Verslag, Nieuws, Wereld, Cultuur, Mongolië, Altan guruus-festival, Lies Van Gasse - Lies Van Gasse

De woestijn zit nog steeds vanbinnen

Van 8 tot en met 15 september vond in Mongolië het eerste Altan Guruus-festival plaats. Een internationale delegatie van dichters vertrok in Ulaanbatar en reisde door de steppe op zoek naar een publiek. Dichter Lies Van Gasse vertegenwoordigde België op het festival en brengt verslag uit over haar ervaringen in het land van Djengis Kahn.

dinsdag 16 oktober 2012 13:04
Spread the love


doc

Deze keer ben ik
om de aarde gegaan
in oude, wollen tenten.

U vroeg mij om helder te spreken.

Op de lucht lag het land,
op het land lag een doek.
Elk blok was een teken van voorspoed.

Er staat een mast op.
Een trein dendert.
De avond valt aandachtig.

Rozen liggen op de bedden die ons dragen,
maar wij draaien in het stof.
Lint hangt om de armen.

Meer dan eens trekt de hemel
open en dicht.

In de nacht valt water langs de muren
en wij horen het. Wij waden.

Wij smeren onze huid,
looien onze leden.

Een oude gazelle zingt
In de buik worden kamelen.

————–

De droom

Er is een nacht waarin ik wakker word van geklater. Water stroomt langs de muren van de badkamer, boven het hotel staan mensen te dweilen. Maar dat is niet het begin.

Er is een lange weg in de opkomende zon, koud, van het vliegveld tot in Ulaanbatar, langs het standbeeld van Djengis. Het land glanst spookachtig in het ochtendlicht. Dat is niet het begin.

Er is een grote arend die op een rots zit op de grens van steppe en stad, en een schetsboek, maar dat is niet het begin.

Er zijn auto’s die door de stad draven als paarden, die zich tot kuddes aaneenhaken en die tegen elkaar aan gaan staan vlak voor het station. Dat is niet het begin.

Het begin is dat wij ongemakkelijk naast elkaar zitten op een gemeentehuis in Bollywoodstijl. Wij, dat zijn de buitenlandse dichters, waarbij ik op dat moment alleen nog maar contact gelegd heb met de Nederlandse delegatie, aka lady Ellen Deckwitz. We zitten op twee lange rijen, in jurk of strak in het pak, en in gebrekkig Engels vragen de Mongoolse journalisten ons ongedurig uit. Wat we verwachten van het land. We verwachten niets. Wat we gaan lezen. We hebben er geen idee van. Hoe we denken dat de Mongoolse poëzie klinkt. Het worden vage en haperende antwoorden, maar de camera’s, die ook in de woestijn zullen meereizen, zijn van dan af onherroepelijk op ons gericht, in goede en in mindere momenten.

De eerste festivaldag verloopt stroef, en we zijn blij dat we een vlucht vroeger genomen hebben en zodoende al enkele dagen hebben kunnen acclimatiseren in Ulaanbatar. We bezoeken het paleis van Bogd Kahn, de laatste Mongoolse koning, en ik sluit een vreemde kameraadschap met Jason, de Chinese dichter, die mij onderhoudt over de verschillende strekkingen in het boeddhisme. Zeynep Köylu, de Turkse dichter, legt me op een bankje in de zon uit dat ze Antwerpen een bijzondere stad vindt. Uiteraard knik ik begrijpend.

Zeynep heeft er een tijdje in de PEN-flat geresideerd, wat haar schijnbaar uitstekend is bevallen. Haar Engels is moeizaam, maar de ogen compenseren ruimschoots. Ik moet lachen wanneer ze de namen van de Antwerpse stadsdichters afgaat en dat in een zoekspelletje overgaat. Of ik de N° One ken, vraagt ze ook nog. De frietjes van Maria zijn universeel.

Later die avond wordt mijn sympathie voor de Chinese dichter danig beproefd, wanneer die er door zijn handigheid met chopsticks in slaagt het vegetarische gerecht van Ellen Deckwitz te halveren nog voor wij er in slagen een half stukje aubergine te nemen. Op dat moment zijn we beiden nog in de overtuiging dat we de komende dagen moeten overleven op vodka en uit de Lage Landen geïmporteerde koekjes.

Veel wordt echter goedgemaakt door het concert die avond. We maken kennis met de Moroenchoer, een Mongools type cello, en luisteren geïntrigeerd naar keelgezangen die uit een andere dimensie lijken te komen. Er zweeft een plan om naar een karaokebar te gaan, maar na de vodka zijn we moe en vallen we als blokken in slaap.

