De samenleving is geen contract: ‘voor wat, hoort niets’
Essay, Nieuws, Samenleving, Politiek, België, Emancipatie, Patrick Janssens, Frank Vandenbroucke, Theodore Dalrymple, Bea Cantillon, Walter Benjamin, Systeemkritiek -

De samenleving is geen contract: ‘voor wat, hoort niets’

De ‘voor wat, hoort wat’ retoriek in het nieuwe boek van de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens (SP.A) vloekt met enkele linkse basisprincipes, schrijft politiek filosoof Thomas Decreus.

maandag 18 juli 2011 15:30
Spread the love

‘Voor wat, hoort wat.’ Het is een uitspraak die me doet denken aan een wat strenge vader die zijn kind een snoepje weigert omdat het zijn kamer niet opruimde. Of aan een leraar die de helft van de klas buist omdat de studenten naar zijn zin niet hard genoeg gestudeerd hebben. Maar sinds kort doet deze, in autoritaire omgevingen gebezigde uitdrukking, me ook denken aan Patrick Janssens.

Hij schreef immers, samen met Bea Cantillon en Frank Vandenbroucke een boek met als ronkende titel ‘Voor wat, hoort wat!’. Wat in dit boek centraal gesteld wordt, is het idee van wederkerigheid: wie wil genieten van het sociaal systeem, dient ook een bijdrage te leveren aan de instandhouding van dat systeem (door productief te zijn).

Het is een boutade die door zowel wet- als dorpstraat schalt en die door vrijwel niemand betwist wordt. Reden te meer dat ik ze in deze bijdrage wel wil betwisten. Dat zal ik echter doen op een politiek-filosofische wijze. Ik zal wijzen op de verborgen en duistere kant van die ‘voor wat, hoort wat’ retoriek en aantonen hoe het denken waarop deze retoriek gebaseerd is, vloekt met enkele linkse basisprincipes. Verwacht dus geen cijfers en tabellen of referenties naar empirische studies. Dit stuk gaat over ideeën (en de consequenties ervan). En politiek begint met ideeën, vandaar dat ze niet te verwaarlozen zijn.

Een ideologische tendens bij links en rechts

Het ‘voor wat, hoort wat’-verhaal valt geenszins enkel op het conto van Janssens & co te schrijven. Het is een ideologische tendens die zich binnen het grootste deel van het West-Europese socialisme lijkt af te tekenen. Tegenover het verhaal van rechten wordt steeds vaker het verhaal van plichten gesteld.

Dit geldt vooral op sociaal-economisch vlak, maar zeker ook op socio-cultureel vlak: van nieuwkomers wordt geëist dat zij in de eerste plaats hun plichten tegenover het gastland nakomen, alvorens ze van rechten kunnen genieten. Het nakomen van plichten wordt zo meer en meer de pasmunt voor het genieten van rechten.

Het is een verhaal dat ontstaan is aan de rechterzijde, meer bepaald bij de critici van het multiculturalisme en de verzorgingsstaat, maar zich uitbreidde over het hele politieke landschap. Uiteraard hebben rechts en links ietwat verschillende motieven om dit verhaal te brengen.

Rechts brengt het vooral met het oog op het mogelijk neutraliseren van bepaalde rechten. Links zal eerder stellen dat, omdat mensen hun plichten nakomen, ze het recht hebben op bepaalde rechten. Maar wat beide met elkaar delen, is het idee dat het recht op rechten verbonden is met nakomen van plichten. Anders gezegd: rechten worden voorwaardelijk. Men geniet ze op voorwaarde van het nakomen van plichten.

Het voorwaardelijke karakter van rechten verwijst naar het denkmodel dat achter het ‘voor wat, hoort wat’ verhaal schuilgaat: een contractueel denkmodel. In het ‘voor wat, hoort wat’ verhaal wordt de samenleving opgevat als een contract. Wie de regels, zoals in het contract opgesteld, eerbiedigt, mag de vruchten plukken van het contract. Wie dat niet doet, verbreekt het contract en zet daarmee zichzelf buiten het contract, en dus buiten de samenleving.

De samenleving als contract

Het is natuurlijk een bekend gegeven binnen het politieke denken dat de samenleving als een contract wordt opgevat. Filosofen als Hobbes, Locke, Rousseau en Rawls hebben allen op een
bepaalde manier de maatschappij als een contract opgevat.

Daarbij ging men er van uit dat mensen vanuit een bepaalde natuurtoestand of een originele positie een contract met elkaar afsloten om voortaan op een bepaalde manier te gaan samenleven. Uiteraard geloofde geen van die filosofen dat er ooit werkelijk zoiets bestaan heeft als een sociaal contract of een natuurtoestand. Nee, het contract was een metafoor van waaruit een nieuwe samenleving kon uitgedacht worden.

