Boekrecensie -

De evolutie van het begrip ‘vrijheid’ in de afgelopen 2.500 jaar

woensdag 14 april 2021 15:23
Spread the love

 

Het voordeel van historische studies is dat ze, wanneer ze gedurfd en tegelijk heel gedetailleerd zijn, de lezer belonen voor het ingespannen leeswerk. Dat is allemaal zo bij dit boek van De Dijn. In een turf van bijna 500 pagina’s analyseert de historica hoe het begrip vrijheid in de loop van de geschiedenis misschien wel wezenlijk van betekenis veranderde.

Het boek werd eerst gepubliceerd bij de prestigieuze Harvard University Press, en richt zich, in de laatste delen vooral, sterk op een Amerikaans publiek, als onderdeel van de westerse omgang met het vrijheidsbegrip. Vandaag, in een periode waar COVID onze actieradius en bewegingsvrijheid al meer dan een jaar ernstig beperkt, wordt vrijheid ook weer te pas en te onpas als argument, als menselijk basisrecht enzomeer op tafel gegooid. Dat gebeurt door jongerengroepen die feestjes organiseren omdat COVID hun ontluikende vrijheidsgevoel zou onthoofden (En tot wanneer? En voor het heil van anderen, de ouderen?) maar evenzeer door regeerders die tegen alle wetenschappelijke kennis in beweren dat zo’n virusje niet in de weg mag staan van ongeremde vrijheidsbeleving.

Invloedrijke leiders zoals een Johnson in de UK, Trump in de VS of Bolsonaro in Brazilië trokken of trekken die lijn, en nemen het ondertussen voor lief dat het virus daardoor vrij baan krijgt in hun eigen land, en in de rest van de wereld. Hebben zij een punt? Wat betekent vrijheid? De Dijn komt met deze grondige en toch zeer leesbare studie op het juiste moment.

Het boek schetst de evolutie van het vrijheidsbegrip over meer dan 2.500 jaar, van bij de vaak aangehaalde antieke culturen (vooral Athene, maar ook Rome) tot vandaag. Het krachtige van de analyse bestaat erin dat de auteur nauwkeurig toont hoe een vrij lokaal vrijheidsbegrip van sommige stadstaten in het oude Griekenland de basis legde voor wat later in feite een politiek vrijheidsbegrip moet genoemd worden: de Atheners stonden erop dat zij vrij wilden zijn, dat wil zeggen geen slaaf van heersers (Perzen of anderen) doordat ‘het volk zelf bestuurt’. Dat is de politieke en hier dus democratische visie op vrijheid.

Uiteraard, vermeldt De Dijn uitgebreid, is dit een beperkte invulling van democratie: enkel of vooral vermogende mannen die in Athene geboren waren hadden een stem, en konden vertegenwoordger worden in een beslissingsorgaan waar in dialogen over de concrete inrichting van de stadstaat, de binnen- en buitenlandse politiek en dergelijke werd beslist. Vrouwen, slaven, vreemdelingen en armen hadden geen stem. Democratie in die tijd en in die zeldzame voorbeelden zoals Athene, betekende in de praktijk het recht op vrijheid als zelfbepaling voor een minderheid. Maar de procedures en omgangsvormen werden daar toch al vorm gegeven.

Tegelijk toont De Dijn dat, zelfs in het uitzonderlijke geval van Athene, niet iedereen dit vrijheidsbegrip en de erbij horende democratische politieke praktijk gunstig onthaalde. Met name een aantal historisch bijzonder invloedrijke filosofen (Plato, maar ook Aristoteles) hebben in hun onderricht en hun geschriften diepe twijfels geuit over de werkbaarheid van democratische vrijheid. De argumenten die zij naar voor haalden zijn tot vandaag terug te vinden in de discussies: ‘het volk’ is niet in staat om zelf kritisch en democratisch te denken, en dus zijn vrijheid gepast te gebruiken. Daarom stelde Plato al voor (en heeft dit ook trachten concreet gestalte te geven) dat een filosoof-koning als enige de vrijheid zou moeten genieten om de weg te bepalen, en zo voor de rest van de bevolking dus dwingend (onvrij)  over wezenlijke politieke keuzen kon oordelen.

Ook in het latere Romeinse Rijk zien we na een relatief kort experiment met vrijheid van keuze in politieke zaken tijdens de periode van de republiek, de opvattingen over vrijheid vervagen of zelfs afgevoerd worden vanaf Julius Caesar. Na een lange periode van autarktisch bestuur in de christelijke Middeleeuwen in Europa wordt in de Renaissance (Petrarca) en via het humanisme de Antieke vrijheidsopvatting herontdekt. Die tussenperiode weegt tot vandaag, toont De Dijn: godgeleerden zoals Augustinus, Ambrosius en later nog Thomas van Aquino duidden vooral de intrinsieke zondigheid van de mens, maar keerden zich niet tegen regerende vorsten die de vrijheid van onderdanen diep miskenden.

De pogingen van de pausen om de politieke macht te claimen vanuit hun geestelijke macht, betekende de facto dat de vrijheid van de kerk ten opzichte van het wereldlijke gezag een aantal eeuwen als onbetwistbaar werd gezien, maar sloot uiteraard niet aan bij de gedachte en praktijk van ‘zelfbestuur door het volk’ uit de Oudheid. Met de eerste humanisten, en later met de Verlichtingsfilosofen werd de herontdekking van dat Antieke denken wel op de kaart gezet, maar de realizatie ervan werd gevangen gehouden in een strijd tussen verschillende vrijheidsbegrippen. Uitzonderlijk (la Boéthie, Machiavelli, Spinoza) zien we pleidooien die vrijheid als een ‘politiek democratisch’ project bediscussiëren. Maar Reformatie en uiteraard Contra-Reformatie vertroebelen lange tijd het debat, of maken het onmogelijk. De Dijn toont aan hoe Luther en Calvijn bijvoorbeeld, helemaal geen pleitbezorgers van een democratisch vrijheidsbegrip kunnen genoemd worden.

