Drama, fatwa en media: over vrijheid, kritiek en lange tenen
Sami Zemni

Drama, fatwa en media: over vrijheid, kritiek en lange tenen

In 2009 publiceerde Sami Zemni (coördinator van de Midden-Oosten en Noord-Afrika Onderzoeksgroep van de Universiteit Gent) het boek "Het islamdebat". Vijf jaar later woedt het debat heviger dan ooit en blijven de stellingen van Zemni relevant. Een hoofdstuk in het debat buigt zich over de vraag welke kritiek op de islam wenselijk is.

dinsdag 13 januari 2015 12:53
Spread the love




We kunnen de schade niet overschatten
die het steeds meer ingeburgerde systeem van collectief brandmerken
van moslims – niet specifiek jihadstrijders – tot gevolg heeft.
Moslims worden bijna dagelijks geconfronteerd met mediabeelden en
-verhalen waarop ze worden geacht te reageren… als moslim. Het
alledaagse racisme dat allang niet meer het speelveld is van
extreemrechts veronderstelt dat de moslim niemand anders dan de
essentiële moslim is, de moslim zoals die geproduceerd wordt door
het wezen van de islam. Zo ontneemt men de moslim zijn menselijkheid,
want het beeld dat men van hem ophangt wordt hem voorgekauwd. Als hij
niet voldoet aan dit beeld, dan wordt hem verweten een dubbel
discours te hanteren of zijn ware aard te verbergen. Deze primaire
vorm van racisme maakt van de moslim letterlijk een non-mens.
Ontmenselijkt en gereduceerd tot een spiegelbeeld van al onze
angsten, is het de moslim bijna onmogelijk om het spel mee te spelen.
Men verwacht dat hij reageert, want als hij dat niet doet, is dat als
het ware een bewijs van zijn valsheid.

Maar kan de moslim wel reageren?
Welke argumenten kan hij aanbrengen zonder zichzelf in eenzelfde
soort racistisch verhaal te verwikkelen? Hoe kan hij als
ontmenselijkte een primitief zelfbehoud overstijgen? Hoe kan het
primitieve in de anti-islamitische discoursen op een beschaafde
manier aangepakt worden? Hoe kan de moslim zichzelf niet zien door de
misvormende spiegel die hem wordt voorgehouden? De
Andere kan alleen maar anders zijn, de moslim kan alleen maar moslim
zijn tenzij… hij zoals wij wordt. ‘Want’, zo argumenteren ze,
‘wij bekritiseren hen niet om wie ze zijn maar om wat ze geloven.’
Op die manier is er zogezegd geen sprake van racisme, maar van
terechte kritiek. Mensen zijn echter voor het grootste deel
waar zij in geloven, of dat nu Allah, Boeddha, het individu of geld
is. Op die manier kan de moslim nooit winnen. Ofwel stopt hij met
moslim te zijn, ofwel sluit hij zich op in het opgelegde beeld.
Daartussen is er momenteel weinig plaats, want elke praktijk die niet
voldoet aan het stereotiepe beeld wordt gecatalogiseerd als bedrog,
zelfverloochening of erger: dubbelspraak. Voor de
Andere is er maar één redding, één uitweg: ‘Aangezien wij het
universele vertolken, moeten zij allemaal zoals wij worden.’1