Het was een denkmodel dat ontstond als een kritiek op de absolutistische vorsten en dat filosofen in staat stelde om een intellectuele fundering te bieden aan democratische en rechtvaardig geachte staatsvormen. Het contract-denken heeft dus wel degelijk zijn vruchten afgeworpen. Maar het contract heeft ook een schaduwzijde, die vaak al te weinig belicht wordt. Een schaduwzijde die ook geldt voor de huidige ‘voor wat, hoort wat’-retoriek die zijn intellectuele wortels dus vindt in het contract -denken.

De schaduwzijde komt hierop neer: het contract is in wezen gewelddadig. Hierop wees Walter Benjamin reeds in zijn essay ‘Een Kritische Beschouwing van het Geweld’:

“Zo’n overeenkomst [het contract, T.D.] leidt namelijk, hoe vreedzaam zij ook door de contractanten is aangegaan, uiteindelijk toch tot mogelijk geweld. Ze verleent elke partij immers het recht op gewelduitoefening tegen de andere partij in geval die contractbreuk zou plegen. En dat niet alleen: evenals de uitkomst verwijst ook de oorsprong van elk contract naar geweld.” (1)

Het contract als vorm van geweld

Wat Benjamin hier stelt is dat het idee van een contract op tweevoudige wijze naar geweld verwijst. Ten eerste kan een eventuele contractbreuk (of een beschuldiging daartoe) leiden tot  geweld ten aanzien van zij die zogenaamd breken met het contract. Een contract kan immers nooit straffeloos verbroken worden (anders zou het ook geen contract zijn). Dit wijst meteen ook naar het vrijheidsbeperkende karakter van een contract. Het contract beperkt het aantal keuzemogelijkheden die voor het contract gegeven waren, het beknot de bewegingsvrijheid en institutionaliseert een machtsrelatie (en dus ongelijkheid).

Ten tweede, en belangrijker nog, wijst Benjamin op het feit dat een contract ook altijd ontstaat uit geweld. Het is op dit punt dat Benjamin echt breekt met de eerder vermelde contract-denkers. Deze laatsten gingen er steeds vanuit dat de toestand, die aan het contract voorafgaat, een soort natuurtoestand is waarin individuen volledig vrij zijn en niet in machtsrelaties tegenover elkaar staan. Iedereen beslist volledig individueel en vrij over hoe het contract wordt opgesteld en of hij/zij eraan deelneemt. Benjamin ontkent echter het bestaan van een dergelijke toestand. Er zijn altijd machtigen en machtelozen, bezitters en bezitslozen en het is doorgaans eerstgenoemde groep die aan laatstgenoemde groep het contract oplegt. Vrije wil wordt hier vervangen door dwang of geweld.

Deze conclusies leveren interessante inzichten op als we ze toepassen op het ‘voor wat, hoort wat’-verhaal dat heden ten dage zo in trek is. Of het nu over sociale zekerheid dan wel multiculuralisme gaat, steeds zien we dat het denken vanuit een contractmodel leidt tot geweld dat wordt gepleegd tegenover de groepen die verondersteld worden het contract te breken: langdurig werklozen, culturele minderheden, asielzoekers en armen tout court. Allen worden ze op steeds minder subtiele wijzen gedwongen om zich in te schakelen in het heersende arbeidsmodel, de waarden eigen aan dat model te incarneren en zich te assimileren aan de culturele achtergrond waartegen dit model zich situeert.

Maar het tweede punt dat Benjamin aanhaalt, is nog belangrijker: aan de basis van het contract zelf ligt ook geweld. Zoals gezegd dient dit geweld dat aan de oorsprong van het contract ligt, begrepen te worden als dat van machtigen tegenover machtelozen, bezitters tegenover bezitslozen. Het contract wordt nooit in unanimiteit opgesteld, maar wordt opgedrongen en speelt zo altijd in het voordeel van één partij en in het nadeel van een andere partij.

Of het nu om langdurig werklozen dan wel migranten gaat, het zijn zij die verplicht worden om mee te draaien in een systeem dat de lamentabele positie waarin ze zich bevinden, gecreëerd heeft. De plichten waarmee beide groepen opgezadeld worden, spelen niet in hun voordeel maar in het voordeel van zij die het meest baat hebben bij het systeem: de machtigen en de bezitters. Net daarom moet links het contract-denken verwerpen: het houdt een inegalitaire relatie in stand door die te institutionaliseren.

Over junks en hun spuit

Maar daarnaast zijn er nog twee punten waarop het contract-denken botst met wat traditioneel als linkse standpunten worden beschouwd, namelijk systeemkritiek (kapitalisme in het bijzonder uiteraard) en emancipatorische eisen. Twee kenmerken die toch essentieel zijn aan iedere politiek of filosofisch project dat zichzelf als links wil positioneren. Welnu, het contract-denken doet afbreuk aan zowel de systeemkritische eis als aan de emancipatorische eis. Laat me hier even op ingaan en kort uitleggen waarom ze beide niet in overeenstemming zijn te brengen met het contract-denken.

