Opinie, Nieuws, Cultuur, België -

Dijkbreuk in het Nederlandse cultuurbeleid: 6 lessen voor Vlaanderen in tijden van hoogwater

De aangekondigde besparingswoede in het Nederlandse cultuurbeleid is aan het eindspel begonnen. Ook zonder Wilders gaat het ontslagnemend kabinet-Rutte onverbiddelijk door met de saneringsoperatie onder het mom van 'goed bestuur'. Wat kunnen wij in Vlaanderen daar uit leren?

vrijdag 25 mei 2012 16:37
Spread the love

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra zorgde in juni vorig jaar voor een golf van paniek en terechte verontwaardiging toen hij aankondigde dat hij 200 miljoen euro ging besparen op het cultuurbeleid, wat neerkomt op ongeveer een kwart van het totaalbudget. Tevens gaf hij aan hoe hij dat dacht te kunnen doen. Dat was althans zijn openingszet voor het politieke pokerspel dat de Nederlandse cultuursector bijna een jaar lang in een ongewisse wurggreep houdt.

De toenmalige Raad voor Cultuur nam uit protest collectief ontslag. Een nieuwe raad onder leiding van voorzitter Joop Daalmeijer trad aan met het voornemen zoveel mogelijk van de meubels te redden. Vorige maandag, 21 mei, maakte hij het rapport ‘Slagen in Cultuur’ openbaar dat Zijlstra adviseert over de subsidiëring van basisinfrastructuur van de culturele sector in de periode 2013-16.

Zijlstra gaf prompt aan dat hij dit advies zou volgen, op enkele uitzonderingen na. De Stichting Stroom Den Haag bijvoorbeeld, voldoet net niet aan de vooropgestelde norm om minstens 17,5 procent inkomsten zelf te realiseren en krijgt daarmee (voorlopig) een negatief advies. Een niet zo subtiele hint om wat minder subsidies aan te vragen om zo de boekhoudkundige balans in orde te krijgen, bijvoorbeeld door nog snel iemand te ontslaan?

Resultaat: van de 118 aanvragen is er nog geen kwart volledig goedgekeurd, ondanks alle inspanningen die al die instituten reeds deden. 75 instellingen kregen al wel een positief advies, meestal onder voorbehoud. Dit betekent dat meer dan 1/3 van de instellingen met een negatief advies hun beleidsplan drastisch mogen herschrijven.

‘Zelfbestuur’

Voor een minderheid van deze instellingen is er nog hoop op voorwaarde dat ze de eigen werking totaal afbreekt en herorganiseert, waardoor ze zich als instituut inhoudelijk zullen moeten opheffen om daarna onder een andere vorm te kunnen overleven. Wat nog overblijft is dezelfde naam en de vertrouwde infrastructuur, ten minste voor zover die hun eigendom was en dus niet gehuurd moest worden.

Sommige instellingen krijgen nog het vooruitzicht op een overgangsperiode – het voorlopig ‘goed nieuws’ als een soort palliatieve zorg – voorafgaand aan de totale subsidiestop binnen vier jaar. Dat heet dan een overgangsondersteuning naar ‘zelfbestuur’.

De culturele lijdensweg in de Lage Landen

Wat opvalt aan de culturele lijdensweg in de Lage Landen van het afgelopen jaar, is dat de meeste mensen intussen gedwee de mening zijn toegedaan dat de besparingen nu eenmaal noodzakelijk zijn. Steeds sprak men over ‘de noodzakelijke besparingen’. Aangezien alle sectoren moet saneren, zou het immers pretentieus zijn als de cultuursector om een uitzondering dingt.

Niettegenstaande moet de cultuursector een veel grotere besparing ondergaan. Onderwijs en gezondheidszorg zouden onmogelijk een besparing van 25 procent aanvaarden, het voorstel alleen al zou op fel protest van de vakbonden stuiten. Daarmee stoten we ineens op de zere plek van de cultuursector. Er is amper collectief overleg, geen gezamenlijke strategie en een veel te kleine middelpuntvliegende kracht die een politiek agonisme mogelijk kan maken zoals een syndicale strijd dat zou kunnen.

Wat kan Vlaanderen leren?

