Deze foto van een gebombardeerde woning in Libië staat op de website http://www.federaljack.com/?page_id=37933. Op de site staan foto's van de slachtoffers. Niet voor gevoelige personen!
Opinie, Nieuws, Afrika, Politiek, Islam, Libië, VS, Vijay Prashad, Counterpunch -

Drijvende kracht anti-Amerikaanse woede in Libië is vernedering

Na de moorddadige raids op het Amerikaanse consulaat in Benghazi zagen de massamedia slechts twee mogelijke verklaringen: een provocerend filmpje en ondankbaarheid van de Libische bevolking nadat 'wij' hen hadden bevrijd van Khaddafi. Vijay Prashad vindt een heel andere verklaring: Libiërs hebben immers een beter geheugen dan onze media. Prashad vergoelijkt niet maar analyseert. Essentiële informatie.

dinsdag 18 september 2012 14:33
Spread the love

Al-Nass (‘het volk’) en andere tv-zenders van het mediabedrijf ‘Satellite Salafism’ hebben clips uitgezonden van een trailer van een reeds één jaar oude amateuristische film over de profeet Mohammed, die werd gemaakt door een inwoner van Californië met dubbele Israëlische en Amerikaanse nationaliteit en werd gefinancierd door een christelijke prediker uit Florida.

(Salafisme is de leer die een strikte en puriteinse interpretatie van de Koran voorstaat. Het is verwant aan het wahabisme van het regime in Saoedi-Arabië. Salafisme is vooral populair onder Soennietische moslims, een grote meerderheid van alle moslims, nvdr).

Aan de overkant van de oceaan spoorden de extremisten elkaar aan. De reacties in Caïro en Benghazi waren snel. Menigtes troepten samen voor de VS-ambassade in Egypte en het VS-consulaat in Libië en bestormden ze. In Benghazi heeft klaarblijkelijk een granaatwerper vier VS-diplomaten gedood, waaronder de VS-ambassadeur in Libië, Christopher Stevens.

Zowel in Caïro als in Benghazi bestond die toeloop niet alleen uit radicale islamisten, maar ook uit groepen zoals de Egyptische Ultra’s, de voetbalfanclub die een belangrijke rol speelde in de revolutie van 2011. De media concentreerden zich op de aanwezigheid van bebaarde mannen en zwarte vlaggen om die protesten af te schilderen als het werk van Salafieten en marginale groeperingen zoals Ansar al-Shariah met de vinger te wijzen.

De zwarte vlag (de banier van de arend) behoort uiteraard niet alleen toe aan al-Qaeda, zelfs niet aan het islamitische radicalisme. Het is een algemeen gebruikt symbool geworden van al diegenen die een meer robuste islamitische aanwezigheid willen in het openbaar leven, evengoed als van diegenen die onder een islamitische theocratie willen leven. Beiden eisen ze deze vlag op. De aanwezigheid ervan zegt dus niets beslissends over de stromingen die hier of aan andere evenementen deelnamen.

Het zal tijd vergen om de wortels van deze gewelddaden volledig te begrijpen, na grondig onderzoek en doorlichting van al degenen die naar de protesten kwamen. Niettemin kunnen reeds enkele preliminaire waarnemingen worden gemaakt over deze aan de gang zijnde sociale uitbarstingen, zeker in het geval van Libië.

Benghazi’s lange walging van het westen

Dit is niet het eerste protest van deze aard in Benghazi, de stad in het oosten van Libië. Het voorbije jaar was tumult daar de orde van de dag. In januari bestormde een menigte het hoofdkwartier van de Nationale Overgangsraad. In april werd een bom gegooid naar een konvooi met het hoofd van de VN-missie in Libië en een andere bom ontplofte aan een gerechtsgebouw. In mei werd een raket afgevuurd naar een gebouw van het Rode Kruis. Een konvooi met het hoofd van het Britse consulaat werd aangevallen in juni. Sindsdien werd het Brits consulaat ontruimd. In augustus ontplofte een bermbom rechtover het Amerikaanse consulaat.

