Nieuws, Cultuur, Congo, Boek, Recensie, Boeken -

De Leuvense universiteit en Congo

België en Congo hebben een gemeenschappelijke geschiedenis van 125 jaar. Een belangrijke factor in hun wederzijdse beïnvloeding was de K.U. Leuven.

woensdag 1 september 2010 18:24
Spread the love

Deze stichtte niet alleen een campus nabij het huidige Kinshasa, die model stond voor heel Afrika, maar Leuvense rectoren, professoren, onderzoekers en studenten waren vanaf 1877  betrokken bij de ontdekkingsreizen van Stanley,  de opbouw van medische structuren, onderwijs en allerlei vormen van onderzoek.

Historicus Ruben Mantels (°1979) schreef een schitterend en zeer toegankelijk boek over dit onderbelicht koloniaal erfgoed. Het begint met een administratieve kaart van Congo anno 1954 en een lijst afkortingen. Verder hanteert hij de chronologische volgorde.

Hij begint met de uitbundige felicitaties die de Leuvense rector Pieraerts  in maart  1885 richtte aan koning Leopold II voor zijn Berlijnse successen. Leopold stelde zijn Congo Vrijstaat voor als een liefdadig project, gericht op beschaven en de Arabische slavenhandelaars verdrijven. De rector verzekerde de vorst dat de universiteit hem trouw zou steunen in zijn verspreiding van de christelijke beschaving en in het bestuur van de kolonie. Het gaf de rector ook de kans om de universiteit meer uitstraling te bezorgen en meer aandacht te schenken aan wetenschappen zoals biologie en chemie, die toen nog niet zo veel voorstelden, omdat de overkoepelende bisschoppen deze vakken onbelangrijk vonden.

De afgestudeerde  natuurwetenschapper Arnold Maes had zich in 1877 als eerste geëngageerd voor de expeditie van Stanley. Helaas stierf deze idealist in Afrika meteen aan een zonneslag. Zijn opvolger, ingenieur  Paul Nève, bezweek na een half jaar onder het tropisch klimaat. De derde, Theodore van Schendel, overleefde de expeditie. Professoren zoals Descamps ijverden voor de afschaffing van de Arabische slavenhandel en verdedigden Leopold tegen aanvallen in de Britse pers.

Tegelijk reageerde Descamps positief op het verslag van jezuïet Arthur Vermeersch over wantoestanden in de kolonie(1906).

De universiteit begon aarzelend en vanaf 1908 resoluut met koloniaal onderricht voor kandidaat-diplomaten, ambtenaren, bestuurders, medici, landbouwingenieurs en andere ingenieurs. En koning Leopold liet in Brussel de School voor Tropische geneeskunde bouwen (die later naar Antwerpen verhuisde). Leuven verwierf het monopolie in tropische landbouw. Edmond Leplae, prof in Leuven en directeur-generaal bij het Ministerie van Koloniën, leidde ze op. In 1917, 15 jaar nadat Nederland het afgeschaft had in Nederlands Indië,  voerde hij het omstreden en gehate stelsel van verplichte landbouwculturen in, vooral met het oog op lucratieve exportgewassen zoals katoen.

De universiteit faalde in de rekrutering van kandidaat-ambtenaren: ze kon in 1891 niet voldoen aan de aanlokkelijke vraag van Leopold II. Ze had wel een Vlaamse koloniale studiekring, die zich bij een bezoek aan het museum van Tervuren ergerde aan de eentaligheid. Professor Lodewijk Scharpé ijverde om de Vlaamse aanwezigheid in Congo te versterken, Edouard De Jonghe specialiseerde zich in etnografie, zoöloog Leopold Frateur in de rijkdommen van Katanga.  Maar er bleef een chronisch gebrek aan kandidaat-kolonisten.

Tijdens het Interbellum focuste de KUL zich op landbouw- en medische scholen, dikwijls in samenwerking met missiecongregaties zoals de jezuïeten, Scheutisten, Broeders van Liefde en vele anderen. Zo werd het missieonderwijs op een hoger peil getild. Missionarissen kregen van 1923 tot 1960 een volwaardige medische opleiding in Leuven. Helaas was er geregeld ruzie over de vraag wie een school of ziekenhuis mocht leiden en aan wie men verantwoording moest afleggen. Dit herhaalde zich later bij de oprichting van Lovanium. Er was nog meer concurrentie : in 1920 richtte het Ministerie van Koloniën de “Ecole coloniale supérieure” op, die in 1923 omgedoopt werd tot “Université coloniale d’Anvers”De ambtenaren die hier opgeleid werden, kregen voorrang op die van Leuven en andere universiteiten. De havenstad kreeg in 1933 ook het Instituut voor Tropische geneeskunde. Tijdens het Interbellum  stuurde  Leuven o.l.v. rector Ladeuze  grote aantallen agronomen, artsen en ingenieurs naar de kolonies. Eén van die professoren was Pierre Ryckmans, die het later bracht tot gouverneur-generaal.

