De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (3) Verschillen tussen man en vrouw

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (3) Verschillen tussen man en vrouw

zondag 24 december 2017 17:44
Spread the love

De verschillen tussen man en vrouw worden in de hierna volgende tekst goed weergegeven. “Het begint bij de geboorte. De mannelijke baby is gemiddeld zwaarder en langer dan de vrouwelijke baby en hij heeft ook een snellere stofwisseling, wat tijdens de rest van zijn leven zo blijft. Dit kenmerk maakt hem geschikt voor een inspannende, actieve leefwijze. Pasgeboren jongetjes zijn beweeglijker, alsof ze liggen te trappelen om te beginnen met hun zware lichamelijke arbeid. Ook zien ze scherper, een herinnering aan de tijd dat ze, als volwassen jagers, de omgeving moesten inspecteren op sporen van prooidieren.

Mannelijke peuters zijn ook meer geïnteresseerd in het hanteren van gebruiksvoorwerpen en hebben eerder de neiging om op hun speelgoed te slaan, terwijl vrouwelijke peuters wat minder uitbundig zijn in hun spel. Mannelijke peuters zijn ook meer geïnteresseerd in rennen, springen, duwen en trekken; vrouwelijke peuters zitten meestal op de grond en spelen met de voorwerpen die voor hen liggen. Jongetjes zijn nieuwsgieriger naar nieuw speelgoed dat hun wordt aangeboden.

Deze verschillen doen zich voor, lang voordat er sprake kan zijn van invloed van de ouders op het ‘rolpatroon’ van de seksen. Ze zijn duidelijk aangeboren en sturen de jongetjes en meisjes ieder een iets andere richting op. Die richting zullen ze de rest van hun leven blijven volgen. De machtsspelletjes van mannelijke peuters zijn een duidelijke voorbode van hun latere fysieke machtsvertoon. En hun grotere belangstelling voor nieuwe voorwerpen – een belangstelling die gevaarlijk kan zijn – is een voorbode van de grotere risico’s die ze nemen als volwassen man. Al deze kenmerken ondersteunen het idee dat er bij onze soort een sterke verdeling van taken bestaat tussen de seksen.

Het volwassen lichaam van de man is gemiddeld zo’n 30 procent sterker dan dat van de vrouw, met spierweefsel dat bijna twee keer zo zwaar is. (De gemiddelde man heeft 26 kg spieren, de vrouw 15 kg). Een doorsneevrouw kan maar de helft van haar gewicht dragen, terwijl een doorsneeman twee keer zijn gewicht aankan. Ter ondersteuning van deze spierkracht heeft de man ook grotere botten, een groter hart en grotere longen, en heeft hij meer hemoglobine in het bloed. De hand van de vrouw heeft maar tweederde van de kracht van de mannelijke hand. Het volwassen mannelijke lichaam is ook iets langer dan dat van de vrouw. Het grotere skelet geeft de versterkte spierkracht een krachtiger basis. Gemiddeld is de man 10 procent zwaarder en 7 procent langer dan de vrouw.

Meisjes zijn minder kwetsbaar voor ziekte dan jongetjes. Dit voordeel blijven ze de rest van hun leven houden. Al zijn vrouwen dus niet zo sterk als mannen in spierkracht, ze zijn sterker in medische zin. Niet alleen hebben ze minder kwalen en overkomen hun minder ongelukken, er is ook minder kans dat ze bij de geboorte dood of misvormd zijn. Ze hebben minder kans op kleurenblindheid het verschil is enorm groot: mannen hebben 75 keer meer kans dat ze kleurenblind zijn. Vrouwen hebben ook minder kans op zware depressies, en plegen daardoor minder vaak zelfmoord.

Wat de zintuigen betreft: vrouwelijke peuters hebben een beter gehoor, een beter tastvermogen en een betere reuk. Ook dat voordeel blijven ze in de loop van hun leven houden. Als kind is ze voorzichtiger en meer gericht op fijne handvaardigheid. Meisjes zijn vloeiender in hun taalgebruik, terwijl jongens origineler zijn. Al deze onderzoeksresultaten wijzen op een diepgeworteld verschil in persoonlijkheid bij onze soort, wat weer wijst op een diepgewortelde taakverdeling in ons evolutionaire verleden.

De mannelijke baardgroei heeft uitsluitend een signaalfunctie. Daardoor is het mogelijk de sekse van een individu ook van grote afstand te bepalen. Dat mannelijke kinderen geen baardgroei hebben, is een bevestiging van het idee dat dit aanhangsel vooral dient als seksueel signaal. Na de puberteit groeit een baard die niet wordt geschoren met een snelheid van ongeveer 15 cm per jaar. Dat betekent dat hij na drie, vier jaar tot aan de navel zou reiken. In de oertijd moet dit een indrukwekkend gezicht zijn geweest; de mannelijke mens kon zich wat betreft het dramatische visuele effect meten met de mannetjesleeuw met zijn lange manen. Er is geen enkel ander biologisch kenmerk dat het uiterlijk van de man zoveel anders maakt dan dat van de vrouw.

De borsten van de vrouw vormen ook een belangrijk seksueel signaal. Vroeger werd ten onrechte beweerd dat ze alleen dienen voor de productie van melk, en dat de belangstelling die de man ervoor heeft van infantiele aard is. Dat is niet juist, want niet meer dan een derde van het borstweefsel heeft iets van doen met de melkproductie. Tweederde bestaat uit vetweefsel, waaraan ze hun vorm danken, maar dat niets van doen heeft met de melkproductie. En het is de ronde vorm die belangrijk is als seksueel signaal. Dat is bij de volwassen vrouw van het menselijke ras niet het geval. Haar borst blijft rond zolang ze in de seksueel actieve periode zit, van de puberteit tot de middelbare leeftijd.