Ook in Vlaanderen zijn de besparingen in aantocht, hoewel het wellicht eerder trapsgewijs zal verlopen zodat het wat minder opvalt. Wat kunnen wij nu van onze noorderburen leren, zij die de laatste tijd hun rolmodel als cultureel gidsland eigenhandig en in een hoog tempo aan diggelen gooien?

Ten eerste: een kunstlievend beleid

Ten eerste, dat onze minister bij momenten naar die culturele kaalslag in Nederland verwijst om daarmee aan te geven dat zij in vergelijking toch wel een kunstlievend beleid voert. Nochtans zou het als neofiet haar ideologische bevlogenheid ten aanzien van cultuur zeker ten goede komen, mocht zij haar collega’s in Nederland ter orde roepen, in het belang van de kunst bijvoorbeeld. Helaas verschuilt zij zich blijkbaar liever achter een retorische politieke truc: de eigen malaise cosmetisch trachten te minimaliseren door te verwijzen naar een ramp die elders gebeurt.

Ten tweede: makkelijk slachtoffer

Ten tweede, we leren dat de kunstensector een heel gemakkelijk slachtoffer is. Besparen op cultuur wordt blijkbaar electoraal niet afgestraft. Integendeel, de PVV van Wilders tracht er zelfs mee te scoren. Terwijl men van politici eigenlijk mag verwachten dat zij zich als belangenbehartiger opwerpen voor wat dierbaar en precair is, kiest men helaas hoe langer hoe meer voor een populistische stratego. Men buit het onbegrip en ongenoegen uit dat leeft bij een breed publiek, omdat het de hedendaagse kunsten niet kent, er door geïntimideerd is of er zich door uitgesloten voelt. Overbodig te vermelden dat er uiteraard heel veel mislukkingen in de cultuursector waren en zijn en dat er heel wat voor verbetering vatbaar is.

Maar kan je van een experimentele en creatieve sector verwachten dat zij steeds efficiënt en outputgericht werkt? Kunst is idealiter een kwetsbare vrijplaats waarin geknoeid en verkwist mag worden om te kunnen ontdekken, om zo tijd en ruimte te creëren voor een andere en vitale manier van leven en denken. Is het daarom niet net deze zuinige nutslogica van Zijlstra die het wezen van kunst intrinsiek miskent en dus zelf de grootste bedreiging is voor een rijke en mensvriendelijke cultuur?

Ten derde: elitaire kunst

Ten derde, de cultuursector wordt systematisch een tekort aangepraat om saneringen te kunnen legitimeren. Het ergste is namelijk dat we ook nu weer – zoals dat sinds de aankondiging van de kaalslag al meermaals het geval was – heel wat mensen zowel in Nederland als in Vlaanderen ten onrechte zullen beweren dat de cultuursector hier vooral zelf schuld aan heeft. Men was zogezegd teveel op zichzelf gericht, in zichzelf gekeerd, heel wat instellingen zouden te elitair zijn, men heeft geen oog voor goed bestuur, voor cultuureducatie of voor een participatiebeleid, etc.

Het doorschuiven van de verantwoordelijkheid naar de sector is misschien nog wel het meest respectloze aan de besparingsoperatie in Nederland. Het is toch evident dat kunst net elitair wordt als je ze in de armen van de kunstmarkt jaagt, of van een selecte groep gebruikers die er een hoge prijs voor kunnen en willen betalen?

Bovendien, in vergelijking met andere landen bracht en brengt Nederland, zoals Vlaanderen, een divers en degelijk aanbod aan democratische prijzen. Als er dus al een probleem was met de opkomst dat dan aan de creativiteit van de kunstenaars of de kwaliteit van de gepresenteerde kunst zou liggen, dan kan je dat uiteraard niet zomaar oplossen door een strenger en meer extern gefinancierd bestuur van de instellingen.

Een zogenaamd ‘tekort’ aan opkomst heeft met factoren te maken waar de cultuursector simpelweg geen vat op heeft. Men vergelijkt bovendien met populaire evenementen met een hoog bezoekersaantal hoewel men zelf ook wel weet dat men dit van meer bescheiden, artistieke initiatieven gewoon niet mag verwachten of zelfs niet wenselijk is.