Na de oorlog waren rector Honoré Van Waeyenbergh en professor Guy Malengreau de drijvende en inspirerende krachten. D e rector maakte langdurige rondreizen in 1947, 1952,1955,1956,1957, 1960 en ook  na 1960 en bezocht er alles en iedereen. Hij, Malengreau en jezuïet Jozef Van Wing pleitten actief voor ontvoogding en hoger onderwijs voor de zwarten. Ze begonnen hiermee in 1947, in Kisantu, op 120 km van de hoofdstad. Hun initiatieven kregen veel tegenwind van de koloniale overheid en van een aantal missiecongregaties. Ook de oprichting in Leuven van het Koloniaal Interfacultair Instituut (1947), het Instituut voor Afrikanistiek(1949) en het Afrikaans Instituut(1953), waar de bestaande instituten en collecties samengebracht werden, kreeg tegenkanting.

In de kolonies nam de Belgische aanwezigheid toe in allerlei vormen : onderwijs, onderzoek, aanleg van infrastructuur, missies, bedrijfsleven. Sabena en CMB organiseerden ook reisbeurzen voor verdienstelijke studenten. En dit allemaal ondanks het internationaal discours, dat o.l.v. de UNO, VS en SU steeds meer antikolonialistisch  werd. In 1951 stuurde de KUL ook een hoogleraar (Pierre de Béthune) naar Katanga, om daar een tweede Lovanium uit te bouwen, maar hij constateerde dat het onderwijs daar nog op te laag niveau stond. Bijgevolg kwam er in 1954 in Ruwe een lagere technische beroepsschool met een psychotherapeutisch centrum en een onderwijzersopleiding.

Vanaf 1951 verschenen ook de eerste zwarte studenten uit Congo, Rwanda en Burundi in Leuven. In 1955 waren ze met een tiental. Guy Malengrou fungeerde als hun begeleider; op zondagen  ontving hij ze ook bij hem thuis. De allereerste was er al in 1940-1947: François Zuza, broeder van de Christelijke Scholen. Hij haalde meerdere diploma’s en werd dan de eerste zwarte overste in Congo. De eerste zwarte lekenstudent was Thomas Kanza. In zijn brochure over de dekolonisatie (“Congo, pays de deux evolués”, 1956) prees hij de KUL en zijn rector.

Lovanium dan. De KUL had tijdens het Interbellum al een medische en een landbouwschool (de FOMULAC en CADULAC). De uitbouw tot een echte campus op de Mont Amba, een heuvel bij de Leopoldstad en de eerste katholieke universiteit in Afrika stuitte op ideologische vijanden, jaloerse kerkleiders en hardnekkige vooroordelen.

De Minister van Koloniën, Pierre Wigny, de koloniale administratie en de gouverneur-generaal vonden dat de zwarten onbekwaam waren voor universitair onderwijs en vreesden dat dit tot ontvoogding zou leiden. Wigny besefte ook dat subsidies voor een katholieke universiteit op verzet zou stuiten van de antiklerikale liberalen en socialisten, wat ook gebeurde.

Kolonialen huiverden voor het opruiende karakter van universitaire studies en voor een elite die met een universitair diploma hun plaats zou opeisen. Lovanium was in hun ogen een bedreiging voor hun privileges. Guy Malengreau daarentegen voorspelde toen al dat de dekolonisatie tot chaos en geweld zou leiden, als er geen universitaire elite was. De rector en de Belgische bisschoppen deelden  zijn visie.

Er was ook een verschil met de andere kolonies: daar nam de Britse en Franse overheid het initiatief, in Lovanium zou het een privé-initiatief worden met steun van de bisschoppen. Britten en Fransen hielden rekening met een spoedige onafhankelijkheid, De Belgische overheid bleef redeneren in termen van beschaven, niet van emanciperen. In 1955 vonden de Belgische politici en kolonialen 1985 als toekomstig jaar van onafhankelijkheid nog een revolutionair idee, zoals bleek uit hun reacties op het dertigjarenplan van Jef Van Bilsen.