Frustratie over het Westen is wijdverbreid in alle lagen van de maatschappij, die geen loyale volgers van Khaddafi zijn maar integendeel zeer moedig hebben gevochten in de burgeroorlog van 2011 tegen Khaddafi. De interventie van de NAVO heeft de veel dieper liggende grieven die er leven tegen de VS en Groot-Brittannië (GB) er niet op verzacht, vooral dan het gevoel van vernedering van de Arabische wereld tegenover de arrogantie van de Westerse culturele en politieke overheersing.

Een eerder incident verduidelijkt dat. Op het einde van 2005 waren er wereldwijd protesten als reactie op een Deense krant, de Jyllands Posten, die karikaturen had gepubliceerd van de profeet Mohammed. Dat protest kwam ook naar oostelijk Libië in het begin van 2006. Een Italiaans minister, Roberto Valderoli, droeg een t-shirt met een beledigend opschrift. Een betoging van ongeveer 1.000 personen, voor het merendeel politieke islamisten en vrome moslims, kwam samen tegenover het Italiaans consulaat in Benghazi op 17 februari 2006.

Het regime van Khaddafi zond zijn bewapende politie die het vuur opende en 11 betogers doodschoot. Na die politie-actie keerde een deel van de middenklasse, die geen sympathie had voor de islamisten, zich tegen het Khaddafi-regime. Intellectuelen zoals Fathi Terbil, Terbil Salwa en Idris al-Mesmari sloten zich aan bij een platform dat rechtspraak eiste voor de families van de gesneuvelden van 2006 maar ook voor de families van de leden van de Libische Islamitische Vechtende Groep (LIFG)  en anderen die waren afgeslacht in de gevangenis van Abu Salim in 1996.

Om op 17 februari 2011 de vijfde verjaardag te herdenken van die afslachting organiseerden Terbil en anderen een betoging in Benghazi. Om dat protest te saboteren werd Terbil op 15 februari aangehouden. Om zijn vrijlating te eisen kwam toen een menigte op straat in Benghazi, waarmee ze de grote opstand tegen Khaddafi in 2011 in gang zette. Khaddafi verspeelde de controle over het volledige oosten van het land in een week tijd. De sociale wortels van de vernedering speelden een belangrijke rol in de Februarirevolte van Libië.

Westerse steun voor Khaddafi niet vergeten

De protesten gingen niet alleen maar over die karikaturen. Ze gingen evengoed over de slachting van 1996 in de gevangenis van Abu Salim en over de collaboratie van het regime van Khaddafi met de ‘oorlog tegen het terrorisme.’ Vanaf de late jaren ’80 had het regime van Khaddafi alle tekens van politieke islam hardhandig onderdrukt. De gevangenissen zaten vol bebaarde mannen en onder de bevolking werd geen enkele verdraagzaamheid voor vormen van islamitische dissidentie toegestaan. Daarom vluchtten de leden van de LIFG naar Saoedi-Arabië, Soedan en natuurlijk Afghanistan en Pakistan. Het regime van Khaddafi kon de militanten van de LIFG en aanverwante organisaties daar niet raken, daar had het de capaciteit niet voor. 

Na 11 september 2001 wou het Westen folteringen ‘uitbesteden’ aan gevangenissen buiten hun directe controle, Khaddafi (evenals Moebarak in Egypte en Assad in Syrië) bood zijn diensten aan. In maart 2004 opende de VS een diplomatieke zending in (de hoofdstad) Tripoli (van 1972 tot 2004 hadden de VS geen officiële diplomatieke banden met Libië, de belangen van VS-burgers in Libië werden al die jaren waargenomen door de … Belgische ambassade in Tripoli). De (Amerikaanse inlichtingendienst) CIA opende er eveneens een bureau.

Later diezelfde maand kwam Tony Blair naar Libië, de eerste Britse eerste minister die het land bezocht sinds 1943. Hij besteedde er heel wat tijd aan gesprekken over commerciële belangen (om Shell zijn olieconcessies te bezorgen) en aan hun ‘gemeenschappelijke strijd’ tegen het terrorisme. Blair was opgewonden om Khaddafi te ontmoeten (de ‘Leader’ zoals Britse faxen naar Tripoli stelden), in zijn tent, omdat ‘journalisten daar verzot op zijn. Als dit mogelijk zou zijn, dan zou nummer 10 zeer dankbaar zijn’ (Downing Street 10 is het adres van de eerste minister in London, nvdr).  Als quid pro quo (voor wat hoort wat, nvdr) organiseerden de Britten de ‘overhandiging’ van LIFG-militanten aan het regime van Khaddafi.

