Een geschiedenis van Zuid- en Zuidelijk Afrika sinds 1800

Een geschiedenis van Zuid- en Zuidelijk Afrika sinds 1800

zaterdag 7 december 2013 11:04
Spread the love

Gegroet vrienden!

Ik ga u bij dezen weer eens ambeteren met een bijdrage van mijn superformidastische geschiedensblog. Want, zeg nu zelf: het was toch alweer een tijdje geleden dat ik iets van mij heb laten horen op DWM.

Naar aanleiding van de dood van Nelson Mandela, zal ik u een geschiedenis van Zuid- en Zuidelijk Afrika presenteren. Deze geschiedenis is gebaseerd op een geweldig boek over de geschiedenis van gans Afrika: “History of Africa” van Kevin Shilllington. In een eerste bijdrage in wat uiteindelijk een reeks moet worden, zal ik de Mfecane/Difaqane behandelen, vanaf ca. 1800 tot aan de ‘Groote Trek’ van Afrikaner Boeren rond 1840. Lees, leer en geniet mee!

Hoofdstuk 1: Staatsopbouw en -vernietiging: de Mfecane/Difaqane en zijn gevolgen.

De Mfecane/Difaqane waren een serie oorlogen die Zuidelijk Afrika diep en diepgaand verscheurden tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw. De Nguni-volkeren noemden deze woelige tijd Mfecane wat zoiets als ‘de verplettering’  betekent. De Sotho-Tswana volkeren (waarvan de namen van de huidige staten Lesotho en Botswana zijn afgeleid) hadden het dan weer over Difaqane of Lifaqane: ‘de verstrooiing (der volkeren)’. Tussen 1816 en 1840 veranderde de Mfecane/Difaqane de politieke kaart van Zuidelijk Afrika zeer diepgaand.

Hoofdstuk 1.1: De ‘mythe’ van de Mfecane

Tijdens de jaren 1980 begon een groep Zuid-Afrikaanse historici zich af te vragen over de Mfecane wel werkelijk had plaatsgevonden. Ze suggereerden dat de Mfecane niets meer was dan een propagandamaythe. Een mythe, uitgevonden door blanken met koloniale ideeën en racistische sympathieën en sympathisanten. Deze mythe zou dan als doel hebben gehad, aldus de historici, om als rechtvaardiging te dienen voor de kolonisatie in de negentiende eeuw en voor de apartheidsstaat in de twintigste eeuw.

Het lijdt weinig twijfel dat blanke suprematisten de Mfecane inderdaad hebben misbruikt voor hun eigen doeleinden. Zo wilden zij aantonen dat Afrikanen zich wegens hun aard aangetrokken zouden voelen tot ‘irrationele stammenconflicten’. Door deze ‘conflicten’ zou het Zuid-Afrikaanse binnenland ‘leeg land’ zijn geworden tegen de jaren 1830, wachtend op blanke nederzettingen. De historiografische kritieken uit de jaren 1980 waren een reactie tegen deze verstoorde visie op historische gebeurtenissen. Een verstoorde visie die Zuid-Afrikaanse schoolgaande kinderen nog tot in diezelfde jaren 1980 kregen voorgeschoteld tijdens de wekelijkse geschiedenisles.

Maar, de kritiek uit progressieve hoek hield weinig rekening met nieuwe en heel verschillende interpretaties van de Mfecane. Interpretaties die historici buiten Zuid-Afrika al sinds de jaren 1970 begonnen uit te werken. Ondanks alles heeft de kritiek uit de jaren 1980 verscheidene historici ertoe aangezet om de historische gebeurtenissen van de Mfecane te heronderzoeken en om verschillende aspecten van deze enorm belangrijke periode in de geschiedenis van Zuidelijk Afrika te herdenken. (Zie bijvoorbeeld C. Hamilton (ed.), ‘The Mfecane aftermath: reconstructive debates in Southern African history’, 1995)

Hoofdstuk 1.2: De Mfecane ten oosten van de Drakensberg

De Mfecane is ontstaan in het laagveld in het noordoosten van het huidige Zuid-Afrika (KwaZulu-Natal). Daar bevonden zich rond 1800 de Nguni koninkrijken van de Mthethwa, de Ndwandwe en de Ngwane (= de Swazi, waarvan de naam Swaziland is afgeleid). In oorsprong zou het conflict gedraaid hebben rondom de beperkte natuurlijke hulpbronnen in het gebied. Aan het einde van de achttiende eeuw had zich daar immers al de zware ‘Madlatule’ hongersnood voorgedaan, waardoor de crisis zich nog verscherpte.