Toen de VN in 1948-1949 ermee dreigden zelf een universiteit op te richten, besloot de regering in 1950 dan maar om Lovanium te subsidiëren, voor 75%, meer dus dan de KUL zelf kreeg.

In 1949-1950 bestond de (voorbereidende) universitaire gemeenschap uit rector Schurmans, s.j.), 15 professoren van wie 5 jezuïeten, enkele personeelsleden en 121 studenten. De behuizing en de refter van de studenten waren miserabel, hun opvoeding elitairder en Spartaanser dan in een jezuïeteninternaat. Het Koning Boudewijnstadion werd ingehuldigd, met keurturners en voetballers, stevig geruggensteund door het Leuvense “Sportkot”. In 1954 haalde de eerste generatie zijn humanioradiploma. Nu moest er dus een echte universiteit komen.

Deze kwam dus op 12 km van Leopoldstad, de bruisende stad met de koloniale administratie en toen 200.000 inwoners (nu 50 keer zoveel). Het was een vondst van rector Schurmans. Bij de bouw was ook een andere jezuïet betrokken,  Jozef Van Wing. En vooral het trio Gerard Van der Schueren, Guy Malengreau en  rector Van Waeyenbergh.

De oprichting van de faculteiten Rechten en Letteren&Wijsbegeerte werd opgeschort op advies van gouverneur-generaal Léon Pétillon, die bang was van toekomstige Congolese advocaten en literatoren (193) ! Later gaf hij zijn kortzichtigheid toe.

Problemen waren er te over : geldgebrek, een conflict met de jezuïeten, die Lovanium als hun universiteit etaleerden en pleitten voor een onderwijs tussen hoger en universitair in, een opgewaardeerd college dus in plaats van een volwaardige universiteit. In april 1954 werd bovendien de homogeen katholieke regering vervangen door een antiklerikale, met logebroeder Buisseret op Koloniën. Hij vatte het plan op Lovanium te onteigenen. Er kwam een krachtige en directe reactie :

Malengreau liet onmiddellijk de eigendomsrechten van Lovanium notarieel beschermen, rector Van Waeyenbergh mobiliseerde de top  van de CVP, ex-premier Eyskens en andere kopstukken trokken naar premier Van Acker.

Gevolg : Buisseret werd teruggefloten door premier Van Acker. Het gevaar was al na 20 dagen afgewenteld. In juli 1954 kreeg kardinaal Van Roey vanuit Rome de toestemming om Luc Gillon, 33 jaar, ingenieur, kernfysicus en seculier priester tot rector te benoemen. De jezuïeten pikten dit niet en verlieten Lovanium. Ze werden vervangen door de paters Scheutisten. Het getouwtrek binnen de Kerk was hiermee van de baan. Opmerkelijk is wel dat zelfs het Vaticaan zich ermee bemoeide.

Gillon leidde Lovanium gedurende 17 jaar, tot 1971. Hij bouwde haar uit tot één van de meest prestigieuze universiteiten van Afrika.

Buisseret had de slag verloren, hij verzoende zich met de breeddenkende Gillon, maar repliceerde  in 1956 toch met de oprichting van een officiële universiteit in Elisabethstad (Lubumbashi).

Lovanium ontwikkelde zich snel tot een grootschalige campus, met ziekenhuizen, een kerk, faculteitsgebouwen, homes voor de zwarte studenten, villa’s voor de blanke professoren en in totaal meer dan duizend bewoners.

Gillon was alomtegenwoordig, hij liet zelfs een atoomreactor plaatsen en ontving zowel Boudewijn in 1955 als later Mobutu. Mantels vergelijkt de doortastende Gillon met Pieter De Somer, die na de revolutie van 1968 de Nederlandstalige KUL uitbouwde tot een zelfstandige instelling van internationaal niveau.

In 1955 verliep de eerste examensessie zeer succesvol : 10 op 12 van het pre-universitaire jaar en 19 op 21 van de eerste kandidatuur slaagden. Dit was een krachtig bewijs dat de Congolezen wel in staat waren om onderwijs op niveau te volgen. Mecenassen van overal steunden de jonge instelling.