Dat zogenaamde gebrek aan participatie heeft immers veel zoniet alles te maken met een brede historische evolutie waarbij er minder interesse is voor kunst en cultuur, ondermeer omdat cultuurbeleving plaats moet maken voor vermaak, het quasimonopolie van de entertainmentindustrie. Deze algemene maatschappelijke evolutie wordt binnen een cynische realpolitik die het cultuurbeleid domineert helaas als een pretext genomen om de cultuursector tegen de muur te zetten en hen zelf verantwoordelijk te kunnen stellen voor een verlammend besparingsbeleid.

Laten we niet vergeten dat het buitenproportionele, gedecimeerde cultuurbudget in Nederland in eerste instantie te wijten is aan de onverschilligheid of soms zelfs het misprijzen van de huidige bewindvoerders voor de cultuursector in het algemeen en de linkse culturele intelligentsia in het bijzonder.

Ten vierde: dekmantels

Ten vierde, het advies van de Raad voor Bestuur met de dubieuze titel ‘Slagen in Cultuur’ illustreert treffend hoe de procedure van de subsidieaanvragen niet alleen een dekmantel is om de schuld van de sanering bij de sector te kunnen leggen, maar ook een slim instrument om de sector onderling tegen zichzelf uit te spelen waardoor het eigenlijk zichzelf aan de kant zet.

Immers, de geplande besparing is sowieso een vooropgesteld numeriek doel. Zelfs als alle subsidieaanvragen schoolvoorbeelden van goed bestuur zouden zijn, dan nog zou het advies ad hoc een selectie proberen te motiveren van zogenaamd minder interessante of efficiënte organisaties die uit de boot moeten vallen.

Deze patstelling impliceert dat het advies per definitie veel vrijblijvend en zelfs wereldvreemd gemoraliseer zal bevatten waar de instellingen weinig of geen verweer tegen hebben. De Raad voor bestuur speelt dit spel ook voortreffelijk mee: hun advies opent met de aanklacht dat de vooropgestelde besparingen het culturele bestel tot in haar kern raakt, om dan onmiddellijk daarna zelf over te gaan tot een stortvloed aan respectloze kritiek op de ingediende subsidieaanvragen van de instellingen.

Wie het advies van dichtbij bekijkt, merkt al snel dat het bol staat van de contradicties. Spreiding zou belangrijk zijn, maar toch blijkt dat de grote en succesvolle instellingen in de grote steden alvast grotendeels vrijuit gaan. Nochtans maken net die instellingen het meeste kans om op termijn een meer private financieringsstructuur op te bouwen. En dat was toch de ambitie van Zijlstra: een sector die gericht is op de markt?

Veel aanvragen zouden onhaalbare doelstellingen opgeven inzake inkomstenwerving en bezoekersaantallen. Maar hoe kan men dat controleren en vooral: wat had men dan verwacht op zo een korte termijn? Theaterspektakels die veel publiek trekken, worden negatief beoordeeld omdat ze teveel inzetten op amusement eerder dan op artistieke meerwaarde. Maar hoe kan je nu in extra inkomsten voorzien als je wordt gestraft als je opteert voor meer publieksgerichte evenementen? 

Anders gezegd, hoe kan je nu tegelijk tegemoet komen aan het garanderen van kwaliteit én het verhogen van de participatie? Hoe kan je trouwens je eigen inkomsten verhogen als je niet aan de toegangsprijzen mag raken omdat dit dan weer een effect op het bezoekersaantal zal hebben? Private financiering?

Er is in Nederland, zoals bij ons, amper een traditie in mecenaat, sponsoring en allerhande foundations, zoals bijvoorbeeld in de U.K. en de V.S. Inzake belangenvermenging of het aanmoedigen van bourgeoiskunst is dat ook allesbehalve een nastreefbaar ideaal. Die private financiering nu ineens willen forceren, goed wetende dat het op korte termijn sowieso een onhaalbare kaart is, is irrationeel. Of beter, het is ter kwader trouw, omdat men zo wel kan doen alsof men de sector met een zogenaamd redelijke beleidsvisie confronteert waarin men hen nuchter op hun ‘tekorten’ wijst, hoewel het niet meer dan een doorzichtig voorwendsel is voor een besparingsplan waarvan het doel al op voorhand vastlag: ¼ minder subsidies.

Samengevat, het advies is een leerrijk voorbeeld van de voorspelbare catch 22 waarmee staatsecretarissen en cultuurministers de sector proberen te dwingen tot een ‘rationalisering’ die er in wezen uit bestaat dat de overheid gewoon minder in cultuur wil investeren.