De Transmongolian Express

De volgende ochtend maken we kennis met het snel omslaande Mongoolse weer. Water loopt langs muren, zomerjurkjes worden vervangen door regenjassen. Wanneer we tot bij de trein proberen te komen, belanden we in een mijnenveld van jeeps. Na een avontuurlijke tocht door modderplassen kruipen we op de trein, waar we acht uur zullen doorbrengen. Die acht uur worden onverwachts een bijzondere ervaring.

We zien het landschap van stad naar steppe verglijden. Flatgebouwen worden vervangen door gammele woningen, de eerste gers doemen op. Ook is er een kleine ludieke actie, waarin we de organisatoren Nederlandstalige liedjes proberen te leren. Het grootste deel van de treinreis echter brengen Bas Kwakman, directeur van Poetry International, Bulgaa Erdene, organisator, en ikzelf, tekenend in de coupé door. De toon van deze reis is gezet.

Wanneer Bulgaa en ik elkaar proberen te portretteren, stuiten we op een onverwacht rassenprobleem. “You look very pretty”, zegt Bulgaa, “but it’s difficult to draw a European”. Ikzelf zeg uiteraard niets, maar de tekening van een blanke met spleetoogjes steek ik het liefst weg voor zijn kritisch oog. Later die week, wanneer ik in de Stupa van Kamriin hiid een jongetje angstig in mijn ogen zie kijken en onder de arm van zijn vader zie vluchten, zal ik aan dit tekenmoment denken.

Het is net middag geweest wanneer ik door de trein wandel om de benen te strekken en in een andere wagon bij een fles Chinggis terechtkom. Het is mijn eerste kennismaking met de Mongoolse delegatie, een onverwacht liederlijk stelletje. De geur van lookworst beneemt me haast de adem, maar mijn nieuwsgierigheid overwint. Ik maak er kennis met Mr. Orancha, de Mongoolse Rutger Kopland, die van in het begin van de trip sympathie voor mij opvat, maar mij koppig Li Li blijft noemen, en met Muhktohr, Zeyneps Turks-Mongoolse vertaler, die mij allerlei filosofische standpunten uit de doeken begint te doen. Het animalisme blijkt zijn domein.

De rest van het gezelschap stelt zich eerder bescheiden op, al valt ook bij deze eerste kennismaking een steeds klassieker wordende vraag. “They want to know if you are married”, zegt onze vertaalster Baïssa beleefd. Wanneer ik toegeef dat ik zelfs geen vriend heb, wordt er luid geapplaudisseerd. “You should drink vodka with the poets”, zegt ze bedeesd. Wat ik doe. “Now you should read one of your poems.”

“But they won’t understand any Dutch”, breng ik stamelend uit, koortsachtig piekerend over het feit dat ik na al die jaren nog steeds geen volledig gedicht uit het hoofd kan voordragen. “They want to hear the sound of your language,” zegt Baïssa geruststellend.
Ik heb me nog nooit zo goed uit de slag getrokken met het voordragen van een ter plekke bedacht boodschappenlijstje.

Khamriin Hiid

Een dag later echter is het bittere ernst. We zijn van Sainshand naar Khamriin Hiid gereisd, hebben het relatief comfortabele Ovootel uit Ulaanbatar verruild voor planken om op te slapen en ik ben grijs van de kou. Met natte, verwaaide haren sta ik in een gouden stupa voor de eerste officiële lezing van het Altan Guruusfestival. Dichters voor dichters, dacht ik nog, maar dat is duidelijk buiten de Mongoolse televisie gerekend.

Een mensenmassa van 500 man is na de worstelkampioenschappen op het buitenplein naar binnen in de stupa afgezakt en zit daar nu stil en aandachtig te luisteren. Wanneer Ellen Deckwitz haar stem doet verdwijnen, glimlacht de gemeenschap geruststellend. Ik lees mijn favoriete gedicht, dat ooit in Knack Weekend kwam. Omdat in Mongolië de relevantie van die publicatie volledig ontbreekt, ben ik oprecht blij met de warme reactie op de rinkelende vertaling.

Als toegift lees ik Forêt sèche, een Franse vertaling van Jan Mysjkin van mijn Droog woud, voor Camille, de biologe die ons gezelschap vervolledigt. Wanneer we het later over de wilde ezels hebben, of over het plantje dat ik voor mijn broer wil meesmokkelen – wat overigens mislukt-, durf ik haar niet te vragen wat ze van mijn poëzie vindt. Zeynep stelt vast dat de buitenlandse delegatie voornamelijk uit vrouwelijke dichters bestaat. “Dat is goed”, zegt ze, en ik knik. Buiten staan mannen op paarden.