In 1959 vierde men het eerste lustrum : de 33 studenten waren er 485 geworden, van wie ¾ Afrikanen, de 7 professoren 117, het aantal faculteiten uitgebreid met o.a. Letteren & Wijsbegeerte (1956-1957) en uiteindelijk ook Rechten (1958-1959). Ook de meisjes hadden hun intrede gedaan. De campus werd een vaste bezienswaardigheid op het programma van  alle bezoekers.

Het inlandse personeel leefde aanvankelijk in een armtierig kamp, maar na tussenkomst van Van der Schueren werd ook dit opgeknapt. Op interraciaal vlak was Lovanium altijd progressiever dan de kolonialen in de rest van Congo. In de kerk, de parochie en de sportwedstrijden  was geen onderscheid tussen zwart en blank. Eventjes was er een communautair conflictje, toen professor Josep Nicaise in 1957 in naam van de Vlaamse professoren voorstelde om een aantal colleges in het Nederlands te geven. Zijn voorstel werd afgewezen, omdat de Congolese studenten allemaal Franstalig waren. Rector Gillon sprak de Vlamingen  wel  toe in hun taal.

In maart 1960 werd de atoomreactor goedgekeurd door het Internationaal Atoomagentschap. Bij de onafhankelijkheid moest hij wel bewaakt worden door soldaten van de UNO.

De dekolonisatie dan . Deze was in vele opzichten revolutionair, want in korte tijd werd een einde gemaakt aan een schijnbaar rimpelloos en onbezorgd koloniaal bestel.

De Belgen hadden een prachtige infrastructuur opgebouwd, maar de meesten waren de menselijke dimensie vergeten : de inlanders waren knechten gebleven van veelal paternalistische, superieure en misprijzende kolonialen en de scheidingslijn tussen blank en zwart was gebleven : in treinen, op boten, in steden, in rijen voor de post, met uitzondering van Lovanium en andere onderwijsinstellingen. Er was niet geluisterd naar de waarschuwingen van wijze mensen zoals Malengreau, die in 1947 al gepleit had voor veranderingen en zelf het voorbeeld gaf. Ook Boudewijn en Jef Van Bilsen hielden in 1955 een pleidooi  voor menselijkere relaties en emancipatie. Congolese intellectuelen deden dat daarna ook, zowel de gematigden zoals Nguete, Malula, Iléo als de minder gematigden zoals Lumumba, Tshombe en Kasavubu.

In 1959 braken bloedige rellen uit in Leopoldstad. Congolezen vernietigden van alles (en lieten de resterende infrastructuur de volgende 50 jaar verkommeren). De revolte had te maken met de bevolkingsexplosie in Leopoldstad, de proletarisering, jeugdwerkloosheid en gewelddadige jongerenbendes. Ook de internationale dekolonisatie beïnvloedde de bevolking. En op de campus van Lovanium broedde al langer een sfeer van groeiende bewustwording en kritiek op de vernederende lonen voor afgestudeerden.

Premier Gaston Eyskens verklaarde op 13 januari 1959 dat Congo onafhankelijk zou worden, maar voegde er geen tijdsschema aan toe. Minister van Koloniën Van Hemelrijck toonde  blijkbaar  te veel begrip voor de wensen van de Congolese leiders en werd vervangen door August De Schryver. Zijn voorstel om Congo onafhankelijk te maken tegen 1964 werd afgeschoten door Lumumba en anderen.

Vanaf januari 1960 werden in Lovanium de eerste zwarte professoren en beheerders benoemd. Op 30 juni kwam de onafhankelijkheid en brak premier Lumumba de Belgische koloniale trots af tot de grond. Op 2 juli werd Lovanium overgedragen aan de Congolese bisschoppen en elite, maar Gillon bleef nog rector tot 1971. De universiteit had toen ca. 50 gediplomeerden afgeleverd, te weinig om zo’n land te besturen, maar een  meer dan cijfers die je elders aantreft. Op 4 juli volgden een muiterij, geweld, verkrachtingen en een exodus van 40.000 Belgen in een paar weken. Op 10 juli scheurde Katanga zich af; in augustus volgde Zuid-Kasaï. Daarmee telde Het land drie regeringen. President Kasavubu zette Lumumba af  en in september ontbond Mobutu regering en parlement door middel van een militaire staatsgreep.