Ten vijfde: dubbel verlies

Ten vijfde, zodra de sector zich uiteen laat spelen met het oog op een minimaliseren van het persoonlijk verlies, is het gezamenlijk verlies voor de sector niet alleen maximaal. Ook elke individuele instelling afzonderlijk komt er dan heel bekaaid uit.

In de filosofie heet dat het Prisoners dilemma: als een groep verdachten bij een politieverhoor opteert voor het gezamenlijk zwijgen, dan komen zij er het beste vanaf. Zodra men in de hoop op strafvermindering zijn kompanen begint te verklikken, komt elk individu er veel slechter uit. De postdoc opleidingen in Nederland zijn hier een mooi voorbeeld van. Zowel de Rijksacademie, de Jan van Eyck Academie, het Europees Keramisch Werkcentrum als De Ateliers werden met sluiting bedreigd.

Een gezamenlijk front bleef helaas uit. De Jan van Eyck Academie kreeg nu als enige 1 miljoen euro ondersteuning en ziet dat als een beloning voor de radicale hervorming die de kersverse directeur Lex ter Braak wil doorvoeren. De Rijksacademie krijgt een negatief advies, waardoor het extreem onder druk wordt gezet om alsnog gewillig tegemoet te komen aan de wensen van de staatsecretaris: een fusie, een inkrimping, een ingrijpende ontmanteling eigenlijk.

Van nabij bekeken, blijkt echter dat de Rijksacademie er voor opteerde om zijn ziel niet zomaar te verkopen en dus om de confrontatie aan te gaan met een eerlijk subsidiedossier, wetende dat het echt een ongeziene brutaliteit zou zijn als dit gerenommeerd instituut zomaar gesloten zou worden. De Rijksacademie voert tenminste de strijd maar wordt in de perceptie nu ten onrechte als de grote verliezer afgeschilderd.

De Jan van Eyck Academie daarentegen, wordt gelauwerd om zijn pyrrusoverwinning: het budget is meer dan gehalveerd en het extra rugzakje van het Mondriaan stichting zijn ze wellicht ook kwijt, aangezien dat fonds inmiddels al opgedoekt is. De prijs die de nieuwe directeur ter Braak voor dit positief advies betaalt, is veel te hoog: het internationale onderzoeksinstituut wordt in een recordtempo omgebouwd tot een regionaal productiehuis waarbij de ateliers in functie worden gesteld van externe klanten.

De autonomie die de voormalige directeur Koen Brams zo zorgvuldig bewaakte om het instituut te vrijwaren van provinciaal cliëntilisme, werd volledig ten grabbel gegooid. Uiteraard zijn de lokale overheden nu ineens wel bereid om op korte termijn alvast wat te subsidiëren, want daardoor krijgen ze er plots een cultureel centrum bij. Want dat is wat er uiteindelijk van dit uniek instituut overblijft.

Wat ter Braak eigenlijk doet is een instituut met een zorgvuldig opgebouwde traditie en wereldfaam verkopen aan de omliggende markt door de infrastructuur en het imago uit te lenen in ruil voor externe financiering. In ruil voor deze managementknutselarij die neigt naar eigenhandige euthanasie, krijgt ter Braak veel minder dan de helft van de subsidies voor maximaal vier jaar, want daarna moet het instituut volledig zelfbedruipend zijn.

Allicht zullen er dan nog weinig tot geen onderzoekers resideren, tenzij enkele externe klanten, op voorwaarde dat die zelf budget binnenbrengen. Achteraf bekeken was het misschien toch beter om in alle eer en glorie het instituut op het toppunt van zijn roem stop te zetten toen bleek dat de overheid er de brui aan wou geven?

Dat was alvast het signaal dat Koen Brams gaf: verkoop de ziel van een kunstinstituut niet, fabriceer geen opportunistische namaaksels, geen prostitutie ten aanzien van een marketingcircus die kunst met creatieve industrie verwart. Als een land niet wil opkomen voor zijn cultuur, dan moet het maar verder zonder. ‘Gewoon zeggen waar het op staat’, om de mission statement van Zijlstra op zijn site te citeren.

