Bassam Aramin (links) en Rami Elhanan .Foto: Sarah Lee/Eyevine/Australscop
Opinie - Johan Depoortere, Aktief

De (on)mogelijke vrede tussen Palestina en Israël

Met de nieuwe regering van hardliner Naftali Bennett is een vreedzaam onderhandeld einde van de bezetting en de kolonisatie van de Palestijnse bezette gebieden verder weg dan ooit tevoren. De vredesactivisten aan beide kanten zijn met zeer weinig, maar Johan Depoortere blijft hoopvol: “ Is niet elke grote beweging als een kleine minderheid begonnen?”

maandag 13 september 2021 13:09
Spread the love

 

Na vier verkiezingen in twee jaar tijd is de Israëlische politieke klasse erin geslaagd een regering te vormen zonder de welhaast eeuwige Benjamin Netanyahu. Deze regering onder de hardliner Naftali Bennett is het meest rechtse kabinet ooit, al heeft het de steun van het zogenaamde “centrum” en – voor het eerst in de geschiedenis – een Palestijnse partij, die van de islamistische Mansour Abbas.

Het kabinet heeft zich het etiket “regering van de verandering” opgeplakt, maar verandering is het laatste wat we van deze ploeg kunnen verwachten. Dat bleek meteen al toen de nieuwe regering luttele weken na haar aantreden de infame Apartheidswet over de “gezinshereniging” (opnieuw) door het parlement probeerde te jagen.

“Gezinshereniging” is de Orwelliaanse benaming voor net het tegendeel: het is de wet die het Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever onmogelijk maakt om met een (Palestijnse) inwoner van Israël te trouwen en zich binnen de grenzen van 1948 te vestigen. De oppositie kon de wet blokkeren, niet omdat ze er zich inhoudelijk tegen verzet, maar omdat hij niet ver genoeg gaat en “tijdelijk” is.

Minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid, de bekendste ‘centrumfiguur’ in het kabinet, deed niets om het racistische Apartheidskarakter van de wet te verdoezelen. Integendeel: “het is niet nodig het doel van de wet te verzwijgen”, schreef hij op Twitter. “Het is één van de middelen om de Joodse meerderheid in Israël veilig te stellen. Israël is de natiestaat van het Joodse volk en ons doel is een Joodse meerderheid.”

Een honderdjarige koloniale oorlog

Wat gemeenzaam het “Israëlisch-Palestijns conflict” wordt genoemd, is in werkelijkheid een honderdjarige koloniale oorlog tegen de oorspronkelijke bevolking van Palestina. De oorlogsverklaring is bevat in de beruchte Balfourverklaring, waarin het Britse imperium zich verzekert van een bruggenhoofd in het strategische gebied van het Midden-Oosten en van een wachtpost ter beveiliging van het Suezkanaal en dus de zeeweg naar India.

Arthur Balfour. Foto: WikiMedia Commons

Arthur Balfour – een notoire antisemiet – beloofde de zionistische beweging in naam van de Britse regering “een Joods nationaal tehuis” in een land waar de Britten op dat moment (november 1917) niets te piepen hadden, maar dat ze hoopten als oorlogsbuit binnen te halen na de te verwachten overwinning op de Asmogendheden in de Eerste Wereldoorlog.

Over de Palestijnen, de overgrote meerderheid van de bevolking in het land, was de Balfourverklaring kort: “Er mag niets worden gedaan dat de burgerlijke en religieuze rechten van de niet-Joodse gemeenschappen in Palestina zou kunnen aantasten.” Meer dan 93 percent van de bevolking wordt gereduceerd tot “niet-Joodse gemeenschappen”: adding insult to injury.

Dat handhaven van de religieuze en burgerlijke rechten van de meerderheid” is bovendien hooguit een vrome wens gebleven. “De zionistische ambities”, zo schreef Balfour aan een collega in de regering “zijn van veel groter belang dan de wensen en de vooroordelen van de 700.000 Arabieren die het aloude gebied nu bewonen.”