Een militaire vernieuwing zou de crisis verder aanwakkeren. Militaire regimenten op basis van initiatie op een bepaalde leeftijd werden aan het einde van de achttiende eeuw al gebruikt. Ze moesten het graasland van het stamgebied uitbreiden (De meeste volkeren in Zuidelijk Afrika voorzagen zich in hun levensonderhoud van veeteelt. Ook de nu nog als ‘uiterst primitief’ voorgestelde jager-verzamelaars van de Khoi-San volkeren in de Kalahari in Botswana, denk maar aan de film ‘The gods must be crazy’). Ze moesten hun leefgebieden ook beschermen tegen invallen door vijandige buren. Tijdens de hongersnood en voedselcrises aan het einde van de achttiende eeuw waren deze regimenten quasi constant te velde om hun leefgebieden te beschermen en hun buren te overvallen. Zwakkere volkeren zochten bescherming bij machtiger buren (of werden ingelijfd) en zo ontstonden langzaamaan machtige koninkrijken. De initiatieceremonieën geraakten in onbruik en de militaire regimenten kwamen steeds meer onder het centrale gezag te staan van machtige koningen.

De strijd rond de natuurlijke hulpbronnen in het gebied zou uitmonden in een serie felle oorlogen tussen 1816 en 1819. De Ngwane, onder leiding van ene Sobhuza, werden noordwaarts verdreven, naar het gebied waar ze nu nog leven: Swaziland. Daarna vochten de Ndwandwe en de Mthethwa het onder elkaar uit. De Ndwandwe zouden als overwinnaar uit de bus komen. Dingiswayo, de leider van de Mthethwa, sneuvelde en zijn troepenmacht viel uiteen. Maar een nieuwe leider, Shaka, zou al snel de dominantie van de Ndwandwe uitdagen. Wij kennen hem nog steeds als Shaka Zulu.

Shaka was bevelhebber geweest in het leger van Dingiswayo. Hij behoorde tot de Zulu, die een klein stamgebied betrokken in het gebied van de voormalige Mthethwa. Na alweer een lange en bloedige reeks conflicten, versloeg het leger van Shaka de Ndwandwe en verdreef hen noordwaarts (richting het huidige Swaziland en Mozambique). Via de verslagen Ndwandwe en andere Nguni volkeren, zou de Mfecane zich naar het noorden uitbreiden. Ook in het huidige Zimbabwe zouden deze Nguni volkeren bekend staan als Ngoni, en een spoor van vernieling nalaten.

Hoofdstuk 1.3: Shaka en de opkomst van het Zulu koninkrijk

In 1819 had Shaka zijn macht definitief kunnen vestigen. Hij heerste over een eengemaakt koninkrijk in de regio van de huidige Zuid-Afrikaanse provincie KwaZulu-Natal. Tijdens de jaren 1820 zou hij zijn koninkrijk verder blijven uitbreiden in de richting van de Drakensberg in het westen en naar het zuiden. Een vitale factor in de snelle expansie van het Zulu koninkrijk waren belangrijke militaire veranderingen die Shaka had ingevoerd. Die veranderingen had hijzelf niet uitgevonden, maar waren al eerder tot ontwikkeling gekomen in de legers van de Ndwandwe en de Mthethwa. Shaka verfijnde deze veranderingen alleen maar om ze zo meer efficiënt te maken. Zo werden de Zulu regimenten streng gedrild en waren ze hooggedisciplineerd. Het belangrijkste wapen was niet meer de inefficiënte, lange werpspeer. Nu gebruikten Shaka’s soldaten een korte steekspeer om hun vijanden mee te lijf te gaan. Succes in de strijd hing uiteindelijk ook af van snelle verrassingsaanvallen en een fel verlangen de vijand te vernietigen. Ook de Ngoni en Ndebele gebruikten zulke oorlogstechnieken tijdens hun raids noordwaarts naar Centraal-Afrika in de jaren 1830 en 1840.