Van ger naar ger

Vanaf dinsdag, de volgende ochtend, trekt de woestijn in ons. De omstandigheden waarin we gelogeerd worden, zijn steeds armoediger, en hoewel we eerst geschokt reageren over het gebrek aan douchemogelijkheden, treedt al snel enige gelatenheid in. Bulgaa heeft me in Ulaanbatar gewaarschuwd dat de woestijn geen al te beste plek is voor vegetariërs, maar hoewel ik me stiekem heb voorbereid op een hongerrantsoen, is er steeds wat te eten.

Ik moet aan Peter Theunyncks biografie van Karel Van de Woestijne denken, wanneer ik die dag mijn derde ei voorgeschoteld krijg. Ellen Deckwitz waarschuwt me uitvoerig voor de esthetische gevolgen van een te vette huid, maar ik laat het over me heen gaan. In sommige omstandigheden maakt dit soort dingen niet meer uit.

Hoewel, wanneer we die middag gaan lezen op een schooltje, met wel heel erg flinke en beleefde kinderen, kijk ik ontzet naar hun witte schooluniformpjes. Mijn eigen schooljaar is door dit festival nog niet begonnen en als ik aan mijn klassen van vorig jaar denk, is het contrast op vele vlakken groot. Keurig staan ze in de rij en klappen ze ons welkom. Hun uniformen zijn onberispelijk. De dichters zijn vuil van hun tocht.

Ik merk pas echt hoeveel ijdelheid er in me zit bij de lezing die avond. Ellen en ik staan met onze schoenen onder de modder voor te lezen, wanneer Bas Kwakman strak in het pak de balzaal binnenkomt. Wij een ger, hij een hotelkamer. De avond is echter te absurd om aan dit soort details aandacht te besteden. Geheel volgens Mongoolse gebruiken worden ernstige gedichten afgewisseld met totaal foute disconummers, waarop door het publiek een soort wals wordt uitgevoerd.

Bas Kwakman wordt ten dans gevraagd door een knappe dame uit het publiek, die echter na een half nummer concludeert dat zijn dansskills niet op niveau zijn, en hem nukkig aan de kant zet. Uit pure wanhoop probeert Ellen de menigte een eenvoudige versie van de macarena aan te leren. Het voelt als het betere trouwfeest, maar dan wel om 5u ‘s ochtends, wanneer de nonkels laveloos weggedragen moeten worden.

Dit poëziebal vindt echter plaats in totale nuchterheid. Hoewel we intussen geleerd hebben dat in Mongolië om zowat elke reden een fles vodka kan worden doorgegeven, is bij dit evenement zelfs geen glaasje limonade te verkrijgen. Wanneer ik de tolk hierover aanspreek, haalt zij een fles witte Martini uit haar tas. Ik besluit de dag dan maar zonder alcohol af te sluiten. Na het feest staan de sterren scherp en strak in de hemel.

Zingende kamelen

Ik dacht ooit dat het een christelijk verzinsel was, maar de woestijn werpt je terug op jezelf. Na een paar dagen in een legerjeep, met in de wijde omtrek geen mens te zien, begin ik te beseffen in welk innerlijk landschap we terechtgekomen zijn. We houden halt aan een kamelenboerderij en doen daar een lezing voor een weer erg talrijk publiek dat half uit kamelen, half uit mensen bestaat. Er wordt getekend. Wanneer ik even opsta om de benen te strekken, klampt een man mij aan. Hij vertelt dat hij mij heeft gezien op televisie. Het is nog maar een halve week geleden, maar ik ben de persconferentie in Ulaanbatar al helemaal vergeten. Die avond zingen de kamelen voor de ger.

De volgende ochtend zetten we onze toch voort en genieten we van het uitzicht aan Ergeliin Zoo. Bas Kwakman kijkt Ellen en mij meewarig aan omdat we niet mee mochten naar het monument, dat immers strikt verboden terrein is voor vrouwen. Maar het is best. Ik zit op een vlakte die ooit zee was, en raap stenen. De zon straalt hard op mijn voorhoofd. Licht valt van de helling. Het is een zacht moment.

Die namiddag echter stopt de chauffeur van onze jeep onverwachts en zet hij zich langs de kant van wat met veel goede wil een weg te noemen is. Hij draait zich om en begint iets aan ons uit te leggen in het Mongools. Ik kijk naar Bas. Bas kijkt naar Zeynep. Zeynep lacht vrolijk, maar ik zie iets trillen in haar ogen. Ik kijk naar Yasue Tajima, de Japanse dichter. “I think we’re lost”, zegt ze. Met handgebaren probeer ik aan de chauffeur duidelijk te maken dat hij iemand moet bellen. Bas telefoneert naar Ellen Deckwitz. Haar gsm staat uit.

