Geen Nederlands voor allochtone kinderen op de speelplaats?

Geen Nederlands voor allochtone kinderen op de speelplaats?

De opeenvolgende PISA-onderzoeken in Vlaanderen maken duidelijk dat België — zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant — een zeer ernstig probleem heeft wat de schoolprestaties betreft van een groot deel van de leerlingen van buitenlandse herkomst. Het verschil tussen allochtonen en autochtonen is quasi nergens zo groot als in België, zowel in Vlaanderen als in Wallonië.

maandag 14 april 2014 01:23
Spread the love

Er is in de aanloop naar de verkiezingen toch alweer
wat stof opgewaaid rond de ‘vreemdelingen’. In haar beleidsplan maakt de Gentse
schepen van Onderwijs Elke Decruynaere (DS 10/04) het mogelijk dat kinderen van
vreemde origine voortaan hun eigen moedertaal mogen spreken op de speelplaats. En
daar zijn de Vlaams-nationalisten van het N-VA het niet mee eens. Met Kiezen we dan voor apartheid?’ van Zuhal Demir en Peter De Roover (DS 11/04) en Geen Nederlands
op de speelplaats is georganiseerde achterstelling, vermomd als
progressiviteit’,
van Siegfried Bracke (DM 11/04) protesteren zij tegen deze gang van zaken.

Laten we niet stilstaan
bij de provocatieve stijl van Bracke in zijn opiniestuk die een groot deel van
de academici in deze thematiek ‘taalachterstandsnegationisten’
noemt. Als ik hem goed begrijp bedoelt hij te zeggen dat die grote groep
academici ontkennen dat migrantenkinderen effectief taalachterstand hebben ten
opzichte van Vlaamse kinderen. Bracke noemt zelfs een paar namen van dergelijke
academici.

Beide opiniestukken hebben
vooral één ding gemeen: ze doen vermoeden dat de Vlaams-nationalisten de enigen
zouden zijn die positie kiezen voor de migranten; dat alleen zij het allerbeste
met hen voor hebben, in tegenstelling tot de traditionele partijen die opnieuw discriminerend
zijn, migranten tot apartheid veroordelen, migrantenkinderen achterstellen.
Volgens Bracke is het de Gentse schepen van onderwijs doelbewust daarom te
doen: de migranten laten leven in afhankelijkheid om ze dom en arm te houden.

Als deze uitlatingen van N-VA-politici
representatief zijn voor wat een groot deel van de Vlamingen denken, dan is het
duidelijk dat vooral de sociaal-culturele integratie van migranten op de politieke
en maatschappelijk agenda staat; in het bijzonder hun identiteit en de houding
van de Vlamingen ten opzichte van minderheden en nieuwkomers. Die grote groep
van Vlamingen, aangestuurd door het N-VA, is niet geïnteresseerd in de
structurele integratie van minderheden door er alles aan te doen opdat zij sociaaleconomisch
een volwaardige plaats zouden innemen. Als men zich daadwerkelijk zou
interesseren in onderwijsprestaties van migrantenkinderen, of in de
arbeidsmarktpositie van hun ouders, dan zouden deze kortzichtige uitlatingen
die de schijn opwerpen van interesse in structurele integratie er helemaal
anders uitzien.

Demir, De
Roover en Bracke beweren dat kinderen van vreemde origine in alle
omstandigheden altijd en overal Nederlands moeten spreken opdat zij zich als
nieuwe Vlamingen goed zouden integreren. De auteurs van beide opiniestukken
bepleiten vooral verregaande vormen van ‘aanpassing’ aan de Vlaamse cultuur;
erkenning geven aan de eigen cultuur van migranten en nieuwkomers noemen Demir
en De Roover ‘apartheid’ installeren. Zij zeggen niets over de manier waarop de
schoolprestaties van kinderen van vreemde origine verbeterd kunnen worden,
behalve dat ze daarvoor altijd en overal Nederlands zouden moeten spreken.

De
opeenvolgende PISA-onderzoeken in Vlaanderen —waar Bracke naar verwijst— maken
duidelijk dat België –zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant– een
zeer ernstig probleem heeft wat de schoolprestaties betreft van een groot deel van
de leerlingen van buitenlandse herkomst. Voor zover mij bekend worden deze
onderzoeksresultaten door niemand uit de academische wereld betwist.

Daartegenover
halen de autochtone leerlingen in Vlaanderen de hoogste scores. Internationaal staat
Vlaanderen wat de autochtone leerlingen voor leesvaardigheid betreft helemaal
vooraan. Net andersom is het met de allochtonen; zij bevinden zich achteraan in
het peloton. Slechts een paar landen zoals Rusland, Duitsland en Oostenrijk,
doen het nog slechter.

Maar het
verschil tussen allochtonen en autochtonen is quasi nergens zo groot als in
België, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Betreffende leesvaardigheid halen 12,7%
van de vijftienjarige autochtone leerlingen niet het vereiste minimumniveau om
een elementair beroepsleven op te bouwen. Maar voor jongeren uit de tweede
generatie (die hier geboren zijn, maar wiens ouders van vreemde origine zijn)
is dat 36,6 % en jongeren die hier als vreemdelingen geïmmigreerd zijn is dat
48,8 %. Meer dan één leerling op drie van de tweede generatie en ongeveer de
helft van de nieuwkomers heeft grote moeite met lezen.

Het is
bovendien weinig hoopgevend dat de leerlingen van de tweede generatie gemiddeld
niet beter scoren dan de nieuwkomers. In tegenstelling tot wat we
logischerwijze zouden mogen verwachten werpt de integratie tot nog toe geen
vruchten af betreffende schoolprestaties.