Net zo min als in pakweg Kenia of zuidelijk Afrika, werd ook in de komende decennia de mening van de oorspronkelijke bevolking – de “inboorlingen”- ooit gevraagd. Het verdelingsplan dat de pas opgerichte Verenigde Naties in 1947 bekokstoofden werd bedacht door een comité waarin geen enkel Arabisch land, laat staan de bevolking van Palestina, vertegenwoordigd was.

Na de zesdaagse oorlog van 1967 pendelde Henry Kissinger tussen de Arabische buurlanden en Israël in een vergeefse poging om een duurzame vrede tot stand te brengen. De Palestijnen zelf kwamen er niet aan te pas tot ze via de PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) van Yasser Arafat mee aan de onderhandelingstafel mochten zitten in Oslo en Camp David. Dat was om de uitverkoop te acteren van de Palestijnse nationale rechten.

Wat ze kregen was een dode mus en zelfs die was er voor de daarop volgende zionistische regeringen teveel aan: de akkoorden werden, op enkele schijntoegevingen van Israël na, nooit uitgevoerd. Het “vredesplan” van Trump en Netanyahu klapte voor goed de deur van het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht dicht: de definitieve oplossing van het Palestijnse probleem.

Tot voor kort leek ook het verzet van de Palestijnen gebroken. Twee intifada’s door Israël met bruut geweld neergeslagen en verwoestende oorlogen tegen de Gazastrook hadden – zo leek het – de Palestijnse bevolking murw geslagen. Tot in mei dit jaar de drukketel ontplofte.

De vonk in het kruitvat was de zoveelste poging van extreemrechtse settlers om met steun van regering en rechtbank de Palestijnse bewoners in Sjeik Jarrah, een Palestijnse wijk in bezet Oost-Jeruzalem, uit hun huis te verjagen.

De poging tot uitdrijving van de Palestijnen uit Oost-Jeruzalem is bij verre na niet nieuw of uitzonderlijk, het is de hedendaagse voortzetting van de Nakba (1948): de etnische zuivering die toen met bulldozers en militair geweld werd voltrokken, wordt nu met juridische middelen nagestreefd.

Dit keer was de druppel die de emmer deed overlopen het optreden van Israëlische politie en “veiligheidstroepen” die aan het einde van de Ramadan met geweld en traangas de Al Aqsa-moskee binnendrongen. Hamas reageerde met raketaanvallen op Israëlische steden, de regering Netanyahu liet voor de zoveelste keer grote delen van Gaza-stad plat bombarderen.

In heel het gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee kwamen de Palestijnen op straat om te betogen. Tot ieders verrassing – ook die van henzelf – vertoonden de Palestijnen een nooit eerder geziene eenheid: de Westelijke Jordaanoever, Gaza en de zogenaamde Palestijnen van 1948, burgers van Israël zelf, ze vonden elkaar in een spontane en collectieve uitbarsting van ras-le-bol: genoeg is genoeg.

Joodse extreemrechtse knokploegen en politie reageerden furieus en na de golf van protest verdwenen meer dan 2.150 Palestijnen achter de tralies. Joodse milities werden vrijwel ongemoeid gelaten.

“Komt er dan ooit vrede in het gebied?”

Het is de vraag die me bij mijn (zeldzaam geworden) lezingen steevast wordt voorgeworpen. Alleen een onverbeterlijke optimist zal op die vraag met ja antwoorden, maar het is niet nodig optimistisch te zijn om hoop te koesteren.

In zijn boek The Only Language They Understand beschrijft de Amerikaanse journalist Nathan Thrall hoe alleen de taal van de macht de strijdende partijen in de lange geschiedenis van het conflict tot toenadering kon bewegen. Die macht – militair, diplomatiek, in de media – is tot vandaag overweldigend in het voordeel van de zionistische staat en de koloniale onderdrukking.

Maar heel langzaam tekent zich een kentering af – althans in de publieke opinie en met name in de Verenigde Staten waar het jonge en linkse segment van de Democratische Partij niet langer vanzelfsprekend de lijn van de partijtop volgt en zich kritisch opstelt tegenover de massale steun van de Amerikaanse regering aan Israël.

Tegelijk is er een groeiende beweging op de Amerikaanse campussen waar onder andere jonge Joden zich van het zionisme afkeren. Internationaal boekt de BDS-beweging voor boycot, desinvesteren en sancties tegen Israël meer en meer succes.