De man heeft een diepere stem, de vrouw een hogere stem (groter verschil dan bij mensapen maar wij kunnen ook spreken; in Japan is dit gecultiveerd, vrouwen spreken er met hogere stemmen en zelfs een andere taal.”

Voor wat betreft de intelligentie zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen verbazingwekkend klein. “Hoe groot zijn nu eigenlijk die sekseverschillen met betrekking tot ruimtelijk inzicht? Voor de omvang van een sekseverschil hanteren de onderzoekers gewoonlijk een grootheid die ze de effectomvang, of d noemen. Voor degenen die met statistiek vertrouw zijn, vertel ik dat d wordt gedefinieerd als de gemiddelde mannelijke score min de gemiddelde vrouwelijke score, gedeeld door de standaardafwijking. Voor degenen die niet met statistiek vertrouwd zijn en die dàt ook niet willen worden, is het eenvoudiger d te beschouwen als een getal dat uitdrukt hoe groot een sekseverschil is. Als d gelijk is aan nul, bestaat er geen sekseverschil, als d circa 0,2 is wordt het verschil gewoonlijk als gering beschouwd, terwijl 0,5 een middelmatig en alles boven 0,8 een groot verschil vormt.

De grootste effectomvang zien we bij lichamelijke kenmerken zoals lengte of kracht, waarbij de mannen ver boven het vrouwelijke gemiddelde uitsteken. Bij de lengte is d gelijk aan 2,0 en de gemiddelde effectomvang van de afstand waarover zeventienjarige jongens en meisjes een bal kunnen werpen, is bij benadering 3,0. Als een effectomvang zo groot is, betekent dit dat de geslachten elkaar maar weinig overlappen. Als je bijvoorbeeld een groep van vijftig mannen en vijftig vrouwen neemt, en hen opsplitst in vijftig langen en vijftig korten, bestaat de lange helft gemiddeld uit vijfenveertig mannen en maar vijf vrouwen. Een kleine effectomvang brengt echter veel overlapping met zich mee. Zo bedraagt de effectomvang bij het schrijven van essays ongeveer 0,09. Als je dezelfde groep van honderd mannen en vrouwen op splitst in de vijftig beste en de vijftig slechtste schrijvers, mag je verwachten dat de vijftig besten uit zesentwintig vrouwen en vierentwintig mannen bestaan.

De defectomvang voor geestelijke en psychologische eigenschappen is in het algemeen veel kleiner dan die voor lichamelijke kenmerken. Het sekseverschil dat Hines aantrof bij het bedenken van synoniemen, was een van de grootste gepubliceerde cognitieve sekseverschillen, maar de effectomvang was slechts 1,2 – minder dan de helft van die voor lengte. Om die reden voeren sommige mensen aan dat de sekseverschillen op het gebied van geestelijke vermogens in werkelijkheid zeer onbeduidend zijn. Maar vanuit een ander gezichtspunt beschouwd lijken ze echter helemaal niet zo onbeduidend.

Bij het onderzoek van Hines komt de effectomvang van 1,2 erop neer dat 73 procent van de vrouwen, en slechts 27 procent van de mannen een resultaat bij de test behaalde dat boven het gemiddelde lag, en in een groep van vijftig mannen en vijftig vrouwen zouden de eerste tien uit negen vrouwen en maar één man bestaan. Als de resultaten van de test mee zouden tellen voor een examen, kun je er zeker van zijn dat de mannelijke studenten die eraan deelnamen, zouden vinden dat er sprake was van een groot en oneerlijk – sekseverschil.

Andere verbale vermogens met een sekseverschil, zoals vloeiend woordgebruik of anagrammen, hebben doorgaans een geringe effectomvang van (ongeveer 0,2 – groot genoeg om ze te kunnen meten, maar te klein om in de praktijk gevolgen te hebben).

Bij het ruimtelijk inzicht ligt de zaak echter anders. De omvang van het sekseverschil is hierbij zo groot dat men het niet kan negeren. Bij mentale rotatietests behalen mannen consequent een beter resultaat dan vrouwen, en een effectomvang van d = 0,8 is kenmerkend. Bij onze denkbeeldige groep van honderd mensen zullen de vijftig besten drieëndertig mannen en zeventien vrouwen omvatten. En de top-tien bestaat uit acht mannen en twee vrouwen. Anders gezegd, het sekseverschil op het gebied van mentaal roteren heeft ongeveer dezelfde omvang als het verschil in intelligentiequotiënt (IQ) tussen doorsnee-eerstejaarsstudenten en mensen die gepromoveerd zijn, of als het verschil in lengte tussen dertien- en achttienjarige meisjes. Bij andere tests met betrekking tot ruimtelijk inzicht, naast mentaal roteren, loopt de effectomvang uiteen van een zeer geringe 0,2 of 0,3 tot 1,0, alle in het voordeel van de mannen.

