Jacques Pauwels.
Interview - Frederik Polfliet

De totemdrank van de Fransen 

In Bacchus in Gallië spat de passie voor wijn waarlijk van elke bladzijde. De in België geboren, maar sedert 1969 in Canada wonende Jacques Pauwels, schreef eerder over de portee van Frankrijk voor de wereldgeschiedenis. In zijn nieuwste boek verhaalt de historicus en wijnfanaat over de lotgevallen van de Franse wijn, vanaf het vroegste begin tot het heden. Pauwels vertelt met een aanstekelijk enthousiasme en een weelde aan feiten en anekdotes over hoe één van de heerlijkste voortbrengselen van de menselijke beschaving kon uitgroeien tot Frankrijks nationale trots. 

vrijdag 21 augustus 2020 17:54
Spread the love

 

Het is geen toeval dat de godsdienst die in Frankrijk een paar duizend jaar lang enorm veel succes heeft gehad, het christendom, veel belang hecht aan wijn. 

In de uitlopers van de Kaukasus leerde de mens ongeveer tienduizend jaar geleden wijn te maken en vanuit die streken, de huidige landen Georgië en Armenië, trok Bacchus naar het westen om met open armen ontvangen te worden door de Grieken. De Grieken leerden op hun beurt de Gallische voorouders van de Fransen om wijn te drinken. De kunst van de wijnbouw kregen de Galliërs dan weer mee van de Romeinen. In die kunde overtroffen ze uiteindelijk iedereen. Hoe valt dit succes te verklaren?

De verklaring is vooral te vinden in het feit dat de wijnbouw in Gallië de “uitvinding” (via kruising) van cépages, druivensoorten dus, vereiste die konden overleven in het koelere en vochtigere niet-Mediterrane klimaat dat overheerst in het grootste deel van het land. De wijnbouw is weliswaar afkomstig uit het gebied van de Middellandse Zee, maar eigenlijk is het daar iets te zonnig en warm om optimale wijn te produceren. Die paradox is typisch voor de wijnbouw. Men mag de wijnstok niet verwennen met al te veel goede dingen zoals zonneschijn en een vruchtbare bodem, dat levert veel dikke en smakelijke druiven op, maar wijn van mindere kwaliteit. In dit opzicht was het schijnbaar minder geschikte koelere Atlantische klimaat van Frankrijk en de gevarieerde geologische structuur veel beter voor de wijnbouw. Om goede wijn voort te brengen moet men de wingerd het leven een beetje moeilijk maken, dat is een thema dat in mijn boek regelmatig ter sprake komt.

Zonder wijn valt de geschiedenis van Frankrijk niet te schrijven? 

De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach heeft ooit geschreven dat “wij zijn wat wij eten,” en in vele opzichten klopt dat. Maar wij zijn ook wat wij drinken. Wat wij eten en/of drinken vereist een bepaalde manier van werken om dat voedsel of die drank te produceren, en het consumeren ervan bepaalt in vele opzichten onze kijk op de wereld, onze manier van denken.

Voor de Fransen, maar natuurlijk niet alleen voor de Fransen, is wijn traditioneel niet gewoon een drank, maar een manier van leven. De literatuurcriticus en filosoof Roland Barthes heeft wijn uitgeroepen tot totemdrank van de Fransen. De Fransen beschouwen zichzelf als een volk van wijndrinkers, terwijl ze de Duitsers en ook Belgen en Nederlanders definiëren als bierdrinkers.

Het is ook geen toeval dat de godsdienst die in Frankrijk een paar duizend jaar lang enorm veel succes heeft gehad, het christendom, veel belang hecht aan wijn, symbool van het bloed van Christus. Maar we hebben hier te doen met een wisselwerking: terwijl de Fransen voor het christendom opteerden omdat ze wijndrinkers waren, is het ook zo dat het christendom bij hen en elders in de wereld het wijn drinken heeft gepromoot.

De Romeinse historicus Ammianus Marcellinus beschreef in de vierde eeuw de Galliërs als vini avidum genus, ‘een op wijn verzot ras’. Hoe verslingerd ze aan wijn waren, blijkt uit het feit dat zij voor 39 liter wijn een mensenleven veil hadden.  