Lovanium doorstond deze woelige zomer vrij goed. Gillon  repatrieerde 181 vrouwen en kinderen. Hij verdedigde zijn universiteit bij de nieuwe minister van Onderwijs, Pierre Mulele, rabiaat antiklerikaal en voorstander van nationalisatie, iets wat in Katanga (Elisabethstad) al gebeurd was. Premier  Lumumba  verdacht Lovanium ervan samen te zweren tegen zijn regering, maar Gillon kon hem overtuigen van het tegendeel.  Hij zorgde ook dat er geld kwam.  Toen Mobutu  tijdelijk aan de macht kwam(september 1960 – februari 1961), bestond zijn ploeg grotendeels uit studenten of afgestudeerden van Leuven (9 ) en Lovanium (8). De Afrikanisering ging verder, zowel bij de professoren en de  bestuurders  als bij de studenten.

In 1971 maakte de Zaïrisering van Mobutu een einde aan het rectoraat van Gillon en aan de naam Lovanium. Het werd “Université de Kinshasa”, deel van de UNAZA of Université Nationale du Zaïre.

Mantels vermeldt er niet bij dat Mobutu nadien de universiteit voor lange tijd gesloten heeft na zijn gewelddadige onderdrukking van studentenprotest.

Gillon en de professoren die stapsgewijs terugkeerden naar België, troffen daar een gesplitste KUL / UCL aan, waar Congo geen prioriteit meer was. Enkel bij de eredoctoraten voor kardinaal Malula (1979), aartsbisschop Monsengwo (1993) en literatuurwetenschapper Mudimbe (2006) stond het Congolese verleden nog even centraal. Op de campus bleef er nog een enkeling over, zoals classicus Maurice Plevoets, die er in 2008 vijftig jaar op post was.

Mantels heeft de geschiedenis van Lovanium geschreven met veel deskundigheid, veel terechte empathie voor het project en grote bewondering voor de pioniers die  alles vanuit het niets uit de grond moesten stampen met soms beperkte middelen. Hij geeft een concreet en helder beeld van de Leuvense wetenschappelijke en humanitaire activiteiten in en voor Congo, zonder daarbij te vervallen in triomfalisme. Zijn boek is rijkelijk voorzien van citaten, documenten, foto’s,  noten en verdere literatuur.

Toch enkele opmerkingen. Naast  de kaart van Congo in 1954 (p.6), had er ook een kaart mogen staan met de huidige plaatsnamen, die grotendeels  anders zijn. De kaart en de foto’s zijn niet onduidelijk, maar  eerder  grijs en grauw dan helder. Een kaartje met de belangrijke plaatsnamen Kisantu ,Kimuenza ,Mont Amba ontbreekt. De plantentuin in Kisantu, die in 1901 gesticht was door de Ardense jezuïetenbroeder Gillet op een terrein van 200 ha, werd  o.l.v. de Nationale Plantentuin van België en met  steun van de E.U. , het WWF en het Institut des Jardins Zoologiques et Botaniques du Congo, trouwens volledig gerenoveerd en in 2008 ingehuldigd.

Op p. 175-190 is de auteur niet heel duidelijk : hij spreekt over de oprichting van het Centre Universitaire Congolais Lovanium (177) en op p. 190 over de eerste afgestudeerden van 1954, maar dan blijkt dat ze hun humanioradiploma behaalden. Het universitair centrum was dus slechts de opstap naar de echte universiteit, die vervolgens 120 km verder in Kimuenza bij Leopoldstad gebouwd werd. Het is jammer dat Mantels niet in het kort de evolutie weergeeft van de universiteit na de nationalisatie in 1971 : wat blijft er nu  over van de infrastructuur, in welke staat, welk niveau haalt ze nu, levert  ze nog zoveel ministers, hoeveel studenten en studentinnen zijn er, welk werk vinden ze na hun studies, is er nog uitwisseling met de KUL of de UCL, … ? De drukker en uitgever hebben hun werk goed gedaan : ik vond geen drukfouten.

De doelgroep is ruim : al wie interesse heeft voor het verleden van Congo en van de K.U.L . /U.C.L.

Tot slot : het is jammer dat de K.U.L. zo’n talent als Ruben Mantels  niet in eigen huis heeft gehouden. 

Referentie :

Ruben Mantels, Geleerd in de tropen.
Leuven, Congo& de wetenschap,1885-1960.
Universitaire Pers  Leuven, Leuven, 2007.
351 p.; kaart, foto’s, noten, bibliografie, personenregister .
ISBN 978 90 5867 628 3; € 29,50.

take down
the paywall
steun ons nu!