Als u zich weleens heeft afgevraagd waarom bijna alle tieners die zich in een speelhal over de automaten met videospelletjes buigen jongens zijn, kan het antwoord misschien liggen in een bijzonder soort ruimtelijk gen. Dynamisch ruimtelijk inzicht is de kunst om naar een bewegend voorwerp te kijken en zijn baan te voorspellen. Een snelle bal raken bij honkbal, kleiduiven schieten of een rugbybal overspelen naar een rennende ploeggenoot, vergen allemaal dynamisch ruimtelijk inzicht. Meer dan tien jaar geleden publiceerde een onderzoeker een grote mannelijke voorsprong bij een primitief soort videotennisspelletje. De mannelijke en vrouwelijke proefpersonen presteerden aan het begin van het experiment even slecht, maar in de loop van vijf dagen oefenen verbeterden de prestaties van de mannen snel, hoewel de vrouwen veel trouwer kwamen opdagen en er evenveel belang in stelden om een goed resultaat te behalen. Wat korter geleden ontwierp Douglas Jackson aan de Universiteit van West-Ontario een computerspel waarbij de speler op voorwerpen die over het beeldscherm bewegen, moet schieten door op bepaalde toetsen van het computertoetsenbord te drukken. Volgens Jackson is het sekseverschil in dit geval nog groter dan dat voor mentaal roteren, en lijkt het niet het gevolg te zijn van het feit dat mannen vaker videospelletjes spelen. Toen de proefpersonen met het spel kennis maakten, was er nog maar een klein verschil in score. Net als bij het vorige experiment werd het sekseverschil groter naarmate de mensen langer met het spel omgingen. Als de mannelijke voorsprong het gevolg was van vroegere ervaring, zou het sekseverschil kleiner moeten worden naarmate de vrouwen meer oefenden. Gezien deze resultaten, zegt Jackson, moet de verklaring voor het feit dat de meeste verslaafden aan videospelletjes jongens zijn, worden gezocht in de oude wijsheid dat mensen graag doen waar ze goed in zijn: mannen putten meer dan vrouwen plezier uit spelletjes die een-beroep doen op hun dynamisch ruimtelijk inzicht.

Niet alleen bij videospelletjes vertonen mannen een voorsprong bij het mikken op een bewegend doel. Ook bij het schieten op bewegende doelen zoals kleiduivenschieten, behalen mannen consequent meer punten dan vrouwen. Niet omdat mannen beter met een buks overweg kunnen, want beide geslachten presteren even goed bij het schieten met een buks van klein kaliber op een vaste schietschijf. Bij de wedstrijden buksschieten van zowel de National Collegia, als de Athletic Association, als die van de National Rifle Association (NRA) treden mannen en vrouwen op gelijke grondslag aan in een open competitie, en in 1993 werd het nationale kampioenschap buks schieten van de NRA door een vrouw gewonnen. Maar er treedt een sekseverschil op zodra het doel beweegt, en bij het kleiduivenschieten, waarbij het doel in een onvoorspelbare baan komt aangevlogen, bestaat de top hoofdzakelijk uit mannen.

De mannelijke voorsprong op het gebied van ruimtelijk inzicht heeft vermoedelijk grotere gevolgen dan de meeste andere sekseverschillen, omdat het een van de grootste verschillen is en omdat ruimtelijk inzicht bij veel beroepen van wezenlijk belang is – niet alleen voor rugbyspelers en kleiduivenschutters. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat middelbare scholieren met een groot ruimtelijk inzicht de besten waren in meetkunde,  technisch tekenen en handenarbeid, en bij de laatste twee vakken is ruimtelijk inzicht belangrijker dan IQ. De vaardigheden die bij het onderwijs in deze vakken worden verworven, zijn belangrijk voor natuurwetenschap, bouwkunde, technisch tekenen en ontwerpen, en uit onderzoek blijkt dat een groot ruimtelijk inzicht vaak gekoppeld is aan het slagen in uiteenlopende beroepen, van automonteur tot architect of horlogemaker.

Het sekseverschil op het gebied van ruimtelijk inzicht kan ook van invloed zijn op de wiskunde, waarbij mannen een middelmatige voorsprong hebben, groter dan het sekseverschil voor verbale vaardigheid, maar kleiner dan het verschil voor ruimtelijk inzicht. (De voorsprong neemt toe bij de slimste leerlingen, zoals Camilla Benbow heeft aangetoond.) Aangezien bij veel onderdelen van de wiskunde – in het bijzonder bij meetkunde, trigonometrie en differentiaalrekening – een goed begrip in hoge mate afhangt van ruimtelijk inzicht, veronderstellen enkele onderzoekers dat het sekseverschil bij wiskunde voor het grootste deel het gevolg kan zijn van het feit dat mannen over een beter ruimtelijk inzicht beschikken. Als dat zo is, moet ruimtelijk inzicht van belang zijn bij alle beroepen waarin wiskunde een grote rol speelt en dat is het geval bij de meeste takken van wetenschap.

Het kan toeval zijn, maar toen ik materiaal voor dit boek verzamelde, viel me op dat veel vrouwelijke psychologen die zich met sekseverschillen bezighouden, een wiskundige achtergrond hebben. Ze hebben ofwel aanvankelijk wiskunde gestudeerd, ofwel wiskunde als bijvak gekozen, en in ieder geval beweerden ze dat ze wiskunde leuk vonden en waren ze er goed in op school. Het hoeft verder niets te betekenen, maar het toont wel aan dat maar weinig mensen, mannen of vrouwen, in bèta- of gamma vakken kunnen slagen zonder in de wiskunde thuis te zijn.

Behalve verbale, ruimtelijke en wiskundige vaardigheid vertonen diverse andere denkfuncties sekseverschillen, die gewoonlijk in het voordeel van de vrouwen uitvallen. Vrouwen kunnen in het algemeen sneller details in tekeningen of letter- of cijferreeksen herkennen, een vaardigheid die we ‘perceptiesnelheid’ noemen. Een manier om de perceptiesnelheid te meten is de getallenvergelijkingstest. Daarbij moet de proefpersoon getallenparen met elkaar vergelijken – zoals bijvoorbeeld 20405545 en 20405455 – en zo snel mogelijk bepalen of de cijfers in beide getallen gelijk zijn. Bij een andere test wordt aan de proefpersoon een eenvoudige lijntekening getoond en moet hij snel uit vijf ongeveer gelijke plaatjes de identieke afbeelding zoeken.