Shaka oefende ook een strikte politieke controle uit over zijn koninkrijk. Hij ontwikkelde een gecentraliseerd regeringssysteem waarin hij als heerser de absolute macht bezat. In pasveroverde gebieden liet hij erfelijke leiders vervangen door koninklijke beambten (gekend als ‘induna’) die direct verantwoording hadden af te leggen tegenover de koning. Wie niet gehoorzaamde, werd gewoon vernietigd. Soms werden hele dorpen met al hun inwoners tegelijk letterlijk van de kaart geveegd. Soms waren de induna voormalige plaatselijke leiders, wanneer ze tenminste zo verstandig waren geweest zich snel te onderwerpen. Maar desondanks verloren plaatselijke leiders het grootste deel van hun vroegere macht. Ze mochten geen eigen militaire regimenten meer oprichten. Jonge mannen en vrouwen van de pasveroverde koninkrijken werden ingelijfd bij de regimenten van koning Shaka. Enkel Mzilikazi, leider van de Khumalo, was een zeldzame uitzondering. Hij bleef uiteindelijk de leider van zijn volk en verkreeg het recht eigen militaire regimenten op te richten. Maar uiteindelijk zou ook Mzilikazi het gezag van Shaka uitdagen, waardoor de Khumalo zch uiteindelijk moesten terugtrekken naar het hoogveld achter de Drakensberg.

Naast militaire verplichtingen, vorderde de Zulu staat ook mannen en vrouwen op voor voedselproductie ten koste van de staat. De mannen hoedden het vee van de koning en joegen olifanten om hun ivoor. Vrouwen waren verplicht de koninklijke velden te bewerken. Er werden regimentssteden opgericht, die het uitzicht hadden van traditionele Zulu veekralen, op strategische posities in het hele koninkrijk. Enkel na een aantal jaren dienstplicht ten gunste van de koning mochten de mannen en vrouwen hun regimenten verlaten, huwen, een gezin stichten en hun eigen boerenbedrijf opstarten. Maar ook dan nog moesten ze steeds paraat staan om in het leger te dienen. Op deze manier zorgde het regimentssysteem ervoor dat regionale identiteiten vervaagden en loyauteit ten opzichte van de Zulu koning werd bevorderd. Nog voor het einde van Shaka’s korte regeerperiode begonnen alle inwoners van zijn koninkrijk zichzelf te zien als ‘Zulu’.

Ten noorden van het Zulu koninkrijk leidde de Mfecane tot de opkomst van een aantal nieuwe, krachtige staten. In de bergen ten noorden van de Pongola-rivier (ten noorden van de Zulu staat) stichtten de Ngwane een nieuw eigen koninkrijk onder hun koning Sobhuza (1815-1836). Dit koninkrijk zou later (en nu nog) Swaziland genoemd worden, naar de naam van Sobhuza’s opvolger Mswati I (1839-1865). In het zuiden van wat nu Mozambique is, stichtte een voormalige Ndwandwe militaire leider, Soshangane, het koninkrijk Gaza.