Betekent al het voorgaande dat
kritiek op de islam niet mogelijk of wenselijk zou zijn? Uiteraard
niet. Er zijn talloze intellectuelen en analisten (zowel moslims als
niet-moslims) die op een heel diepgaande manier de islam ter
discussie stellen. Het probleem is dus niet zozeer dat er geen
kritiek is, maar wel dat die constant en overal op een welbepaalde
manier wordt opgeroepen. We worden aangemaand om voortdurend kritiek
te hebben op de islam. Voor er gesproken kan worden over de
structuren die aan de grond van de uitbuiting liggen, onderdrukking
en geweld in naam van de islam laten gebeuren, moeten we bijna
verontschuldigend eerst een klaagzang over de islam ophangen: de
islam kent geen scheiding van Kerk en Staat, de islam kende geen
Verlichting, etc. Zij die deelnemen aan dat soort van publieke
jammerklachten zijn meestal niet echt begaan met een intellectuele en
inhoudelijke kritiek. Het is veeleer een pose, een houding, een
bijzonder persoonlijkheidskenmerk, iets wat de Leuvense
cultuursocioloog Rudi Laermans neokritiek2
noemt. Zo’n dwingende kritische houding is zeer
typerend voor het debat over moslims in België en Nederland. Hoe
vaak kregen we bijvoorbeeld de vraag waarom moslims het terrorisme
niet veroordelen te horen, vooraleer de discussie goed en wel van
start kon gaan? Ook al kunnen we enkele serieuze kanttekeningen bij
de vraag zelf maken (moeten alle katholieken zich uitspreken over het
IRA?), toch komt het ons bijzonder slecht uit dat moslims het geweld
afkeuren.3
We willen het niet weten, want het zou onze zoektocht naar
narcistische zelfbevestiging (‘Ik heb het toch wel zelf gelezen in
de Koran dat moslims anderen moeten doden!’) blootleggen. Vandaar
dat deze pseudokritische houding ten aanzien van de islam een ideale
functie heeft om onszelf als mogelijke slachtoffers voor te stellen.
Laten we Rudi Laermans nogmaals aan het woord: ‘De neokritische
subjectiviteit wordt geobsedeerd door macht. De
libidinaal-narcistische bezetting van elke sociale verhouding
verandert de Ander noodzakelijk in een potentiële castrator van de
eigen kritische houding. Om de castratieangst te bezweren wordt de
rivaal van meet af aan bejegend als mogelijk machtiger. In de
retoriek van beschuldiging en slachtofferschap vormen het individuele
narcisme en de geïnstitutionaliseerde eis van kritiek een
onontwarbare knoop.’4

Dit betekent dus
niet dat we ons moeten onthouden van gegronde kritiek op de islam en
de manier waarop moslims hun religie beleven. Maar
zo’n kritiek kan slechts vruchtbaar zijn wanneer hij vooral de
sociale mechanismen van onderdrukking blootlegt en de structurele
aspecten van de uitbuiting aanraakt in plaats van te blijven hangen
in een oppervlakkig afkeuren van aberraties, en in een liefst zo
spectaculair mogelijke veroordeling van personen. Dit is dus een
pleidooi voor echte kritiek, en bijgevolg voor dialoog, want in de
argumentatieve aanpak wordt het wederwoord van de Andere altijd
opgenomen. Zoals ik al stelde in de inleiding is dit geen zwaktebod.
De rede laten primeren op het emotionele is geen oproep voor een
knuffelbeleid, maar het enige alternatief. Wat
hopen de vele editorialisten en commentatoren te bereiken met de
voortdurende oproep om kritiek te uiten op de islam? Veel verder dan
verontwaardiging geraken ze niet, omdat ze daartoe niet in staat
zijn. Nogmaals volgens Laermans: ‘De
neocriticus klaagt en veroordeelt, en meet zich zo gedurig een
kritische houding aan. Hij handelt niet, maar communiceert kritisch
over handelingen: hij vermijdt het moment van de praxis, en a
fortiori ook de mogelijkheid van een reëel politiek handelen.’

Als we willen dat de islam een proces
van verandering en hervorming ondergaat met kans op slagen, dan is
het noodzakelijk dat we in plaats van beschimping en verdachtmaking
de hervormers een eerlijke kans geven. Zij die de meest radicale
lezing van de islam tot norm verheffen, denken daarmee een ideale
vijand te hebben. Maar in werkelijkheid promoveren ze enkel de
extremisten tot enige spreekbuis van de islam. De legitimering van
deze radicale tendens die daaruit voortvloeit, plaatst de meerderheid
van de moslims gewoonweg buiten het debat. Als er al ooit een
succesvolle aanpak van het extremisme denkbaar is, dan zal het in
ieder geval moeten gebeuren door samenwerking met die grote,
vooralsnog stille, groep van moslims.