Vrouwen hebben ook een beter geheugen dan mannen, althans voor bepaalde zaken. Diane McGuinness en haar collega’s Amy Olson en Julia Chapman hebben een kenmerkend onderzoek uitgevoerd. Ze toetsten en een kleiner percentage mannen dan vrouwen had een IQ tussen de 95 en 105, maar een groter percentage mannen in de twee uiterste gebieden onder de 70 en boven de 130, bijvoorbeeld. Anders gezegd, hoewel mannen en vrouwen gemiddeld dezelfde intelligentie hebben, moeten er meer zeer slimme, maar ook meer uiterst domme mannen dan vrouwen zijn. Het verschil in variabiliteit is niet groot. Statistisch gesproken is de standaardafwijking ongeveer één IQ-punt hoger bij mannen dan bij vrouwen. In een klas met normale kinderen zal het niet opvallen, maar zelfs een klein sekseverschil in variabiliteit moet, als het bestaat, merkbaar zijn in de uiterste gebieden. Een zo’n gering verschil als één IQ-punt in de standaard­afwijking zal ervoor zorgen dat bijna tweemaal zoveel mannen als vrouwen een IQ onder de 55 hebben – en bijna tweemaal zoveel een IQ boven de 145.

Om die reden is het een hachelijk onderwerp. Als het waar is dat mannen variabeler zijn, zullen er onvermijdelijk meer mannelijke dan vrouwelijke genieën zijn en die mogelijkheid is voor veel mensen nogal onthutsend. En het feit dat er ook meer mannen zullen zijn die geestelijk onvolwaardig zijn, lijkt het evenwicht niet te herstellen. Een aantal wetenschappers heeft de bewering dat er sprake is van een grotere mannelijke variabiliteit in twijfel getrokken, maar alle gegevens lijken toch in die richting te wijzen. Maar weinig mensen twijfelen er bijvoorbeeld aan dat er meer mannen dan vrouwen met een geestelijke achterstand zijn, en het grotere aantal jongens dat extra hulp nodig heeft om te leren lezen, kan gedeeltelijk het gevolg zijn van een grotere variabiliteit in het leesvermogen onder mannen. Camilla Benbow heeft ontdekt dat bij wiskundig vroegrijpe kinderen de jongens variabeler presteren dan meisjes bij het wiskundegedeelte van de SAT. Benbow merkt ook op dat jongens bij spellingtoetsen veel variabeler zijn dan meisjes. Dit heeft tot gevolg dat ofschoon meisjes gemiddeld veel beter spellen dan jongens (de gemiddelde jongen is slechter dan 70 procent van de meisjes), de beste groep bij het spellen uit een gelijk aantal jongens als meisjes bestaat. En in een grootschalig onderzoek bestudeerden David Lubinski van de lowa State-universiteit en René Dawis van de Universiteit van Minnesota de gestandaardiseerde testresultaten van 360.000 middelbare scholieren. Ze berekenden dat jongens variabeler op alle gebieden zijn: verbale, wiskundige, ruimtelijke en algemene intelligentie. (De mannelijke standaardafwijking was meer dan één IQ-punt groter.)

Samenvattend kunnen we zeggen dat er geen eenvoudige manier bestaat om mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken. Ze variëren wat uiteenlopende lichamelijke, psychologische en geestelijke eigenschappen betreft, waarvan sommige overeenkomen met de bestaande vooroordelen, en andere ons verbazen.

Als we naar deze verschillen kijken, mogen we twee belangrijke dingen niet uit het oog verliezen. In de eerste plaats zijn mannen en vrouwen op de meeste gebieden veel meer gelijk dan dat ze verschillen. Zo is het mogelijk om bij het wiskundegedeelte statistische verschillen tussen de geslachten te vinden, maar als je een willekeurige stapel antwoorden neemt, de namen bedekt en vervolgens iemand vraagt een mannelijk en een vrouwelijk stapeltje te maken, is dat ronduit onmogelijk. Door al te veel naar de verschillen te kijken zouden we haast vergeten hoe groot de overeenkomsten zijn.

In de tweede plaats betekent het bestaan van verschillen niet dat een van beide geslachten beter zou zijn dan het andere. Carol Gilligan voert in haar boek In a Different Voice aan dat de morele codes van jongens en meisjes die respectievelijk gebaseerd zijn op egoïstische en op altruïstische overwegingen – elkaar aanvullen en dat de morele code van de volwassen mens wordt gevormd door een integratie en vereniging van de twee onvolwassen uitersten. Anders gezegd – je hebt ze alle twee nodig. In ‘Je begrijpt me gewoon niet’ komt Deborah Tannen tot de conclusie dat hoewel mannen en vrouwen zich op verschillende manieren uitdrukken, elk van beide ‘op zich geldig is’ en geen van beide beschouwd kan worden als de ‘correcte’ wijze van communicatie.

Diane McGuinness formuleert het bijzonder goed als ze cognitieve verschillen behandelt: ‘De geslachten verschillen niet qua intelligentie, maar alleen wat de ‘gereedschappen’ betreft die ze gebruiken om problemen op te lossen en wat het soort problemen betreft dat ze willen oplossen.’ Figuurlijk gesproken kunnen mannen en vrouwen verschillende voorwerpen in hun gereedschapskist meedragen, maar de gereedschapskisten zijn even groot.” [1]

Mannen zijn ongeveer 10% groter dan vrouwen, 10% sneller als ze lopen, ze wegen 20% meer en zijn 30% sterker.

[1] Robert Pool, Eva’s rib, een fascinerende kijk op sekseverschillen, De Boekerij, Amsterdam, 1995, p.75-81.