“Dat was toch het minste wat we konden doen voor u en voor Libië om de merkwaardige relatie aan te tonen die wij over de jaren hebben opgebouwd”, schreef Sir Mark Allen, hoofd van de Britse (militaire inlichtingendienst) MI6 op 18 maart 2004 aan Koussa Moussa, de opperbeul van Khaddafi. Dat bericht ging specifiek over “de veilige aankomst van Abu Abdallah Sadiq”, verzetspseudoniem van Abdul Hakim Belhadj, vroegere emir van de LIFG en nu leider van de politieke partij al-Watan (en een belangrijk leider van het militaire deel van de revolutie van 2011).

Een alomvattende lijst in een rapport van Human Rights Watch, ‘Delivered into Enemy Hands: US-Led Abuse and Rendition of Opponents to Gaddafi’s Libya’ (‘Uitgeleverd in handen van de vijand: mishandelingen en overname onder leiding van de VS van opposanten van het Libië van Khaddafi’) dat vorige week werd vrijgegeven detailleert de verhalen van een aantal leidende figuren die over heel de wereld werden aangehouden, gefolterd in VS-gevangenissen in Afghanistan en elders en daarna werden uitgeleverd aan Libië. Ze werden aan de Libische autoriteiten overgeleverd in het volste besef dat ze gefolterd en zelfs gedood zouden worden.

Belhadj en zijn vrouw, Fatima Bouchar (die toen vier maand zwanger was) waren opgepakt in Maleisië en zeggen gefolterd geweest te zijn door de CIA in Bangkok, Thailand. Bouchar zei aan Human Rights Watch: “Ze wisten dat ik zwanger was, het was duidelijk” en hoewel ze geen enkele band had met enige militante groepering werd ze vijf dagen zonder voedsel vastgeketend.
Het echtpaar werd daarna naar Libië gevoerd. In een fax dankt de CIA de Libische veiligheidsdiensten voor hun “gastvrijheid” en zegt dat hun bezoek “zeer productief” was. Toen het echtpaar in Libië aankwam, werden Belhadj ijskoud door Moussa Koussa begroet “Ik heb op je zitten wachten.”

In april 2012 zei Belhadj aan het Europees Parlement: “Al wat we willen is rechtvaardigheid. Wij hopen dat het nieuwe Libië, bevrijd van zijn dictator, positieve banden zal hebben met het westen. Die banden moeten gebaseerd zijn op respect en rechtvaardigheid. Alleen door de fouten van het verleden te erkennen en er zich voor te verontschuldigen kunnen we vooruit als vrienden.”

Mensen zoals Belhadj staan voor een sociale klasse die zijn waardigheid geschonden zag door Westerse acties. Verlangen naar waardigheid is de drijvende kracht van opstanden. Zo ontstond ook de rebellie tegen Khaddafi’s regime. Dat verlangen blijft ook een grote katalysator voor onrust in de regio tegen de Westerse belangen, vooral omdat er geen excuus zal komen voor het overgaveprogramma (‘rendition program’) evenmin als voor de nauwe, zelfs onderdanige, collaboratie met het regime van Khaddafi van 2003 tot 2011.

Moussa Koussa, de beul van Khaddafi, werd snel afgevoerd op een Brits militair vliegtuig in maart 2011, een terugbetaling voor geleverde diensten aan MI6. Hij leeft nu in een comfortabele bungalow in Doha, Qatar. Noch hij, noch zijn vriend Sir Mark Allen, noch Steve Kappes van de CIA zullen ooit moeten toegeven wat ze gedaan hebben, zich er voor verontschuldigen of in beschuldiging gesteld worden voor zware overtredingen van het internationaal recht.

De vernederingen blijven zich zonder adempauze opstapelen.

Libische woede ondanks de verkiezingen

De verkiezingen in juli luidden een opening in voor Libië. De resultaten werden gevierd in het Westen, omdat het er op leek dat de islamisten niet de vruchten van de opstand hadden geplukt zoals in Tunesië en Egypte. De neoliberale krachten onder leiding van de Alliantie van Nationale Krachten van Mahmoud Jibril hadden de meerderheid behaald. Jibril was het politieke gezicht geweest van de Libische diaspora. Na een loopbaan in de Golf keerde hij terug naar Libië in de jaren 2000 op aandringen van Saïd al-Islam Khaddafi, die zijn land wilde omvormen tot een “Koeweit aan de Middellandse Zee.”