De chauffeur beslist intussen rechtsomkeert te maken en rijdt nog eens door het vorige dorp. Bas vertelt een verhaal over twee bekende Nederlanders die elkaar kwijtraakten in de woestijn en die op 100 meter van elkaar stierven. De chauffeur stopt weer en kijkt nukkig voor zich uit. Even voelen we ons volstrekt hulpeloos.

Dan neemt Yasue een batterij businesscards uit haar handtas. We bekijken de namen en besluiten Ekhbayar te bellen. Volgens ons is hij de organisator van dit festivalonderdeel in de Gobi. De chauffeur doet een kort telefoontje en begint snel terug te rijden op de hobbelige wegen. We zien een paar dorpjes, een krater, wat kamelen,… Een kwartier later verandert een stip in de verte in de twee ontbrekende busjes. Wanneer onze jeep aankomt, stappen de Mongoolse dichters een voor een stomdronken uit.

Een ingepakt boek

Als we vrijdag in Ulaanbatar aankomen, na een nachtelijke treinrit op de Transmongolia, douchen we, doen we onze mooiste kleedjes aan en benutten we ten volle de gratis Wifi van Ovootel. De Mongoolse delegatie is aan de stille kant. “‘s Avonds grote Jan, ‘s morgens kleine man”, zeg ik tegen Ellen Deckwitz. “Wat is dat nu weer voor Vlaams?” bromt ze, terwijl ze professioneel haar wimpers krult. Ik vraag haar waarom ze nooit rokjes draagt. “In Nederland”, zegt ze met een zucht, “worden vrouwelijke dichters niet serieus genomen als ze een rok dragen”. Ik kijk hulpeloos naar mijn benen. “Het is een teken van onkunde”. Ik grom even en doe mascara op. Nog een week Mongolië en ik stift net als zij mijn lippen.

Ik ben ontegensprekelijk blij met het herwonnen comfort, maar krijg een steek in mijn hart telkens ik aan de wilde landschappen van de Gobi denk. Wanneer we op de schrijversvereniging en op de universiteit moeten lezen, worden we daar onthaald als helden omwille van onze avonturen in de woestijn. In de bibliotheek zie ik hoe de boeken van Danzan Ravjaa, de dichter aan wie dit festival is opgedragen, in doeken zijn verpakt. “Because of our nomadic existence”, zegt Baïssa zacht. Ik begrijp het, en knik melancholiek.

We drinken in de ger die avond, iemand gaat halfnaakt op zijn rug in het zand liggen. Ik kijk gebiologeerd naar de sterren, alsof ik die voor altijd in mij wil opslaan. De volgende dag bezoeken we een rots die op een schildpad lijkt, en zien we daar een adelaar zitten.
We nemen afscheid. Het is tijd.

“Op het vliegtuig zal ik slapen”, zeg ik. En dus zit ik op het vliegtuig, en ik slaap. Bij de overstap in Moskou zit ik verdwaasd naast Ellen Deckwitz. We hebben het over de piramide van Maslow. “Zo’n land”, zeg ik, “zou jij dat gedacht hebben?” Ze schudt haar hoofd. We zijn beiden beduusd als we denken aan het erg talrijke poëziepubliek, en de oprechte interesse voor onze verzen. We bestellen een koffie, die we vervolgens met roebels moeten betalen. Na wat onderhandelen lukt het toch met euro’s, al blijken die gevoelig in waarde gedaald.

We hebben het over Nederlandse dichters, maar wat zijn dichters, en wat is Nederland? Ik ga naar huis, maar weet niet echt meer wat dat is. Tenslotte neem ik ook van Ellen afscheid. Nog vier uur wacht ik tussen de duiven op het verschijnen van mijn gatenummer. Ik schrijf  er de aanzet voor een gedicht.

Wanneer ik in Zaventem aankom, zie ik daar verrast mijn beide ouders staan. “En”, vraagt mijn moeder nieuwsgierig, “is het nu waar wat ze altijd zeggen? Lijk je op een Mongoolse?”. Ik glimlach en vertel haar dat er voor de Mongolen niets Vlaamser bestaat dan ikzelf. Ze kijkt ongelovig. “Je ziet er een reiziger uit,” zegt mijn vader. Ik kijk hem moegevlogen aan. De woestijn zit nog steeds vanbinnen.

Lies van Gasse (1983), is dichter, beeldend kunstenaar en leraar. Ze debuteerde in 2008 bij Wereldbibliotheek met de bundel ‘Hetzelfde gedicht steeds weer’. Sindsdien is ze een van de actiefste jonge stemmen in de Vlaamse poëzie. Ze publiceerde twee graphic poems, ‘Sylvia’ en ‘Waterdicht’, waarvan de tekeningen werden getoond op Watou 2011, en de met de prijs van de provincie Oost-Vlaanderen bekroonde bundel ‘Brak de waterdrager’.

take down
the paywall
steun ons nu!