Verschillen tussen man en vrouw

De verschillen tussen man en vrouw worden in de hierna volgende tekst goed weergegeven. “Het begint bij de geboorte. De mannelijke baby is gemiddeld zwaarder en langer dan de vrouwelijke baby en hij heeft ook een snellere stofwisseling, wat tijdens de rest van zijn leven zo blijft. Dit kenmerk maakt hem geschikt voor een inspannende, actieve leefwijze. Pasgeboren jongetjes zijn beweeglijker, alsof ze liggen te trappelen om te beginnen met hun zware lichamelijke arbeid. Ook zien ze scherper, een herinnering aan de tijd dat ze, als volwassen jagers, de omgeving moesten inspecteren op sporen van prooidieren.

Mannelijke peuters zijn ook meer geïnteresseerd in het hanteren van gebruiksvoorwerpen en hebben eerder de neiging om op hun speelgoed te slaan, terwijl vrouwelijke peuters wat minder uitbundig zijn in hun spel. Mannelijke peuters zijn ook meer geïnteresseerd in rennen, springen, duwen en trekken; vrouwelijke peuters zitten meestal op de grond en spelen met de voorwerpen die voor hen liggen. Jongetjes zijn nieuwsgieriger naar nieuw speelgoed dat hun wordt aangeboden.

Deze verschillen doen zich voor, lang voordat er sprake kan zijn van invloed van de ouders op het ‘rolpatroon’ van de seksen. Ze zijn duidelijk aangeboren en sturen de jongetjes en meisjes ieder een iets andere richting op. Die richting zullen ze de rest van hun leven blijven volgen. De machtsspelletjes van mannelijke peuters zijn een duidelijke voorbode van hun latere fysieke machtsvertoon. En hun grotere belangstelling voor nieuwe voorwerpen – een belangstelling die gevaarlijk kan zijn – is een voorbode van de grotere risico’s die ze nemen als volwassen man. Al deze kenmerken ondersteunen het idee dat er bij onze soort een sterke verdeling van taken bestaat tussen de seksen.

Het volwassen lichaam van de man is gemiddeld zo’n 30 procent sterker dan dat van de vrouw, met spierweefsel dat bijna twee keer zo zwaar is. (De gemiddelde man heeft 26 kg spieren, de vrouw 15 kg). Een doorsneevrouw kan maar de helft van haar gewicht dragen, terwijl een doorsneeman twee keer zijn gewicht aankan. Ter ondersteuning van deze spierkracht heeft de man ook grotere botten, een groter hart en grotere longen, en heeft hij meer hemoglobine in het bloed. De hand van de vrouw heeft maar tweederde van de kracht van de mannelijke hand. Het volwassen mannelijke lichaam is ook iets langer dan dat van de vrouw. Het grotere skelet geeft de versterkte spierkracht een krachtiger basis. Gemiddeld is de man 10 procent zwaarder en 7 procent langer dan de vrouw.

Meisjes zijn minder kwetsbaar voor ziekte dan jongetjes. Dit voordeel blijven ze de rest van hun leven houden. Al zijn vrouwen dus niet zo sterk als mannen in spierkracht, ze zijn sterker in medische zin. Niet alleen hebben ze minder kwalen en overkomen hun minder ongelukken, er is ook minder kans dat ze bij de geboorte dood of misvormd zijn. Ze hebben minder kans op kleurenblindheid het verschil is enorm groot: mannen hebben 75 keer meer kans dat ze kleurenblind zijn. Vrouwen hebben ook minder kans op zware depressies, en plegen daardoor minder vaak zelfmoord.

Wat de zintuigen betreft: vrouwelijke peuters hebben een beter gehoor, een beter tastvermogen en een betere reuk. Ook dat voordeel blijven ze in de loop van hun leven houden. Als kind is ze voorzichtiger en meer gericht op fijne handvaardigheid. Meisjes zijn vloeiender in hun taalgebruik, terwijl jongens origineler zijn. Al deze onderzoeksresultaten wijzen op een diepgeworteld verschil in persoonlijkheid bij onze soort, wat weer wijst op een diepgewortelde taakverdeling in ons evolutionaire verleden.

De mannelijke baardgroei heeft uitsluitend een signaalfunctie. Daardoor is het mogelijk de sekse van een individu ook van grote afstand te bepalen. Dat mannelijke kinderen geen baardgroei hebben, is een bevestiging van het idee dat dit aanhangsel vooral dient als seksueel signaal. Na de puberteit groeit een baard die niet wordt geschoren met een snelheid van ongeveer 15 cm per jaar. Dat betekent dat hij na drie, vier jaar tot aan de navel zou reiken. In de oertijd moet dit een indrukwekkend gezicht zijn geweest; de mannelijke mens kon zich wat betreft het dramatische visuele effect meten met de mannetjesleeuw met zijn lange manen. Er is geen enkel ander biologisch kenmerk dat het uiterlijk van de man zoveel anders maakt dan dat van de vrouw.

De borsten van de vrouw vormen ook een belangrijk seksueel signaal. Vroeger werd ten onrechte beweerd dat ze alleen dienen voor de productie van melk, en dat de belangstelling die de man ervoor heeft van infantiele aard is. Dat is niet juist, want niet meer dan een derde van het borstweefsel heeft iets van doen met de melkproductie. Tweederde bestaat uit vetweefsel, waaraan ze hun vorm danken, maar dat niets van doen heeft met de melkproductie. En het is de ronde vorm die belangrijk is als seksueel signaal. Dat is bij de volwassen vrouw van het menselijke ras niet het geval. Haar borst blijft rond zolang ze in de seksueel actieve periode zit, van de puberteit tot de middelbare leeftijd.

De man heeft een diepere stem, de vrouw een hogere stem (groter verschil dan bij mensapen maar wij kunnen ook spreken; in Japan is dit gecultiveerd, vrouwen spreken er met hogere stemmen en zelfs een andere taal.”