Ondertussen breidde Shaka zijn Zulu koninkrijk uit naar het zuiden, in de richting van de Tugela-rivier. Zelfs de Mpondo, die nog verder naar het zuiden leefden, bleven niet immuun voor aanvallen van de Zulu. Grote delen van het huidige KwaZulu-Natal, zo is wel geopperd, zouden compleet ontvolk geraakt zijn door raids van de Zulu. Overal zouden vluchtelingenstromen op gang zijn gekomen om te ontsnappen aan het gevreesde Zulu leger van Shaka. Modern onderzoek, echter, heeft de mate van ontvolking kritisch in vraag gesteld en houdt vast aan de these dat zelfs ten noorden van de Umzimkulu-rivier (dus in het zuiden van het Zulu koninkrijk) er nog verscheidene onafhankelijke gemeenschappen bleven bestaan. Toch blijft het een feit dat zelfs verscheidene volken (bvb. de Hlubi en de Ngwane) die leefden in het voorgebergte van de Drakensberg leden onder Zulu raids. In 1821-1822 zouden eerst de Hlubi en daarna de Ngwane hun leefgebied ontvluchten. Ze staken daarbij de bergpassen over van de Drakensberg, zodat het conflict van de Mfecane zich uitbreidde naar de Sotho in het hoogveld achter de bergen.

Hoofdstuk 1.4: Het einde van het regime van Shaka

In 1828 werd koning Shaka vermoord door zijn halfbroer Dingane. Daarna riep Dingane zichzelf uit tot de nieuwe koning van het Zulu koninkrijk. Op de uiterst korte tijd van tien jaren had Shaka zijn koninkrijk weten op te bouwen. Maar binnen de tien jaren na Shaka’s dood zou zijn koninkrijk maar nauwelijks aan de vernietiging ontkomen. Dingane bezat niet hetzelfde militaire genie en niet dezelfde leiderschapskwaliteiten als zijn halfbroer. Maar het is uiterst twijfelachtig of zelfs Shaka de problemen van zijn opvolger de baas zou kunnen.

Sommige van de problemen die Dingane plaagden, waren een erfenis van zijn voorganger. De macht en eenheid van het koninkrijk onder Shaka waren sterk afhankelijk van succes tijdens schier eindeloze oorlogen en een even schier eindeloze voorraad aan oorlogsbuit. Maar zo’n fenomenale successen zou zelfs Shaka niet kunnen volhouden. Potentiële vijanden bevonden zich steeds verder weg van het Zulu koninkrijk en – belangrijker – zij leerden zichzelf hoe zich te verdedigen tegen Zulu invallen. We kunnen hier dus spreken van ‘imperial overstretch’. Want, het was tijdens een terugtocht na een nederlaag tegen de relatief verre staat Gaza in het noorden, dat het Zulu leger het nieuws zou vernemen van de moord op Shaka.

Toch was het grootste probleem dat Dingane kreeg voorgeschoteld, niet een oorzaak van zijn eigen gebrek aan talent of een erfenis van Shaka. Het betrof hier de invasie van het laagveld Dedoor gewapende en bereden Boeren in 1837-1838. Die Boeren waren uit de Kaapkolonie geëmigreerd, op zoek als ze waren naar nieuw land om zich – als blanken – definitief te vestigen.

Hoofdstuk 1.5: De Difaqane op het hoogveld

In de vroege negentiende eeuw leefden de Sotho op het zuidelijke hoogveld, aan de westzijde van de Drakensberg, in verscheidene kleine, onafhankelijke gemeenschappen. Vooral in de vruchtbare vallei van de Caledon, een zijrivier van de Oranjerivier, bevond zich een grote concentratie Sotho nederzettingen. Elke gemeenschap had zijn eigen systeem van leeftijdsregimenten met initiatieriten. Deze regimenten werden ingezet voor openbare werken en voor militaire doeleinden. Anders dan bij de Zulu, riepen de Sotho leiders deze regimenten enkel in het leven wanneer het nodig was, dus niet permanent. Diefstal van vee tussen de verscheidene gemeenschappen was een algemeen verschijnsel onder de Sotho, maar niet noodzakelijk een erg destructieve bezigheid. De Sotho gemeenschappen werden door deze raids op ‘bescheiden’ schaal niet tot de bedelstaf veroordeeld.