De Galliërs waren overwegend bierdrinkers, maar de elite dronk heel graag wijn, uit Griekenland en Italië ingevoerde wijn, en betaalde daar veel geld voor. Eén enkele amfoor wijn kostte inderdaad een slaaf, een “mensenleven” dus. Dat leert ons dat de Gallische elite heel rijk was, dat de ingevoerde wijn van hoge kwaliteit was, maar ook dat de consumptie van wijn groot prestige met zich meebracht. Ostentatieve consumptie van een duur product, liefst ingevoerd uit verre landen, verhoogde het prestige van de verbruiker, zoals de Amerikaanse socioloog Thorstein Veblen al lang geleden heeft uitgelegd. In die zin is wijn reeds duizenden jaren lang een “object van begeerte” par excellence. Maar de rollen zijn al een hele tijd omgekeerd. Sedert de opkomst van champagne, bijvoorbeeld, zijn buitenlandse elites veel geld beginnen betalen om ostentatief dure wijnen uit Frankrijk te kunnen consumeren!

In de Oudheid lengde men wijn aan met (zee) water en werd wijn veelal op smaak gebracht met kruiden, honing en andere toevoegingen. Wanneer verscheen de wijn ten tonele zoals we die vandaag drinken?

Men drinkt reeds sinds de Oudheid zowel zuivere wijn als wijn op smaak gebracht met kruiden, honing, zeewater en dergelijke. Maar de mode verandert voortdurend. Vandaag bestaat vooral vraag naar zuivere wijn, maar toch worden ook nog steeds alternatieve wijnen gedronken. Bijvoorbeeld sangria in Spanje, vermout in Italië en Frankrijk, glühwein in Oostenrijk en retsina in Griekenland.

En in Bourgondië wordt toch nog steeds kir gedronken, nietwaar? Omgekeerd dronken de oude Grieken en vooral Romeinen niet uitsluitend wijnen met toevoegingen, ze apprecieerden ook pure wijnen. In de Middeleeuwen dronk men in Frankrijk en in de Lage Landen niet alleen gewone wijnen maar ook hypocras, een brouwsel bestaande uit wijn vermengd met honing of suiker, specerijen en dergelijke.

Op de keper beschouwd is wijn gewoonweg een landbouwproduct. Echter vanaf het prille begin heeft wijn ook een belangrijke culturele betekenis. Zo zijn religie en wijn nauw verweven. In uw boek plaatst u het christendom als de wijngodsdienst par excellence tegenover de oenofobe islam.

Zoals gezegd, zijn wij in vele opzichten wat wij eten en ook wat wij drinken. De wijn was een belangrijk symbool in het christendom, dus was het christendom aantrekkelijk voor de wijndrinkers. Dat betekent dat het christendom relatief gemakkelijk ingang kon vinden in gebieden die geschikt waren voor de wijnbouw en waar wijn bijgevolg algemeen gedronken werd.

Maar omgekeerd kon een religie waarin wijn een centrale rol speelt moeilijk succes hebben bij mensen in landen waar de wijnbouw niet thuishoort, zoals in het overwegend dorre Midden Oosten. Daar was integendeel de boodschap van Mohammed in vele opzichten zinvol, namelijk om geen wijn te produceren en te drinken. In mijn boek leg ik op die manier de kruistochten uit als een conflict tussen “oenofielen” en “oenofofoben”.

Uw boek draagt ook zijn steentje bij tot de rehabilitatie van de middeleeuwen: voor wijnliefhebbers waren de middeleeuwen hoegenaamd geen donkere periode.

De middeleeuwen waren eerder een gouden tijdperk voor wijndrinkers, onder impuls van monniken kwamen de Franse wijnstreken tot volle bloei. In Frankrijk, maar ook in de Lage Landen, en zeker in Vlaanderen, indertijd een graafschap binnen het Franse koninkrijk. Niet alleen de wijnhandel kwam toen tot grote bloei, een handel waarin Brugge en zijn voorhaven, Damme, een belangrijke rol speelden, maar de wijnbouw zelf deed zijn intrede in de Lage Landen. Er ontstonden wijngaarden vooral in de omgeving van de steden, niet alleen in Vlaanderen maar ook in Brabant, Limburg, Luik en zelfs Utrecht. En wijn werd toen gedronken bij alle maaltijden, ook het ontbijt, want koffie of thee waren toen nog onbekend.

Over de Nederlanden gesproken. We leren van u ook dat de Nederlanders in een aantal grote vernieuwingen voor de Franse wijngeschiedenis een niet te onderschatten rol speelden.

