het individu meer kansen geven; de tweede omdat ze in de Vlaamse strijd een collectieve ontvoogdingsstrijd zien voor meer directe democratie en voor het recht op een eigen identiteit als volk dat zijn beslissingen niet ziet afhangen van (vermeend) schimmige beslissingen in federale cenakels.

Kortom, dat de breuklijnen van Huyse op Belgisch niveau zijn samengesmolten tot één groot spanningsveld, mag ons niet doen vergeten dat op regionaal niveau die breuklijnen wel nog bestaan. Spanningsvelden kunnen zelfs stichtend zijn voor de vorming van een identiteit die niet volledig met zichzelf samenvalt en onderling sterk verschilt.

Zolang echter de discussie over identiteit niet op gang komt, blijven we hangen in dit soort van valse tegenstellingen tussen ‘progressieve Belgen’ versus ‘conservatieve Vlamingen’ (en omgekeerd). Er komt ongetwijfeld een dag waarop Vlaming zijn niet langer een politieke verdienste is en die dag is niet eens meer veraf.

Dan zullen we wel moeten de vraag stellen naar wat het kan betekenen ‘Vlaming’ te zijn of in Vlaanderen te wonen: welke identiteiten kunnen we hier beleven, welke veelheid aan normen en waarden? Wat deelt ons en wat verdeelt ons?

Identiteit is een te belangrijke vraag om ze uitsluitend over te laten aan de moreel conservatief. En de posities die we kunnen innemen in dit debat, zijn eindeloos geschakeerd.

Niet zo lang geleden hoorde ik de schrijver Joost Vandecasteele in een wervelend interview op Radio 1 (Touché) nog duidelijk stelling nemen hierover: “we moeten nu niet bewaren, maar we moeten progressief zijn tot het pijn doet”.

Welnu, ik kan deze oproep alleen maar onderschrijven: progressief zijn, is niet bewaren en conserveren, maar is nadenken en handelen vanop een plaats waarvan we niet eens weten of het de onze is. En dat kan inderdaad af en toe pijn doen, maar deze opgave lijkt me duizend maal interessanter dan ons af te vragen aan wie nu precies de koning gratie heeft verleend.

Ignaas Devisch is professor filosofie aan de Universiteit van Gent en de Arteveldehogeschool.

take down
the paywall
steun ons nu!