Echter, in 1821-1822 zwermden de Hlubi en Ngwane uit over het hoogveld, op de vlucht gedreven als zij waren door de Zulu. De kleine, verdeelde Sotho gemeenschappen waren voor de Hlubi en Ngwane een gemakkelijk doelwit. Zo onstond een kettingreactie van overvallen. De Hlubi overvielen de Tlokwa, die op hun beurt de Sotho gemeenschappen aanvielen aan de bovenloop van de Caledon. Deze raids veroorzaakten uiteraard veel vernielingen en troebelen, maar toch minder dan historici vroeger aannamen. Conflicten en veediefstallen waren een ‘gewoon’ verschijnsel in de vallei van de Caledon. Nieuw, echter, en gevaarlijker, waren aanvallen vanuit het zuiden, vanuit de Britse Kaapkolonie, door bereden Griqua en Kora. Deze Griqua en Kora voerden hun raids niet enkel uit te paard. Alsof het nog niet erg genoeg was, beschikten zij ook nog eens over vuurwapens, aangekocht in de Kaapkolonie. Zij overvielen de valleien van de Oranje en de Caledon en spaarden daarbij niets of niemand. Dorpen gingen in de vlammen op, vee werd gestolen en mensen als slaven weggevoerd en verkocht in de Kaapkolonie.

Deze periode, vanaf de jaren 1820 tot ca. 1840, staat traditioneel bekend als Difaqane: ‘de verstrooiing’. Maar hoewel het conflict zich uitdeinde over alle gemeenschappen op het hoogveld, stonden juist daar enkele nieuwe leiders op. Deze machtige mannen namen de gelegenheid te baat om krachtige nieuwe staten op te bouwen. Maar, hoe krachtig en machtig ook, de nieuwe staten en hun leiders kregen het veel harder te verduren door de invasie van Boeren-kolonisten vanuit de Kaapkolonie: de ‘Groote Trek’ van de late jaren 1830. Daardoor zou de Difaqane nog verscheidene decennia blijven aanslepen in het hoogveld.

Hoofdstuk 1.6: Moshoeshoe en de opkomst van het Sotho koninkrijk

In de troebele tijden aan het begin van de jaren 1820 vestigde Moshoeshoe, een leider van de Mokoteli-clan, zijn hoofdkwartier op de hellingen van een berg ten oosten van de bovenloop van de Caledon. Vanuit dit arendsnest wist hij snel een reputatie op te bouwen als bekwaam militair leider. Deze reputatie lokte vele Sotho vluchtelingen, die bij Moshoeshoe bescherming zochten. In 1824 leed Moshoeshoe echter enkele zware nederlagen tegen Tlokwa en Ngwane invallers. Hij zag zich genoodzaakt zich met al zijn duizenden ‘beschermelingen’ terug te trekken naar de hogere tafelberg Thaba-Bosiu. Deze plek was erg doordacht gekozen. Zij was goed te verdedigen en kon een lang beleg doorstaan. Er bevonden zich vruchtbare graaslanden en zoet water. Vanuit zijn nieuwe arendsnest wist Moshoeshoe de hele omgeving zeer wel te beheersen.

Vanuit deze strategisch zeer secure plek, bouwde Moshoeshoe een nieuw en krachtig Sotho koninkrijk. Het was echter geen gecentraliseerde staat, zoals bij de Zulu van Shaka. Het Sotho koninkrijk leek meer op een confederatie van quasi-zelfstandige gemeenschappen. Elke Sotho gemeenschap stond het vrij zich onder de bescherming van Moshoeshoe te plaatsen. Velen deden dat ook, en zo breidde zich het Sotho koninkrijk gestaag uit. Moshoeshoe liet de plaatselijke, erfelijke macht van lokale leiders intact, ook hun verantwoordelijkheid voor het bijeenroepen van leeftijdsgebonden regimenten. Alles wat de lokale leiders hoefden te doen was Moshoeshoe erkennen als opperste leider, regimenten sturen wanneer Moshoeshoe ze nodig had en tribuut verzenden naar Thaba-Bosiu, de hoofdstad. Moshoeshoe van zijn kant, verstevigde zijn relaties met de lokale leiders van het Sotho koninkrijk via een ingewikkeld systeem van huwelijksallianties. Moshoeshoe zelf had vele vrouwen en nakomelingen, en de meeste andere Sotho leidersfamilies waren op de één of andere manier familiaal verwant met de koning.