Toen dat niet van een leien dakje liep, geraakte Jibril gefrustreerd. Hij had geen politieke basis. Toen de rebellie uitbrak wierp Jibril zijn achterban in de strijd en kon hij, dankzij de NAVO-interventie, zijn nauwe banden met het Westen goed gebruiken om zich in een positie met politieke macht te manoeuvreren. Zijn overwinning van de verkiezingen stelde de NAVO gerust, die nu het gevoel had dat ze hun man aan de leiding hadden – iemand die openstond voor zoete broodjes met Westerse oliebedrijven en die stond te popelen om de neoliberale agenda door te duwen die vijf jaar eerder niet was doorgegaan.

De regels voor de verkiezingen van juli garandeerden Jibril’s Alliantie een vrije weg naar de overwinning. Slechts 80 van de 200 zetels van het parlement konden worden verworven door de politieke partijen, terwijl de rest moest worden ingevuld door onafhankelijke kandidaten. Dat zou in het voordeel spelen van Jibril’s Alliantie omdat het die parlementlseden kon aantrekken tot zijn blok. Het vermoeden van Westerse nabijheid en de angst voor het islamisme cementeerde die band.

Zeer strikte regels tegen het gebruik van de primaire ideologie van de Moslimbroederschap weerhield Belhadj’s politieke kracht, de Partij voor Rechtvaardigheid en Wederopbouw (JCP), om zijn agenda door te duwen. Bovendien weerhielden meningsverschillen tussen de twee centrale islamistische leiders, Ali al-Salabi en Belhadj, de JCP ervan de verkiezingen in te gaan met een stevige eensgezindheid.

De anti-islamistische propaganda van Khaddafi van de voorbije twintig jaar was nog verre van verdwenen en met slechts 18 dagen te gaan voor een verkiezingscampagne, werd het duidelijk dat de JCP geen toegang zou krijgen tot die politieke sectoren die haar verdacht bleven vinden, ook al stonden ze sympathiek tegenover haar algemene oriëntatie.

Dit wil zeggen, ze delen waarschijnlijk niet zijn neiging tot theocratie maar delen wel zijn frustraties over wat in de Arabische wereld wordt aanzien als de aanhoudende vernedering door het Westen. Jibril weet niet hoe hij die vernedering moet aanpakken, omdat hij zich zeer op zijn gemak voelt met de Westerse agenda. De resultaten van de verkiezingen van juli zijn daarom niet representatief voor het sociale karakter van het land, waar de politieke islam een belangrijke rol speelt. Al dat gepraat over de ‘nederlaag’ van de islamisten in de kiesbureau’s verhit nog meer die maatschappelijke sectoren die geloven dat zij een integraal deel zijn van de toekomst van Libië.

Die protesten ontstonden vanuit een reeds lang bestaand gevoel van vernedering en woede, wegens de verheerlijking van islamofobie in het Westen en wegens het falen van de politieke instellingen in het nieuwe Noord-Afrika om de offers en de programma’s van de islamisten in overweging te nemen.

Het is te vroeg om een volledig oordeel te vellen over de aanval op het VS-consulaat. Details sijpelen langzaam door over de aard van de protesten en over het afvuren van granaten naar het consulaire gebouw zelf. Het is echter niet te vroeg om te stellen dat die protesten ontstonden vanuit een reeds lang bestaand gevoel van vernedering en woede, wegens de verheerlijking van islamofobie in het westen en wegens het falen van de politieke instellingen in het nieuwe Noord-Afrika om de offers en de programma’s van de islamisten in overweging te nemen.

Vijay Prashad, Counterpunch 

Vijay Prashad is professor internationale betrekkingen in de VS. HIj is auteur van meerdere boeken. Hij schrijft vanuit een progressieve visie op de maatschappij. Zijn kernbetoog is dat de goede ideeën van links slechts waarde hebben als ze gekoppeld zijn aan de politieke macht om ze te verwezenlijken.

Vertaling Lode Vanoost

take down
the paywall
steun ons nu!