Dave Eggers: Voice of Witness

Op het festival Impossible Futures, een thematische tiendaagse waarin toekomst en maatschappij staan, gaf auteur Dave Eggers op 17 maart een lezing over mensenrechten. Hij ontving er die avond de Amnesty International Leerstoel 2015 aan de Universiteit Gent. Voor zijn lezing baseerde Eggers zich op een tekst over het ontstaan van zijn vertelprojecten. DeWereldMorgen publiceert een fragment in vertaling.

woensdag 18 maart 2015 10:28
Spread the love

Dit verhaal begint in Soedan, in 2003.
Valentino Achak Deng en ik waren van de VS naar zijn geboortedorp Marial Bai
gereisd, in de Bahr al-Ghazal regio van wat nu Zuid-Soedan heet. In de
twintigjarige burgeroorlog tussen het noorden en het zuiden van Soedan hadden
hij en duizenden andere jongens en meisjes de aanvallen van de murahaleen-milities ontvlucht. Samen met
die jongeren, bekend als de Lost Boys,
had Valentino meer dan 1500 kilometer afgelegd doorheen verwoest oorlogsgebied
om de relatieve veiligheid van een vluchtelingenkamp in Ethiopië te bereiken.
Daar bracht hij twee jaar door. Later nog eens tien jaar in Kakuma, een kamp in
Noordwest-Kenia. Uiteindelijk zou hij in 2001 onderdak vinden in de VS, samen
met duizenden andere Lost Boys, die
intussen jonge mannen en vrouwen waren geworden. Valentino werd naar Atlanta
gestuurd, waar we elkaar een paar jaar later ontmoetten. Hij vroeg me zijn
biografie te schrijven. Daarvoor moesten we terug naar Marial Bai, zo besloten
we. In die zeventien jaar had hij geen voet meer op zijn geboortegrond gezet.

Valentino en ik gingen aan boord van een
oud Russisch vliegtuig en zaten in het cargoruim. Na vier tussenlandingen op
smerige landingsbanen, waarbij er graan en fietsen werden gelost, kwamen we
eindelijk aan in zijn thuisdorp. Begeleid door feestgedruis en tranen werd hij
herenigd met zijn familie.

Gedurende ons verblijf in Marial Bai
praatten Valentino en ik met tientallen mensen over hun levens en hun
verwachtingen tijdens de burgeroorlog, die op dat ogenblik on hold stond dankzij een staakt-het-vuren. Met de hulp van
Save-The-Children, een NGO die ontvoerde mensen helpt bevrijden en repatriëren,
kregen we de kans om met drie vrouwen te praten die tijdens het conflict door
de murahaleen waren ontvoerd. Ze
waren meegenomen als kinderen, werden verkocht als oorlogsbuit en tien jaar
lang vastgehouden. Een van de vrouwen baarde kinderen van haar kidnapper. Toen
ze bevrijd werd, mocht ze haar kinderen niet meenemen. Zij en de andere vrouwen
die we spraken, waren nog maar net teruggekeerd naar Marial Bai, maar omdat ze
op zulke jonge leeftijd waren weggehaald, spraken ze niet de lokale taal, het Dinka. Tijdens hun gevangenschap werden ze gedwongen hun moedertaal te vergeten,
moesten ze Arabisch leren en kregen ze nieuwe namen en rollen. We luisterden
ontzet naar hun verhalen, verbijsterd dat dit alles gebeurd was in de jaren 1990.
Misdaden en gebruiken waarvan het grootste deel van de wereld dacht dat ze niet
meer bestonden – de ontvoering en slavernij van vrouwen en kinderen –
gebeurden op grote schaal tijdens de
Soedanese burgeroorlog.

Hoewel Valentino en ik wisten dat ons
heel wat werk te wachten stond om zijn levensverhaal op papier te zetten, sloten
we een pact dat we een manier zouden vinden om de verhalen van deze vrouwen ook
te vertellen.

Een van de problemen tijdens de
burgeroorlog was een duidelijk gebrek aan betrouwbare informatie over het
conflict. Soedan was en is dan ook het minst ontwikkelde land van het
Afrikaanse continent. Omdat er geen mobiele telefoons, geen stroomnet en weinig
wegen waren, bleef de journalistieke dekking van het conflict uiterst summier,
wat het ongestraft begaan van wreedheden mee mogelijk maakte.

Terug thuis in de VS liep ik rond met de
gezichten en de verhalen van de vrouwen van Marial Bai in mijn hoofd. Ik zocht
naar vergelijkbare verhalen in boeken en online, maar de informatie bleek
schaars en gedetailleerde verhalen onbestaande. Ik vond een paar interviews
door NGO’s, maar die waren erg kort, soms niet langer dan een paragraaf. Om de
verhalen te vertellen van de vrouwen die ik had ontmoet, zou ik dus oral history (de mondelinge overlevering)
moeten gebruiken.

In die tijd dacht ik veel na over oral history. Studs Terkel, een van mijn
helden toen ik opgroeide in Chicago, had onlangs Hope Dies Last uitgebracht, een bundel mondeling overgedragen
verhalen over 9/11. Met dat boek toonde Terkel de sterkte aan van een
uitgelezen selectie van eerste persoon-narratieven, maar ook het simpele, maar
centrale belang van luisteren naar wie de geschiedenis meemaakte om zo de geschiedenis
beter te begrijpen. Terkel stelde al jaren meesterlijke bundels samen. Van The Good War, een complexe exploratie
van de Tweede Wereldoorlog, over Working, zijn exploratie van de levens van werkenden en
werklozen in de VS. Hij was en is de best geplaatste persoon om oral history naar een groter en breder
publiek te brengen.