Inderdaad, meer bepaald kooplui uit Holland en Zeeland, hebben een enorm belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de Franse wijn, en dit vooral in de vroegmoderne tijd, dus tussen 1500 en 1800. Ik wijd een volledig hoofdstuk aan dat thema, met als titel “Hollandse kopers op de kust”. “Kopers” is inderdaad het sleutelwoord, want de Hollandse handelaars die met hun “fluitschepen” Frankrijks Atlantische kust aandeden waren “monopsonisten”, d.w.z. de enige kopers van het plaatselijke druivennat. Het waren zij die beslisten welke producten ze wilden aankopen en welke producten de wijngaardeniers dus moesten produceren. En dat waren zonder uitzondering producten die ze in eigen land en ook elders voor relatief veel geld konden verkopen en die dus hoge winsten opbrachten. Op die manier ontstonden nieuwe soorten wijn, namelijk zoete wijnen zoals Sauternes, maar ook brandewijn, niet alleen ordinaire eau-de-vie maar ook fijne cognacs.

In feite hebben de Hollanders in de zeventiende eeuw een Franse Revolutie veroorzaakt, geen politieke revolutie maar een omwenteling op gebied van productie en consumptie van wijn en brandewijn. Zo verspreidde zich door heel Europa ook een ziekte, een soort pandemie die later een naam zou krijgen: alcoholisme. Daarnaast hebben ook Engelse handelaars in de geschiedenis van de Franse wijn een heel belangrijke rol gespeeld. Aan de eeuwenlange verbondenheid van Bordeaux met de Engelse kroon hebben de grote wijnen hun opkomst te danken. Ook in het ontstaan van de schuimende wijn die als champagne wereldbekend zou worden, spelen de Britten een grotere rol dan de Fransen ons willen doen geloven.  

De vigerende wijncultuur droeg volgens u in niet onbelangrijke mate bij tot de totstandkoming van de Franse Revolutie. Dit had dan weer enorme gevolgen voor de productie en consumptie van wijn. 

In de 18e eeuw werd steeds meer goedkope wijn van lage kwaliteit gedronken door de stedelijke plebejers, vooral in Parijs, waar de populaire wijntavernes bekend stonden als guinguettes. Om het Romeinse plebs rustig te houden, diende lang geleden het systeem van “brood en spelen”, maar in het Parijs van de jaren 1700 waren “brood en wijn” aan lage prijzen in dit opzicht onmisbaar. Het is algemeen geweten dat de stijging van de broodprijs de Parijzenaars in het revolutionaire harnas joeg, maar de hogere wijnprijs speelde ook een belangrijke rol.

De prijs van wijn schoot de hoogte in wegens douanerechten die betaald moesten worden aan een tolmuur die rond de hoofdstad werd opgericht. In de guinguettes werd gemord en vanuit die kroegen vertrokken de ontevreden plebejers om de tolpoorten aan te vallen nog voor de Bastille aan de beurt kwam. En voilà, zo begon de Franse Revolutie! Na die revolutie, en als gevolg ervan, werden brood en wijn opnieuw goedkoop, maar dronk de Franse kleine man voortaan liever rode dan witte wijn zoals tevoren, want rood was de kleur van de revolutie en wit die van de koning! Dus graag een coup de rouge, s’il vous plaît!

Op het eind van de negentiende eeuw werd Europa getroffen door de plaag van de druifluis, die bijna meteen alle wijngaarden vernietigde. Deze uitbraak betekende meteen ook het einde van de traditionele wijnbouw.

Inderdaad, na de crisis van de phylloxera was het in de Franse wijnbouw nooit meer zoals weleer. De nobele druivensoorten moesten voortaan geënt worden op onderstammen van Amerikaanse planten, de druivelaars moeten in rijen geplant worden en de stammen en takken respectievelijk langs staken en ijzerdraad geleid worden, men moest te werk gaan met paarden en machines, enzovoort. Dit alles vereiste grote investeringen, en de behandeling tegen allerlei ziektes met chemische producten, die voortaan absoluut noodzakelijk was, was heel duur; als gevolg daarvan gooiden talloze kleine wijnboeren er hun snoeimes voor goed bij neer.

De wijnbouw was eveneens van belang voor het ontstaan van kapitalisme en imperialisme.

Men denkt al te gemakkelijk dat het kapitalisme is ontstaan als gevolg van het opbloeien van handel en industrie, maar dat klopt niet. Het is begonnen in de landbouw, de Engelse landbouw, in de 16e en vooral 17e eeuw. Adellijke grootgrondbezitters begonnen toen hun eigendommen te “verbeteren”, d.w.z. de productiviteit ervan te vergroten, om via de grootschalige verkoop van de geproduceerde gewassen grote winsten in de wacht te slepen. Die winsten werden dan opnieuw geïnvesteerd in verdere “verbeteringen” in de landbouw, maar ook in “handel en nijverheid”, en zo ging de kapitalistische sneeuwbal aan het rollen.