Ten zesde: politiek herbronnen

Ten zesde, natuurlijk kan men het kabinet Rutte 1 nu bijvoorbeeld verwijten dat het in zijn calvinistische kleinburgerlijkheid de voorgang geeft op koopjes eerder dan cultuur. Of dat deze politici ‘Henk en Ingrid’ een ‘cultuur’ opdringen van koninginnedag, carnaval en voetbal, waarin kunst steeds meer een marginale plaats krijgt. Of dat het in grote mate de verantwoordelijkheid van de politiek is dat de hedendaagse mens zich op den duur alleen nog van de dieren kan onderscheiden door middel van een ‘cultuur’ van kookprogramma’s, nieuwerwetse prefab interieurs en de laatste nieuwe consumentenmode.

Maar vloeken en protest hebben alleen zin als men tegelijkertijd ook wil overwegen hoe men daarmee tot politieke hefbomen kan komen. De cultuursector staat er al dermate om bekend om bij momenten met veel vertoon te kunnen klagen omdat het inzake cultuurbeleid grotendeels vegeteert op een uitgesleten rollenspel: de gecrispeerde sector versus de minister of de staatsecretaris. De cultuursector heeft zo goed als geen gezamenlijk professioneel politiek regiem dat permanent met alle partijen en politieke structuren in discussie gaat en zo druk op de ketel zet. Het beleid gaat er bijgevolg al van uit dat de periodieke publiek geëtaleerde  ‘verontwaardiging’ snel ingeruild wordt voor de orde van de dag, waarbij elk instituut zijn eigen lobbywerk in stelling probeert te brengen. Ook de sector neemt dus zijn politieke verantwoordelijkheid niet.

Doorheen het lijden van onze noorderburen leren wij andermaal dat de sector alle belang heeft bij een collectief engagement. Het enige dat de sector in tijden van crisis kan doen, is de gespreide slagorde vermijden en zich zo hard mogelijk verzetten. Men moet elkaar wederzijds oproepen om samen te ijveren, via alle media en middelen die de sector tot haar beschikking heeft en via haar publiek dat ze dagelijks over de vloer krijgt, voor de creatie van dat politieke draagvlak waarvan steeds gezegd wordt dat het ontbreekt.

Stel de politiek voor hun echte verantwoordelijkheid en vraag hen om duidelijke verantwoording af te leggen. Roep diegene die kunst lief hebben op om gewoon niet voor partijen te stemmen zonder verhaal, dat wil zeggen, zonder een duidelijk en geloofwaardig sociaal en cultureel project.

Als blijkt dat het beleid niet in cultuur geïnteresseerd is, met het excuus dat er altijd wel belangrijker dingen zijn die voorrang verdienen, staak dan desnoods de cultuuragenda. Kies optimistisch en creatief maar vastberaden voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Verwerp het politieke cynisme dat vandaag verkocht wordt als zogenaamd duurzaam en betrokken maar responsabel bestuur, vooraleer cultuur ook bij ons voor 1/4de of meer gekort wordt en dus bij het afval wordt gezet. Laat de verkiezingstrijd dus alvast voor de zomer beginnen. Voer die strijd ook voor, na en tussen de verkiezingen, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Samen bijvoorbeeld, over de landsgrenzen en sectorale barrières heen. Kunst veredelt en verenigt, zegt men. Als de draconische besparingen waarmee onze cultuursectoren vandaag geconfronteerd worden geen voldoende reden is voor actie, wat dan wel?

Naar aanleiding van de bekendmaking van het advies Raad voor Cultuur in Nederland, en de nakende adviezen in Vlaanderen vroeg VOBK (Verenigde Organisaties Beeldkunst) Robrecht Vanderbeeken een opiniestuk te schrijven.

Rechtzetting:

Het Mondriaanfonds liet ons weten: “In het artikel van Robrecht Vanderbeeken over het Nederlandse kunstbeleid staat ten onrechte vermeld dat het Mondriaan Fonds is opgedoekt. Dit is echter beslist niet het geval. Het Mondriaan Fonds is juist begin dit jaar opgericht, voortgekomen uit een fusie tussen het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (Fonds BKVB) en de Mondriaan Stichting. Het Mondriaan Fonds is het nieuwe landelijke fonds voor beeldende kunst en erfgoed.

take down
the paywall
steun ons nu!