Het is eerst met de zogenaamde Atlantische revoluties (van de US in 1775, over Nederland en Frankrijk, tot de eerste koloniale bevrijdingsbewegingen in Haiti vanaf 1808) dat het politieke vrijheidsproject (en dus de democratiediscussie) terug aan bod komt. Tegelijk verzanden die revoluties ten dele, omdat in de praktijk slechts halfslachtig of zelfs hypokriet aan invullingen werd gedacht: geen politieke zeggingskracht voor vrouwen, noch voor niet-vermogenden en uiteraard niet voor tot slaaf gemaakten. Dat geldt in al die revolutionaire staten van toen.

In de opkomende kapitalistische staten van toen (Engeland, Frankrijk, de US) werden die Atlantische revoluties meer en meer een referentie (meer dan de Antieke begrippen), maar tegelijk tekende zich een verschuiving van het vrijheidsbegrip af: meer en meer ging men praten (en wetgevend werk leveren) over persoonlijke vrijheid om te leven zoals men wilde, met opvallend belang van de vrijheid van privébezit. Dat vond zijn neerslag in wetgeving zoals de Bill of Rights (1791) met de omschrijving van individuele rechten en weglating van het democratische en politieke vrijheidsperspectief (d.i., het zelfbestuur van het volk).

Conservatieve Europese en Amerikaanse stemmen gingen die weg op en bepleitten zo het samengaan van absolutistische vorstendommen met persoonlijke rechten (Eberhard in Duitsland onder Frederik de Grote), ontwikkelden de idee van ‘laissez-faire’ als een maximale reductie van staat of overheid en tegelijk de vrijwaring van persoonlijke rechten en vrijheden (waaronder fundamenteel die van bezit).

Die discussie vertaalde zich in het ontstaan van een krachtige liberale beweging (Constant in Frankrijk), waarbij vrijheid enkel in persoonlijke rechten werd vertaald, en tegelijk stelling genomen werd tegen democratie als ‘vrijheid door zelfbestuur van het volk’. De Franse Revolutie beloofde even een kantelpunt te worden, maar eindigde dan in een periode van terreur waardoor het democratiedenken voor generaties deels teruggedrongen werd.

Met de socialistische bewegingen ziet men een heropbloei van het ideaal van democratie als politieke vrijheid door zelfbestuur van het volk, maar in de Koude Oorlog en de aansluitende verrechtsing (Hayek en anderen) die  vanaf 1945 de politieke arena in de machtigste westerse landen gaat domineren is de politieke invulling van vrijheid als democratie weer grotendeels afgevoerd.

De grote verdienste van dit knappe werk is dat de auteur erin slaagt door een heel sterk gedocumenteerd onderzoek de geschiedenis over zo’n lange periode van dit unieke begrip in kaart te brengen. Haar bronnen zijn zo menigvuldig en zo grondig genalyseerd dat de lezer enkel dankbaar kan zijn voor dit referentiewerk. Dat geldt nog meer in tijden dat op een bijzonder oppervlakkige manier ‘meningen’ rondgestrooid worden die vrijheid en vrijheidsbeknotting menen te moeten sturen.

Het fundamentele ‘moderne’ inzicht dat de liberale denktraditie wel vrijheid als persoonlijke rechten krachtig verdedigt en in wetgeving binnen staten en in internationale constellaties (zoals de EU) doordrukt, maar tegelijk minstens wantrouwig staat tegenover een klassiek democratisch vrijheidsbegrip (‘zelfbestuur door het volk’) doet ons vaak vergeten dat dit slechts een late, beperkende invulling van vrijheid is. Het gaat om de vrijheid van personen om te doen wat ze willen, en met bescherming van vooral bezitsrechten. Dat daardoor amper besproken wordt in het politieke theater hoe democratische vrijheid als zelfbestuur van het volk er kan uitzien,  moet tot nadenken en misschien ook tot actie uitnodigen.

Door de scherpe analyse van de evolutie van het vrijheidsbegrip tot deze twee, elkaar soms uitsluitende invullingen, heeft De Dijn een belangrijke bijdrage geleverd: de historica toont meteen ook hoe relevant historisch werk kan zijn voor belangwekkende politieke discussies. Dat haar verhaal grotendeels eindigt met de Koude Oorlogwereld is jammer.

Misschien moet een tweede luik uitgewerkt worden over de voorbije eeuw: heeft de ontvoogding na Wereldoorlog Twee (met de bevrijdingstheologie, de opstanden van de nieuwe en vaak meer ‘volkse’ intellectuelen van de jaren ’60, de emancipatiebewegingen rond ras, gender, enz.) misschien toch een nieuwe ruimte geschapen voor de discussie over democratische vrijheid? En wat met de klimaatbewustwording en de ecologische inzichten, samen met de nieuwe structurele ongelijkheid van de voorbije drie of vier decennia van zogenaamd ‘neoliberalisme’ met zijn ‘ICT surveillance’ en andere vormen van sluipende maar zeer effectieve onvrijheid, vaak geformuleerd als ‘persoonlijk recht’? Dat dit boek doet snakken naar meer is een bijzonder positief resultaat, zeker wanneer we daardoor beter over dergelijke fundamentele keuzes rond menszijn kunnen denken en praten.

 

Rik Pinxten is Em. Hoogleraar Universiteit Gent.

 

Boekcover

Annelien de Dijn: Vrijheid. Een woelige geschiedenis. Amsterdam: Alfabet uitgevers, 2021, 464p.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!