Voor wat betreft de intelligentie zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen verbazingwekkend klein. “Hoe groot zijn nu eigenlijk die sekseverschillen met betrekking tot ruimtelijk inzicht? Voor de omvang van een sekseverschil hanteren de onderzoekers gewoonlijk een grootheid die ze de effectomvang, of d noemen. Voor degenen die met statistiek vertrouw zijn, vertel ik dat d wordt gedefinieerd als de gemiddelde mannelijke score min de gemiddelde vrouwelijke score, gedeeld door de standaardafwijking. Voor degenen die niet met statistiek vertrouwd zijn en die dàt ook niet willen worden, is het eenvoudiger d te beschouwen als een getal dat uitdrukt hoe groot een sekseverschil is. Als d gelijk is aan nul, bestaat er geen sekseverschil, als d circa 0,2 is wordt het verschil gewoonlijk als gering beschouwd, terwijl 0,5 een middelmatig en alles boven 0,8 een groot verschil vormt.

De grootste effectomvang zien we bij lichamelijke kenmerken zoals lengte of kracht, waarbij de mannen ver boven het vrouwelijke gemiddelde uitsteken. Bij de lengte is d gelijk aan 2,0 en de gemiddelde effectomvang van de afstand waarover zeventienjarige jongens en meisjes een bal kunnen werpen, is bij benadering 3,0. Als een effectomvang zo groot is, betekent dit dat de geslachten elkaar maar weinig overlappen. Als je bijvoorbeeld een groep van vijftig mannen en vijftig vrouwen neemt, en hen opsplitst in vijftig langen en vijftig korten, bestaat de lange helft gemiddeld uit vijfenveertig mannen en maar vijf vrouwen. Een kleine effectomvang brengt echter veel overlapping met zich mee. Zo bedraagt de effectomvang bij het schrijven van essays ongeveer 0,09. Als je dezelfde groep van honderd mannen en vrouwen op splitst in de vijftig beste en de vijftig slechtste schrijvers, mag je verwachten dat de vijftig besten uit zesentwintig vrouwen en vierentwintig mannen bestaan.

De defectomvang voor geestelijke en psychologische eigenschappen is in het algemeen veel kleiner dan die voor lichamelijke kenmerken. Het sekseverschil dat Hines aantrof bij het bedenken van synoniemen, was een van de grootste gepubliceerde cognitieve sekseverschillen, maar de effectomvang was slechts 1,2 – minder dan de helft van die voor lengte. Om die reden voeren sommige mensen aan dat de sekseverschillen op het gebied van geestelijke vermogens in werkelijkheid zeer onbeduidend zijn. Maar vanuit een ander gezichtspunt beschouwd lijken ze echter helemaal niet zo onbeduidend.

Bij het onderzoek van Hines komt de effectomvang van 1,2 erop neer dat 73 procent van de vrouwen, en slechts 27 procent van de mannen een resultaat bij de test behaalde dat boven het gemiddelde lag, en in een groep van vijftig mannen en vijftig vrouwen zouden de eerste tien uit negen vrouwen en maar één man bestaan. Als de resultaten van de test mee zouden tellen voor een examen, kun je er zeker van zijn dat de mannelijke studenten die eraan deelnamen, zouden vinden dat er sprake was van een groot en oneerlijk – sekseverschil.

Andere verbale vermogens met een sekseverschil, zoals vloeiend woordgebruik of anagrammen, hebben doorgaans een geringe effectomvang van (ongeveer 0,2 – groot genoeg om ze te kunnen meten, maar te klein om in de praktijk gevolgen te hebben).

Bij het ruimtelijk inzicht ligt de zaak echter anders. De omvang van het sekseverschil is hierbij zo groot dat men het niet kan negeren. Bij mentale rotatietests behalen mannen consequent een beter resultaat dan vrouwen, en een effectomvang van d = 0,8 is kenmerkend. Bij onze denkbeeldige groep van honderd mensen zullen de vijftig besten drieëndertig mannen en zeventien vrouwen omvatten. En de top-tien bestaat uit acht mannen en twee vrouwen. Anders gezegd, het sekseverschil op het gebied van mentaal roteren heeft ongeveer dezelfde omvang als het verschil in intelligentiequotiënt (IQ) tussen doorsnee-eerstejaarsstudenten en mensen die gepromoveerd zijn, of als het verschil in lengte tussen dertien- en achttienjarige meisjes. Bij andere tests met betrekking tot ruimtelijk inzicht, naast mentaal roteren, loopt de effectomvang uiteen van een zeer geringe 0,2 of 0,3 tot 1,0, alle in het voordeel van de mannen.

Als u zich weleens heeft afgevraagd waarom bijna alle tieners die zich in een speelhal over de automaten met videospelletjes buigen jongens zijn, kan het antwoord misschien liggen in een bijzonder soort ruimtelijk gen. Dynamisch ruimtelijk inzicht is de kunst om naar een bewegend voorwerp te kijken en zijn baan te voorspellen. Een snelle bal raken bij honkbal, kleiduiven schieten of een rugbybal overspelen naar een rennende ploeggenoot, vergen allemaal dynamisch ruimtelijk inzicht. Meer dan tien jaar geleden publiceerde een onderzoeker een grote mannelijke voorsprong bij een primitief soort videotennisspelletje. De mannelijke en vrouwelijke proefpersonen presteerden aan het begin van het experiment even slecht, maar in de loop van vijf dagen oefenen verbeterden de prestaties van de mannen snel, hoewel de vrouwen veel trouwer kwamen opdagen en er evenveel belang in stelden om een goed resultaat te behalen. Wat korter geleden ontwierp Douglas Jackson aan de Universiteit van West-Ontario een computerspel waarbij de speler op voorwerpen die over het beeldscherm bewegen, moet schieten door op bepaalde toetsen van het computertoetsenbord te drukken. Volgens Jackson is het sekseverschil in dit geval nog groter dan dat voor mentaal roteren, en lijkt het niet het gevolg te zijn van het feit dat mannen vaker videospelletjes spelen. Toen de proefpersonen met het spel kennis maakten, was er nog maar een klein verschil in score. Net als bij het vorige experiment werd het sekseverschil groter naarmate de mensen langer met het spel omgingen. Als de mannelijke voorsprong het gevolg was van vroegere ervaring, zou het sekseverschil kleiner moeten worden naarmate de vrouwen meer oefenden. Gezien deze resultaten, zegt Jackson, moet de verklaring voor het feit dat de meeste verslaafden aan videospelletjes jongens zijn, worden gezocht in de oude wijsheid dat mensen graag doen waar ze goed in zijn: mannen putten meer dan vrouwen plezier uit spelletjes die een-beroep doen op hun dynamisch ruimtelijk inzicht.