Het temperen en milderen van de
kritiek op de islam zou echter een vorm van appeasement zijn, een
toegeving aan extremisten die zouden begrijpen dat het Westen niet
wenst te vechten voor zijn waarden. Deze redenering zou ten dele
correct zijn als we op argumenten gebaseerde redeneringen over de
jihadstrijders en hun ideologie zouden gebruiken. Maar niet als we
aan algemene islambashing blijven doen, waarbij het amalgaam bewust
in stand wordt gehouden. De islambashing maakt het werk van de
(moslim)hervormers zo goed als onmogelijk. Als de overheersende groep
in de maatschappij de islam verbastert en verengt tot een simpele
reeks clichés, dan is het voor de hervormers bijna onmogelijk om een
ruimte van discussie te vinden waarin een andere islam getoond kan
worden. De (moslim)hervormers blijven moslim en kunnen daarom niet
anders dan de islam te verdedigen tegen zowel de extremisten als het
symbolische geweld van de media-islam. Dat verzwakt uiteraard hun
werk en impact, en versterkt de reactionaire, retrograde en
extremistische krachten binnen de islam. En dat is nu net wat we niet
willen… (of stiekem misschien toch?).

Gelukkig werken de hervormers ver weg
van de schijnwerpers van de media aan de noodzakelijke verandering.5
Deze evolutie gebeurt gaandeweg en kan verschillende vormen aannemen:
van de meest conservatieve naar meer progressieve vormen van islam,
tot zelfs (weliswaar in de minderheid) een openlijk ongelovige vorm.
Daarnaast bestaan er ook denkers die zich helemaal niet als moslim
willen omschrijven en daarom het label van islamitische hervormer
verwerpen. Ongeacht hun verschillen, interne tegenstellingen en
conflicten, delen alle hervormers enkele belangrijke uitgangspunten
in hun denken. Ze beseffen allemaal dat de intellectuele armoede in
een belangrijk deel van de islamitische en Arabische wereld het
gevolg is van complexe geopolitieke en historische redenen en een
gebrek aan democratie, die niet alleen de schuld zijn van de
buitenwereld. Ze beamen met andere woorden de eigen
verantwoordelijkheid in de culturele stagnatie die ontegensprekelijk
een deel van de Arabische en/of islamitische wereld, in verschillende
gradaties, teistert. Ten tweede benaderen deze hervormers de heilige
bronnen (vooral dan de Koran en de Hadith) als historisch en
contextueel gesitueerd. Daarmee openen ze allen het debat over de
aard van de heilige bronnen, maar – nog belangrijker – de relatie
van de gelovige tot die bronnen. Een laatste kenmerk van de
hervormers is dat ze allemaal in mindere of hogere mate een
verzoening tussen de islam en het secularisme mogelijk achten.

Voetnoten:

1
Deze
twee eerste paragrafen zijn sterk gebaseerd op de indrukwekkende
tekst ‘De verbannen taal’ van de Hongaarse schrijver
Imre Kertész, Nobelprijswinnaar en overlevende van de
concentratiekampen.

2
Laermans,
R., ‘Over neokritiek en staatsliberalisme’, in De
Witte Raaf
,
nr. 66, maart 1997, te vinden op:
http://www.sarma.be/text.asp?id=273.

3
Een
niet-exhaustieve opsomming van persmededelingen, communiqués en
andere uitlatingen die het geweld in naam van de islam afkeuren kan
men vinden op:
http://www.juancole.com/2005/07/friedman-wrong-about-muslims-again-and.html
en op http://www.flwi.ugent.be/cie/bogaert/bogaert37.htm.

4
Laermans,
R., ‘Over neokritiek en staatsliberalisme’, in De
Witte Raaf
,
nr.66, maart 1997, te vinden op:
http://www.sarma.be/text.asp?id=273.

5
Een
niet-exhaustief lijstje:
Ziauddin
Sardar, Mohammed Shahrour, Hichem Djaït, Abdou Filali-Ansari, Sadik
al-Azm, Nasr Abu Zayd, Mohammed Imara, Fahmi Howeidy, Hassan Hanafi,
Abdelwahab Meddeb Abdolkarim Soroush, Ali Asghar Engineer, Amina
Wadud, Durre Ahmad, Mahmud Taha, Mohammed Talbi, Mohammed Abed
al-Jabri, Fazlur Rahman, Abdelmajid Charfi, Yadh Ben Achour, Rached
al-Ghannoushi, Mohammed Al-Naim; …

Het islamdebat van Sami Zemni verscheen in 2009 bij uitgeverij EPO.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!