Dat een mensenrechtenorganisatie als Human Rights Watch, in navolging van het Israëlische B’tselem, Israël nu zonder omwegen een Apartheidsregime noemt en beschuldigt van misdaden tegen de menselijkheid, is een opvallende evolutie in het denken van links-liberale opiniemakers.

In Israël zelf is de “vredesbeweging” met kopstukken als de schrijvers David Grossman en Amos Oz (overleden in 2018) op sterven na dood. Zij verzetten zich tegen de bezetting na de zesdaagse oorlog van 1967 maar vergaten de eerdere bezetting en etnische zuivering van 1948.

Zij zagen het Israël van vóór de zesdaagse oorlog als de utopie van het “zuivere zionisme,” niet besmeurd door de bouw van de nederzettingen in bezet gebied, maar wensten niet te worden geconfronteerd met de verwoesting van meer dan vijfhonderd Palestijnse dorpen en de verdrijving van 80 procent van de oorspronkelijke bevolking twintig jaar eerder. Ze waren blind voor de rechtmatige verzuchtingen van de Palestijnen die het recht op terugkeer van de vluchtelingen opeisten.

Toch is de Joodse samenleving in Israël minder een gesloten blok dan uit verkiezingsuitslagen en het beeld in de media kan blijken. Bassam Aramin en Rami Elhanan wonen in Jeruzalem, Rami in het Joodse Westen van de stad, Bassam in het overwegend Palestijnse geannexeerde Oost-Jeruzalem1.

De Palestijn Bassam en de Israëlische Jood Rami zijn deel van een uiterst kleine minderheid die ijvert voor vrede, maar is niet elke grote beweging als een kleine minderheid begonnen?

Beiden hebben ze een kind verloren aan het geweld in de regio. Rami is Joods, zoon van een overlevende van de Shoah. Zijn veertienjarige dochter Smadar kwam om in een Palestijnse zelfmoordaanslag in de straten van Jeruzalem. Bassam is een Palestijnse militant, die zeven jaar in een Israëlische gevangenis doorbracht. Hij verloor zijn tienjarige meisje Abi toen een Israëlische soldaat haar aan de schooluitgang doodschoot.

Rami en Bassam zijn vrienden. Ze hebben elkaar gevonden in het gemeenschappelijke onuitsprekelijke verdriet over het verlies van hun kind. Beiden bezoeken ze Israëlische scholen met een onwaarschijnlijke boodschap van verzoening, ze geven lezingen overal ter wereld. Beiden zijn lid van de Parents Circles Families Forum, een kleine organisatie die Joodse en Palestijnse families samenbrengt die allen een dierbare hebben verloren in het geweld.

Als er ooit vrede komt, zal die niet het werk zijn van de politici in Jeruzalem en Washington of Brussel, maar van mensen als Rami en Bassam en de vele honderden die net als zij genoeg hebben van het geweld en de onderdrukking.

Ze zijn een uiterst kleine minderheid in Israël en de bezette gebieden, maar is niet elke grote beweging als een kleine minderheid begonnen?

 

Foto: masereelfonds.be

De (on)mogelijke vrede van 5 september 2021 door Johan Depoortere werd overgenomen van het Salon van Sisyphus. Deze column verschijnt tevens in het septembernummer van Aktief, het ledenblad van het Masereelfonds.

Johan Depoortere is gepensioneerd BRT/VRT-journalist (1971-2008). Hij maakte reportages in binnen- en buitenland, vooral over het Midden-Oosten, Noord- en Zuid Amerika, was correspondent in Moskou tijdens de woelige jaren van president Boris Jeltsin (1995-2000) en buitenlandverslaggever in Washington tijdens het presidentschap van George W. Bush (2001-2009).

 

Note:

1   Het oostelijke Palestijnse deel van Jeruzalem heeft een apart VN-statuut, naast de andere bezette Palestijnse gebieden Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. De Golanhoogten in het noorden zijn bezet Syrisch territorium. De annexatie door Israël van Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten tijdens het presidentschap van Donald Trump wordt enkel door de VS en een zeer beperkt aantal kleine VN-lidstaten erkend (nvdr).

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!