Niet alleen bij videospelletjes vertonen mannen een voorsprong bij het mikken op een bewegend doel. Ook bij het schieten op bewegende doelen zoals kleiduivenschieten, behalen mannen consequent meer punten dan vrouwen. Niet omdat mannen beter met een buks overweg kunnen, want beide geslachten presteren even goed bij het schieten met een buks van klein kaliber op een vaste schietschijf. Bij de wedstrijden buksschieten van zowel de National Collegia, als de Athletic Association, als die van de National Rifle Association (NRA) treden mannen en vrouwen op gelijke grondslag aan in een open competitie, en in 1993 werd het nationale kampioenschap buks schieten van de NRA door een vrouw gewonnen. Maar er treedt een sekseverschil op zodra het doel beweegt, en bij het kleiduivenschieten, waarbij het doel in een onvoorspelbare baan komt aangevlogen, bestaat de top hoofdzakelijk uit mannen.

De mannelijke voorsprong op het gebied van ruimtelijk inzicht heeft vermoedelijk grotere gevolgen dan de meeste andere sekseverschillen, omdat het een van de grootste verschillen is en omdat ruimtelijk inzicht bij veel beroepen van wezenlijk belang is – niet alleen voor rugbyspelers en kleiduivenschutters. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat middelbare scholieren met een groot ruimtelijk inzicht de besten waren in meetkunde,  technisch tekenen en handenarbeid, en bij de laatste twee vakken is ruimtelijk inzicht belangrijker dan IQ. De vaardigheden die bij het onderwijs in deze vakken worden verworven, zijn belangrijk voor natuurwetenschap, bouwkunde, technisch tekenen en ontwerpen, en uit onderzoek blijkt dat een groot ruimtelijk inzicht vaak gekoppeld is aan het slagen in uiteenlopende beroepen, van automonteur tot architect of horlogemaker.

Het sekseverschil op het gebied van ruimtelijk inzicht kan ook van invloed zijn op de wiskunde, waarbij mannen een middelmatige voorsprong hebben, groter dan het sekseverschil voor verbale vaardigheid, maar kleiner dan het verschil voor ruimtelijk inzicht. (De voorsprong neemt toe bij de slimste leerlingen, zoals Camilla Benbow heeft aangetoond.) Aangezien bij veel onderdelen van de wiskunde – in het bijzonder bij meetkunde, trigonometrie en differentiaalrekening – een goed begrip in hoge mate afhangt van ruimtelijk inzicht, veronderstellen enkele onderzoekers dat het sekseverschil bij wiskunde voor het grootste deel het gevolg kan zijn van het feit dat mannen over een beter ruimtelijk inzicht beschikken. Als dat zo is, moet ruimtelijk inzicht van belang zijn bij alle beroepen waarin wiskunde een grote rol speelt en dat is het geval bij de meeste takken van wetenschap.

Het kan toeval zijn, maar toen ik materiaal voor dit boek verzamelde, viel me op dat veel vrouwelijke psychologen die zich met sekseverschillen bezighouden, een wiskundige achtergrond hebben. Ze hebben ofwel aanvankelijk wiskunde gestudeerd, ofwel wiskunde als bijvak gekozen, en in ieder geval beweerden ze dat ze wiskunde leuk vonden en waren ze er goed in op school. Het hoeft verder niets te betekenen, maar het toont wel aan dat maar weinig mensen, mannen of vrouwen, in bèta- of gamma vakken kunnen slagen zonder in de wiskunde thuis te zijn.

Behalve verbale, ruimtelijke en wiskundige vaardigheid vertonen diverse andere denkfuncties sekseverschillen, die gewoonlijk in het voordeel van de vrouwen uitvallen. Vrouwen kunnen in het algemeen sneller details in tekeningen of letter- of cijferreeksen herkennen, een vaardigheid die we ‘perceptiesnelheid’ noemen. Een manier om de perceptiesnelheid te meten is de getallenvergelijkingstest. Daarbij moet de proefpersoon getallenparen met elkaar vergelijken – zoals bijvoorbeeld 20405545 en 20405455 – en zo snel mogelijk bepalen of de cijfers in beide getallen gelijk zijn. Bij een andere test wordt aan de proefpersoon een eenvoudige lijntekening getoond en moet hij snel uit vijf ongeveer gelijke plaatjes de identieke afbeelding zoeken.

