Durf zwenken – over schuinsfilosofeerders en (d)warsdenkers

Durf zwenken – over schuinsfilosofeerders en (d)warsdenkers

donderdag 12 januari 2012 20:46
Spread the love

Aan de Gentse vakgroep wijsbegeerte woedt al enige tijd een debat over de vraag “Wat is wetenschap?”. Opvallend daarbij is dat geen van beide filosofische kampen stilstaat bij de denkbeweging – de discursieve geste – die ze vanuit hun eigen perspectief uitvoeren, maar in de plaats daarvan elk een eigen ruimte afbakenen waarbinnen de discussie kan gevoerd worden. Dit starre oppositiedenken sluit meteen de denkopeningen af waarlangs de filosofie aan zichzelf kan ontsnappen, en verraadt een ontegensprekelijk rechts discours.

“Wat is wetenschap”, vraagt de filosofie? Voor we die vraag beantwoorden, of willen beantwoorden, moeten we eerst weten vanuit welk antwoord ze kan gedacht worden, wie de vraagstellers zijn en met welke agenda zij die vraag nu opwerpen. Niet het antwoord, maar de vraag naar de vraag is fundamenteel, zo schrijft filosoof Anton Froeyman. Marc De Kesel licht de discussie op subtiele wijze uit de hengsels wanneer hij het heeft over de “vraag ALS VRAAG”. De filosofie weigert steeds aan de lokroep van de vraag – la questiongehoor te geven, omdat zij van nature het spoor volgt dat door een vraag in het denken wordt gegrift. Een filosofische vraag dient men zijlings te omspelen en in haar onontkoombare v(r)aagheid tegemoet te treden, overlangs de dwarssporen van het denken.

Filosofen als Braeckman en Boudry zetten zich echter angstvallig af tegen dit kromme denken, dit zwenkende denken dat korte bochten aandurft en zichzelf in schuinse pas tegemoet treedt. In een doorzichtig ideologisch manoeuvre trachten zij de plooien van het denken glad te strijken en wat krom gedacht is recht te trekken. Een ideologie die zichzelf miskent, is echter een rechtse ideologie. Links denken is bevrijdend, bevraagt haar eigen mogelijkheidsvoorwaarden en gaat voorbij de grenzen van wat “rationaliteit” en “waarheid” dicteren.

De scepsis, zo weten we sinds Alain Badiou, is het finale filosofische dogma, de laatste stuiptrekking van een hegemonie van het “weten”. Badiou toonde aan dat wetenschap ondergedetermineerd is omdat de gebeurtenis (l’événement) altijd zelf al modaliteiten in zich draagt die aan onze rationaliteit ontsnappen. Ook het rafelige denken van Lacan, waarover de filosoof Harry Frankfurt baanbrekend werk verrichte, laat zich niet opsluiten in simplistische categorieën. Lacan denkt niet zozeer, hij wordtveeleer gedacht (“çaparle). Niet verwonderlijk zijn deze filosofen van de aporie, de denkers van de schuinse en sluikse blik, een bedreiging voor het sciëntistische discours van deze wetenschapsideologen. Enkel in de marges van het denken, waarin we met Jean Boudrillard onze zekerheden opschorten en de rationaliteit onverlet laten, kunnen we ons eigen savoirdesavoueren. Dat is wat Sigmund Freud ons geleerd heeft, en wat nog steeds weerstand oproept.

“Ir-rationeel” duidt op het in vraag stellen van wat voor rationeel doorgaat, het loslaten van de stilzwijgende en stilgezwegen assumptie, een gedurfd uitzwenken op het gladde ijs van de filosofie. Psychoanalyse, zoals Marc De Kesel terecht opmerkte, is een theorie die de plaats van het weten afzweert en haar bestaansrecht ontleent aan het onaflatende besef dat de mens nooit buiten zichzelf kan treden, dat we de vraag naar de dimensie die ons denken constitueert altijd onbeantwoord moeten laten. De noumenale wereld – het Reële bij Lacan – is slechts een schaduw die ons achtervolgt maar steeds weer ontglipt.

Braeckman en Boudry staren zich blind op drogredenen, maar beseffen niet dat elke reden in essentie als “drogreden” gedacht en ver-dacht kan worden, vermits ze haar eigen geldigheid legitimeert en zo een bepaald denkkader uitlijnt. De Joodse historicus Jacques Presser waarschuwde ooit dat “als het fascisme ooit terugkomt, dan zal het dat doen onder de naam anti-fascisme”. De betrouwbare maar feilbare kennis waarop Braeckman en Boudry aanspraak maken, verhult eigenlijk een totalitair discours, dat alternatieve perspectieven beknot, de pas afsnijdt en monddood maakt.

Ook andere zogenaamde filosofen aan de Gentse vakgroep (Froeyman, De Langhe, Vanderbeeken) ontsnappen niet aan dit steriele dovemansdenken. Net omdat zij pretenderen boven de onverzoenbare perspectieven uit te stijgen, zitten zij zelf gevangen in een hermetisch oppositiedenken, waarbij niet langer de ruimte gaapt om op de eigen schreden terug te keren en het metaperspectief te bevragen. In het ongewisse over de vluchtpunten van hun eigen denken – daar waar het zich in de einder verknoopt met die van andere perspectieven – heulen ze onwillekeurig mee met het absolutisme van Braeckman en Boudry. Als men lang genoeg in een afgrond staart, zo wist Nietzsche, gaat de afgrond terugstaren. Wie de filosofie voor lief neemt, laat zich niet in met het abysmale boek van Braeckman en Boudry, dat de lezer vanuit diepe ideologische krochten lonkt.

Filosofie plaatst telkens opnieuw de legitimiteit van de kennisvraag tussen haakjes en onderzoekt de ruimte van waaruit een bepaald discours kan gedacht worden. Filosofie is een activiteit die zichzelf onophoudelijk moet her-bevragen en zich aan haar eigen gewichtloosheid opheffen. In Gent is de filosofie thans wars van dwars-denkers. In een vakgroep vol blinden en dubbelblinden is het kwaad zoeken naar een éénoog.

Thomas Van der Elst – filosoof – Turnhout

take down
the paywall
steun ons nu!