Die zoveel
lagere prestaties van kinderen van vreemde origine hebben vanzelfsprekend te
maken met de mogelijkheden of de beperkingen van de thuistaal, de taal die ze
spreken op de speelplaats en elders. Maar dat is lang niet de enige
invloedsfactor.

In de
PISA-onderzoeken wordt vastgesteld dat zelfs als de leerlingen van vreemde
origine thuis Nederlands spreken, ze toch overal zwakker scoren dan de
autochtone leerlingen.

Omgekeerd, daar
waar autochtone leerlingen thuis een andere taal spreken dan het Nederlands
—ook dat komt voor— zijn hun schoolresultaten niet opmerkelijk lager.
Leerlingen van vreemde origine daarentegen die thuis een andere taal spreken,
presteren wel veel slechter. De verschillen in prestaties tussen autochtone en
allochtone leerlingen zijn niet uitsluitend toe te schrijven aan
taalverschillen.

Het gaat om
meer. Zo is er ook de belangrijke invloed van de achtergestelde sociaaleconomische
positie van de bevolkingsgroepen van vreemde origine. Hierbij gaat het om de
sociale afkomst van de leerlingen die bepaald wordt door het opleidingsniveau
en het beroep van de ouders.

En ondanks de
diverse pogingen tot deconcentratie van allochtonen in dezelfde scholen,
blijven scholen de maatschappelijke ongelijkheid omzetten in onderwijsongelijkheid.
Zo zouden scholen ‘met een goede naam’ veel beter aanzetten tot goede
schoolprestaties dan hun tegenhangers. Ook het soort onderwijs heeft invloed in
die zin dat bijvoorbeeld het technisch en beroepsonderwijs veel moeilijker de
achterstandsproblemen van allochtone kinderen kunnen ondervangen.

Bovendien, de
PISA-onderzoeken wijzen uit dat als men de invloed van de sociaaleconomische
status van de ouders zou kunnen neutraliseren, en hetzelfde doet men met de
invloed van de thuistaal en met de invloed die het onderwijstype genereert, dan
nog blijven de leeromstandigheden voor kinderen van vreemde origine ongunstig. De
onderzoekers besluiten dat men aandacht moet besteden aan de etnische en nationale
herkomst als bron van ongelijkheid. Dat wil zeggen dat de houding van de
ontvangende samenleving ten overstaan van nieuwkomers ook van grote invloed zou
zijn op de schoolprestaties van de kinderen. Het is zeer waarschijnlijk dat
racisme en discriminatie een negatieve invloed hebben op de schoolprestaties.

Ik kom terug
op de rol van de thuistaal. De auteurs van bovenvermelde opiniestukken hameren
op het exclusieve belang van het Nederlands voor kinderen van vreemde origine
thuis, op school en elders. Diezelfde PISA-onderzoeken brengen nog iets vreemds
aan het licht. Namelijk, het is niet alleen in West-Vlaanderen dat men geen
Nederlands spreekt. In Vlaanderen is voor een groot deel van de kinderen het
dialect de thuistaal. Desondanks heeft dat geen invloed. De schoolprestaties
van de autochtone kinderen die thuis wel Nederlands spreken zijn niet
noemenswaardig beter. Thuistaal heeft met andere woorden met cultuur te maken. Nogmaals,
de Vlaams-nationalisten dringen met hun pleidooi voor het Nederlands aan op
aanpassing aan de Vlaamse cultuur.

Bracke
beweert in zijn stuk dat Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC) in de jaren
90 mislukt zou zijn. Bracke is daarover slecht ingelicht. OETC heeft al sinds
1982 bestaan. De Brusselse Foyer heeft gedurende meer dan dertig jaar voor
honderden migrantenkinderen een OETC-project begeleid. De resultaten daarvan
waren significant positief. Meerdere internationale onderzoekers hebben zich in
de loop der jaren over dat OETC-project van de Foyer gebogen en kwamen allemaal
tot dezelfde bevindingen. Alle protest ten spijt heeft Minister Smet dit om
duistere redenen (het ging om een Brussels project binnen het Nederlandstalig
onderwijs) in 2010 afgeschaft.

Tenslotte,
Bracke heeft wel een heel klein beetje gelijk als hij zijn vrees uitspreekt
voor die 37 % van de kinderen in Gent die thuis geen Nederlands spreken. Hij
overdrijft natuurlijk behoorlijk. Volgens de laatste Integratiemonitor zijn
29,8 % van de kinderen in het kleuteronderwijs niet Nederlandstalig, 27 % in het
lager onderwijs. In Antwerpen is dat behoorlijk veel meer: 41,4 % in het
kleuteronderwijs, 37,8 % in het lager onderwijs. In een aantal Brusselse
gemeenten is dat nog heel wat meer. Die aantallen groeien zienderogen; die
kinderen zijn morgen de volwassenen van Vlaanderen. Dat maakt dat zij misschien
evolueren van etnische minderheid naar meerderheid. In het democratisch
(onafhankelijk) Vlaanderen zullen de rollen omgekeerd worden: de bevolking van
vreemde origine zullen de autochtone etnische minderheid van Vlamingen
inburgeringscursussen moeten opleggen. Zich bewust zijnde van deze
onontkoombare toekomst weten de Vlaams-nationalisten dat ze zich moeten haasten
met dat Nederlands voor kinderen van vreemde origine.

Paul De Roo, Onderzoeker
Migraties en Sociaal Werk, Universiteit Gent 

take down
the paywall
steun ons nu!