Het ‘voor wat, hoort wat’ verhaal is systeembevestigend omdat het op geen enkele manier het neoliberale model aanvalt. Wel integendeel, het is er een versterking van. Het is een vorm van gewelddadige disciplinering van groepen die weigeren of zich niet kunnen inschrijven in de logica van dit model. De vraagtekens worden daarbij niet bij het model geplaatst, maar bij zij die zich niet in het model inschrijven. Niet het systeem is fout, maar zij die niet in het systeem (kunnen) meedraaien. Armoede wordt niet langer gezien als iets dat geproduceerd wordt door een bepaald economisch model, maar als een zelfgekozen lot, een afwijking of een misdaad die een bedreiging vormt voor het systeem.

In zoverre de arme of de migrant wordt beschouwd als een stok in het wiel van de economie of de maatschappij, werkt het ‘voor wat hoort wat’-verhaal ook niet emancipatorisch. Wel integendeel. Achtergestelde groepen zijn geen kansen of opportuniteiten, zijn niet langer de revolutionaire klasse of de voorhoede van een nieuwe samenleving maar slechts een stoorzender, marginalen die heropgevoed dienen te worden en profiteurs die aan uitkeringen verslaafd zijn zoals junks aan hun spuit.

Het is veelzeggend dat deze laatste beeldspraak omtrent junks en spuiten meermaals gebruikt werd door zowel De Wever als zijn goeroe, Theodore Dalrymple. Het is even veelzeggend dat links de logica, die deze heren hanteren, overneemt in plaats van er een alternatief tegenover te plaatsen. Zolang dat niet gebeurt, zal links niet herrijzen.

Op zoek naar een alternatief voor links

Maar wat kan het alternatief hier zijn? Politiek-filosofisch gezien zou, naar mijn mening, het onvoorwaardelijke karakter van rechten dienen benadrukt te worden door links. De uitoefening van rechten kan aan geen enkele voorwaarde verbonden worden. Dit is ook de
fundamentele betekenis van ‘mensenrechten’. Mensenrechten verwijzen naar, om het met Hanna Arendt te zeggen, het recht van iedere mens om rechten te hebben. Deze rechten zelf zijn verbonden aan het loutere mens zijn. Er is geen enkele voorwaarde aan verbonden. In die zin zijn mensenrechten fundamenteel onvervreemdbaar en egalitair. Ze zijn niet het resultaat van een contract maar liggen aan de basis van ieder contract en vormen zo ook een legitieme reden om welk contract dan ook te verbreken.

Tegenover de waarde van ‘wederkerigheid’ – die Janssens & co centraal stellen – zou dus een andere waarde geplaatst dienen te worden, die in overeenstemming is met de omschrijving van mensenrechten hier net gegeven. Het is veelzeggend dat Benjamin tegenover het geweld van het contract waarden als ‘hartelijkheid’, ‘genegenheid’, ‘vertrouwen’ en ‘vredelievendheid’ stelt. (2) Deze waarden kunnen samengevat worden onder de noemer ‘liefde’. Liefde als een anarchistische kracht. Liefde die een louter geven is zonder er iets voor in de plaats te stellen en die, alleen al daarom, iedere contractlogica of autoriteit ondermijnt. Het gaat hier dus op geen enkele wijze over liefdadigheid of over romantische liefde, maar wel over liefde die wetten breekt in plaats van ze eerbiedigt.

Goed, maar wat kunnen we aanvangen met deze notie van ‘liefde’? Hoe kunnen we die politiek vertalen? Dat is, toegegeven, moeilijk. Maar het hierboven geschetste ideaal van liefde wijst wel in een bepaalde richting die het exploreren waard is. Liefde refereert aan het gegeven dat de fundamentele wijze waarop wij met elkaar omgaan niet volgens de logica van het contract verloopt, maar eerder volgens de logica van het ‘geven’ of het ‘schenken’ zonder dat er iets voor in de plaats gesteld wordt.

Het leven zelf wordt ons geschonken, de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden is een vorm van ‘geven’ zonder meer, de lucht die we inademen en de taal die we spreken zijn giften die niemand toebehoren, maar enkel geschonken worden. Het is, uiteindelijk, deze fundamentele, ‘onlogische logica’ die de maatschappij draaiende houdt en niet die van wederkerigheid of ‘voor wat, hoort wat’. Het is ook volgens deze ‘onlogische logica’ dat links zich ten dele verder dient te verdiepen. En ja, dit heeft radicale consequenties. Maar misschien is het net meer radicaliteit dat we nodig hebben. Laat me alvast het goede voorbeeld geven:

‘Voor wat, hoort niets!’

Noten

(1) Benjamin, Walter. “Een kritische beschouwing van het geweld”. In: Maar een storm waait uit het paradijs. Filosofische essays over taal en geschiedenis. SUN, Nijmegen (1996), p. 65.
(2)Ibidem, 66.

Thomas Decreus

Thomas Decreus is politiek filosoof (KU Leuven). Hij was ook mede-organisator van de Shame-betoging en oprichter van de Stockholmgroep. Deze tekst kwam mede tot stand ter voorbereiding van het debat “Er is geen linkse kerk, wel een rechtse en die domineert het debat” dat zondag in Gent plaatsvond.

take down
the paywall
steun ons nu!