Moshoeshoe was ook niet vies van raids tegen zwakkere buren om zijn veestapel aan te vullen. Met sterkere buren lag dat echter anders. Hij erkende ootmoedig hun machtspositie en zond bijvoorbeeld runderen als tribuut naar de Ngwane en veren en huiden naar de Zulu van Shaka. Zelfs de verre Ndebele in het huidige Zimbabwe kregen koeien en stieren van Moshoehsoe cadeau. Aan deze listige vrijgevigheid kwam echter een einde in 1827, nadat Zulu-aanvallen de Ngwane zodanig hadden verzwakt dat ze voor de Sotho van Moshoeshoe geen bedreiging meer vormden. Sotho aanvallen verdreven de voormalige ‘bevriende’ Ngwane naar het zuiden, naar het gebied van de Thembu.

In de vroege jaren 1830 nodigde Moshoeshoe missionarissen, afkomstig van de Kaapkolonie, uit in zijn koninkrijk. De motieven van Moshoeshoe waren eerder politiek en economisch, dan religieus. Hij erkende dat het grootste gevaar voor de Sotho dreigde vanuit de noordelijke grensstreek van de Kaapkolonie. Vandaaruit pleegden bendes bereden Griqua en Kora hun gevreesde overvallen. Moshoeshoe hoopte dat vriendelijke betrekkingen met de blanke christenen van de Kaapkolonie een tegengewicht konden zijn tegen de Griqua en Kora. En met diezelfde blanke christenen uit de Kaapkolonie hoopte hij een handeltje in paarden en vuurwapens op te zetten. Daarin slaagde Moshoeshoe wonderwel. Import van paarden een geweren zorgde ervoor dat in de jaren 1830 en 1840 het Sotho koninkrijk uitgroeide tot één van de meer formidabele Afrikaanse machtsblokken in zuidelijk Afrika.

Hoofdstuk 1.7: De Difaqane op het westelijke hoogveld

Ook verder naar het westen, waar nu Botswana ligt, hield de Difaqane lelijk huis. Dat was (en is) het leefgebied van de Tswana. Dit was een volk van veehoeders die beschikten over enorme kuddes runderen. Deze kuddes waren het doelwit van aanvallen door onwricht geraakte groepen Sotho (Fokeng, Hlakoena en Taung). In 1823 vielen zij de hoofdstad van de Tswana Tlhaping aan. Waarop de Tlhaping dan weer een smeekbede stuurden naar een lokale blanke missionaris, Robert Moffat. Moffat moest ervoor zorgen dat de Griqua met hun vuurwapens de Tlhaping zouden te hulp komen. Dat deden de Griqua ook: ze wisten de Fokeng, Hlakoena en Taung te verdrijven uit het leefgebied van de Tlhaping. Deze gebeurtenis zou de reputatie van blanke missionarissen de hoogte in doen schieten, bevriend als ze waren met de mannen met de geweren.

Na hun verdrijving uit het leefgebied van de zuidelijke Tswana, trokken de Hlakoena en Taung zich terug naar hun oorspronkelijke vestigingsgebieden ten zuiden van de rivier de Vaal. Een groep Fokeng, daarentegen, onder bekwame leiding van Sebetwane, zou zijn plundertocht noordwaarts verderzetten. Zij zouden bekend worden als ‘Kololo’. De Kololo zouden zelfs doorheen de Kalahariwoestijn trekken en daarbij bijna ten onder gaan. Maar uiteindelijk zouden zij in het huidige Zambia belanden en daar het Lozi koninkrijk aan de bovenloop van de Zambezi-rivier weten te veroveren en voor korte tijd te bezetten (tot 1864).

take down
the paywall
steun ons nu!