In de 17e eeuw begon men in Frankrijk in de wijnbouw dat voorbeeld te volgen. De “verbetering” op allerlei manieren van de viticultuur en de vinificatie – respectievelijk het verbouwen van de wijnstok en het maken van de wijn – leverde producten op van hoge kwaliteit, waarvoor koopkrachtige klanten, meestal in Engeland en elders in het buitenland, veel geld wilden neerleggen, zodat hoge winsten gerealiseerd werden. De schuimwijn van Champagne en de grand-cru wijnen van Bordeaux zijn op die manier ontstaan.

Later is men op dezelfde kapitalistische manier ook de wijnbouw gaan aanpakken in de Languedoc, maar daar zou men met succes mikken op de verwezenlijking van grote winsten dankzij de verkoop van een reusachtig volume van goedkope wijnen. Op die manier ontstond echter de zogenaamde mévente, een chronische overproductie, een typisch probleem van het kapitalisme in zijn “imperialistische” verschijningsvorm vanaf het einde van de 19e eeuw.

Een tijdelijke oplossing voor dat probleem kwam er in de vorm van de Eerste Wereldoorlog, toen men de Franse soldaten met enorme hoeveelheden wijn moed inpompte. En in de Tweede Wereldoorlog deden de grote Franse wijnbouwers en -handelaars gouden zaken door aan hoge prijzen hun wijn – inclusief onverkochte stocks van de vooroorlogse crisisjaren – aan de Duitse bezetter te verkopen.

Terloops gezegd: het is een mythe dat de Duitsers de Franse wijnkelders zonder enige vorm van betaling zouden geplunderd hebben. De grote Franse leveranciers werden in werkelijkheid goed betaald door de Duitsers voor de wijn die zij hen maar al te graag verkochten – en die ze bovendien goedkoper konden produceren dan voor de oorlog, want de lonen daalden aanzienlijk dankzij het sociaal regressieve beleid van het collaborerende Franse regime in Vichy. 

Eeuwenlang was Frankrijk de grote inspirator in de wijnwereld. Is l’Hexagone wat dat betreft nog steeds toonaangevend?

Frankrijk is zonder enige twijfel nog steeds het leidinggevende wijnland. De “zeshoek” is wel niet meer de allergrootste producent van wijn, maar toch nog een van de drie grootsten. En Frankrijk is nog steeds de grootste exporteur van wijn ter wereld, niet wat volume maar wat de geldwaarde betreft. Terwijl wijnen van de allerhoogste kwaliteit ook in andere landen geproduceerd worden, heeft Frankrijk nog steeds een grotere waaier van topwijnen dan gelijk welk ander land, en in heel de wereld dromen oenofielen ervan om ooit eens zelfs maar één glaasje van die nectar te mogen degusteren, bijvoorbeeld Chateau Pétrus.

En overal ter wereld zijn het ook de “nobele” druivensoorten die in Frankrijk ontstaan zijn, die voor de vervaardiging van de beste en meest prestigieuze wijnen gebruikt worden: Pinot noir, Chardonnay, Cabernet Sauvignon, Merlot, Syrah, enzovoort. Het is ook geen toeval dat China Franse experts heeft laten overkomen om in dat land de wijnbouw te ontwikkelen, wat een gigantisch project aan het worden is.

Tot slot meneer Pauwels: voor welke wijn mogen wij u ’s nachts met een gerust hart wakker maken?

Voor champagne ben ik altijd bereid om zelfs in het midden van de nacht uit bed te springen, natuurlijk bij voorkeur voor een millésimé, eentje met een jaargang, bijvoorbeeld La Grande Dame van Veuve Clicquot, maar Dom Pérignon is ook goed. Maar liefst zou ik wakker gemaakt worden om de naar verluidt beste witte wijn ter wereld te degusteren, een Bourgondiër uiteraard, namelijk Le Montrachet. Wat niet-Frans druivennat betreft wil ik tenminste toch mijn siësta laten onderbreken voor de degustatie van een van de topwijnen uit Spanje, liefst Vega Sicilia Único.

 

Boekcover.

Jacques Pauwels, Bacchus in Gallië, Een geschiedenis van de Franse wijn, Uitgeverij EPO, 2020.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!