Vrouwen hebben ook een beter geheugen dan mannen, althans voor bepaalde zaken. Diane McGuinness en haar collega’s Amy Olson en Julia Chapman hebben een kenmerkend onderzoek uitgevoerd. Ze toetsten en een kleiner percentage mannen dan vrouwen had een IQ tussen de 95 en 105, maar een groter percentage mannen in de twee uiterste gebieden onder de 70 en boven de 130, bijvoorbeeld. Anders gezegd, hoewel mannen en vrouwen gemiddeld dezelfde intelligentie hebben, moeten er meer zeer slimme, maar ook meer uiterst domme mannen dan vrouwen zijn. Het verschil in variabiliteit is niet groot. Statistisch gesproken is de standaardafwijking ongeveer één IQ-punt hoger bij mannen dan bij vrouwen. In een klas met normale kinderen zal het niet opvallen, maar zelfs een klein sekseverschil in variabiliteit moet, als het bestaat, merkbaar zijn in de uiterste gebieden. Een zo’n gering verschil als één IQ-punt in de standaard­afwijking zal ervoor zorgen dat bijna tweemaal zoveel mannen als vrouwen een IQ onder de 55 hebben – en bijna tweemaal zoveel een IQ boven de 145.

Om die reden is het een hachelijk onderwerp. Als het waar is dat mannen variabeler zijn, zullen er onvermijdelijk meer mannelijke dan vrouwelijke genieën zijn en die mogelijkheid is voor veel mensen nogal onthutsend. En het feit dat er ook meer mannen zullen zijn die geestelijk onvolwaardig zijn, lijkt het evenwicht niet te herstellen. Een aantal wetenschappers heeft de bewering dat er sprake is van een grotere mannelijke variabiliteit in twijfel getrokken, maar alle gegevens lijken toch in die richting te wijzen. Maar weinig mensen twijfelen er bijvoorbeeld aan dat er meer mannen dan vrouwen met een geestelijke achterstand zijn, en het grotere aantal jongens dat extra hulp nodig heeft om te leren lezen, kan gedeeltelijk het gevolg zijn van een grotere variabiliteit in het leesvermogen onder mannen. Camilla Benbow heeft ontdekt dat bij wiskundig vroegrijpe kinderen de jongens variabeler presteren dan meisjes bij het wiskundegedeelte van de SAT. Benbow merkt ook op dat jongens bij spellingtoetsen veel variabeler zijn dan meisjes. Dit heeft tot gevolg dat ofschoon meisjes gemiddeld veel beter spellen dan jongens (de gemiddelde jongen is slechter dan 70 procent van de meisjes), de beste groep bij het spellen uit een gelijk aantal jongens als meisjes bestaat. En in een grootschalig onderzoek bestudeerden David Lubinski van de lowa State-universiteit en René Dawis van de Universiteit van Minnesota de gestandaardiseerde testresultaten van 360.000 middelbare scholieren. Ze berekenden dat jongens variabeler op alle gebieden zijn: verbale, wiskundige, ruimtelijke en algemene intelligentie. (De mannelijke standaardafwijking was meer dan één IQ-punt groter.)

Samenvattend kunnen we zeggen dat er geen eenvoudige manier bestaat om mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken. Ze variëren wat uiteenlopende lichamelijke, psychologische en geestelijke eigenschappen betreft, waarvan sommige overeenkomen met de bestaande vooroordelen, en andere ons verbazen.

Als we naar deze verschillen kijken, mogen we twee belangrijke dingen niet uit het oog verliezen. In de eerste plaats zijn mannen en vrouwen op de meeste gebieden veel meer gelijk dan dat ze verschillen. Zo is het mogelijk om bij het wiskundegedeelte statistische verschillen tussen de geslachten te vinden, maar als je een willekeurige stapel antwoorden neemt, de namen bedekt en vervolgens iemand vraagt een mannelijk en een vrouwelijk stapeltje te maken, is dat ronduit onmogelijk. Door al te veel naar de verschillen te kijken zouden we haast vergeten hoe groot de overeenkomsten zijn.

In de tweede plaats betekent het bestaan van verschillen niet dat een van beide geslachten beter zou zijn dan het andere. Carol Gilligan voert in haar boek In a Different Voice aan dat de morele codes van jongens en meisjes die respectievelijk gebaseerd zijn op egoïstische en op altruïstische overwegingen – elkaar aanvullen en dat de morele code van de volwassen mens wordt gevormd door een integratie en vereniging van de twee onvolwassen uitersten. Anders gezegd – je hebt ze alle twee nodig. In ‘Je begrijpt me gewoon niet’ komt Deborah Tannen tot de conclusie dat hoewel mannen en vrouwen zich op verschillende manieren uitdrukken, elk van beide ‘op zich geldig is’ en geen van beide beschouwd kan worden als de ‘correcte’ wijze van communicatie.

Diane McGuinness formuleert het bijzonder goed als ze cognitieve verschillen behandelt: ‘De geslachten verschillen niet qua intelligentie, maar alleen wat de ‘gereedschappen’ betreft die ze gebruiken om problemen op te lossen en wat het soort problemen betreft dat ze willen oplossen.’ Figuurlijk gesproken kunnen mannen en vrouwen verschillende voorwerpen in hun gereedschapskist meedragen, maar de gereedschapskisten zijn even groot.” [1]

Mannen zijn ongeveer 10% groter dan vrouwen, 10% sneller als ze lopen, ze wegen 20% meer en zijn 30% sterker.

Dr. Marc Vermeersch –  marc.vermeersch@gmail.com

Blogs in de reeks De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief  

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (1a) bonobo’s en chimpansees

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (1b) chimpansees en bonobo’s

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (2) De verhouding man–vrouw bij de mens

De onderdrukking van de vrouw in historisch perspectief (3) Verschillen tussen man en vrouw

Eerste blog in de reeks 1302, klassenstrijd in Vlaanderen

1302, klassenstrijd in Vlaanderen (1, economie)

[1] Robert Pool, Eva’s rib, een fascinerende kijk op sekseverschillen, De Boekerij, Amsterdam, 1995, p.75-81.

take down
the paywall
steun ons nu!