Met Terkel als inspiratiebron dacht ik na
over een reeks boeken die oral history
zouden gebruiken om de stemmen van wie niet wordt gehoord, op te nemen en te
versterken. Zoals dat wel vaker gaat met dromen, liepen mijn gedachten vooruit
op praktische bedenkingen en bezwaren.

Naast het boek over de Soedanese vrouwen
moest er ook een boek komen met stemmen uit Sierra Leone, een met verhalen uit Tsjetsjenië,
eentje over oud-Joegoslavië. Het moest een reeks worden, gewijd aan de mensenrechten
in crisis overal ter wereld. En natuurlijk verpersoonlijkte ik de typische
goed bedoelende Amerikaan door eerst over de grenzen te zoeken naar voorbeelden van
de gecompromitteerde menselijke natuur. 

Tot een toevallige ontmoeting op een
eerbetoon aan Terkel zelf mij op andere gedachten bracht. Eind 2003 werd Terkel
uitgenodigd voor een interview aan de University of California, Berkeley.
Ondanks zijn gezegende leeftijd van 91 jaar toonde hij zich even gevat, grappig
en gepassioneerd als altijd. Hij droeg zelfs zijn eeuwige uniform van
rood-geruit hemd, strik en rode sokken. Na het event, terwijl de menigte
samenstroomde in de lobby, ontmoette ik dr. Lola Vollen, met wie ik een gesprek
begon over de kracht van oral history.
Tijdens ons gesprek vermeldde ik de reeks boeken die ik in gedachten had.

Ze was geïntrigeerd, maar vroeg zich af
waarom de reeks in het buitenland moest starten. Wat met mensenrechten in de
VS? Zij had gewerkt met onschuldig veroordeelden en vrijgepleiten in de VS en
vond hun situatie vreselijk onderschat en veronachtzaamd.

“We lezen de verhalen van mannen en vrouwen
die vrijkomen na tien of twintig jaar in gevangenschap en we denken dat het
verhaal daar eindigt. Maar er is zoveel meer”, zo vertelde ze. “Om ten volle te
begrijpen wat het betekent om onschuldig veroordeeld en opgesloten te worden en
daarna weer vrij te komen, moeten we de verhalen horen van de mensen die dit
aan den lijve hebben meegemaakt.”

Daar in die lobby, vlak na een eerbetoon
aan Studs Terkel, bedachten Vollen en ik een plan om onschuldig veroordeelde
Amerikanen te interviewen en hun verhalen op te tekenen en uit te brengen in
een verhalenbundel.

Een paar maanden later werd ik gevraagd
door Orville Schell, toenmalig hoofd van de Berkeley’s Graduate School of
Journalism
, of het mij interesseerde om een cursus te doceren. Ik vroeg of het
een cursus oral history mocht zijn,
die de cursisten interviewtechnieken zou aanleren en waaruit een boek kon
groeien. Als genereus man vol vertrouwen stemde hij toe. De puzzelstukken
vielen in elkaar.

Ongeveer een jaar later verscheen Surviving Justice: America’s Wrongfully
Convicted and Exonerated
. Het boek kwam tot stand dankzij het harde werk en
de begeestering van een heel peloton Berkeley-studenten die twaalf mannen en
vrouwen hadden geïnterviewd, die tot 27 jaar in de gevangenis doorbrachten voor
misdaden die ze niet hadden begaan. Het hele proces, dat in totaal twee
semesters in beslag nam, leerde ons allen – de studenten, Vollen en mezelf –
ontzettend veel over hoe we de gesprekken moesten registreren en uitwerken, en
vooral hoe we ons moesten verhouden tegenover de vertellers om ervoor te zorgen
dat het proces hen als een completer, en niet als een gebroken mens achterliet.
Hoe we van de ervaring, hoe moeilijk die ook was, een positieve ervaring konden
maken, zowel tijdens de gesprekken, als tijdens en na de publicatie van het
boek.

Zo ontstonden er een reeks basisprincipes
uit het project, die tot de dag van vandaag, tien jaar en dertien publicaties
verder, ons project Voice of Witness
sturen.

Die principes werden jarenlang getest en
bijgestuurd aan de hand van de feedback van de medewerkers, uitgevers,
interviewers en vertellers.

Jaren later keerden Valentino en ik terug
naar Zuid-Soedan, vastberaden om de verhalen van de vrouwen, wier leven zwaar beïnvloed
was geweest door de burgeroorlog, op te tekenen. Tussen onze trip in 2003 en
deze reis werden er van Voice of Witness,
dat bedacht werd in Valentino’s geboortedorp Marial Bai,  twee boeken
gepubliceerd. Dat was voordat Valentino en ik er eindelijk in slaagden terug te keren
naar Soedan om aan de interviews te beginnen, die gepland waren
voor wat het allereerste boek in de Voice
of Witness
-reeks had moeten zijn.

Toen we terugkwamen in Marial
Bai, waren de drie vrouwen, die we in 2003 hadden ontmoet,
allemaal verhuisd naar andere delen van Zuid-Soedan. Gedurende ons
verblijf in het dorp leerden we een aantal andere mannen en vrouwen kennen die
heel wat te vertellen hadden, maar niemand had een aangrijpender verhaal dan
Achol Mayuol. We hoorden dat ze als kind ontvoerd werd, tot slaaf was gemaakt
en vijf kinderen had gebaard bij haar kidnapper. Het was enkel aan haar
onbreekbare geest te wijten dat ze erin slaagde te ontsnappen – en nog
ongebruikelijker, met haar kinderen terug naar huis te keren.

Ze leefde weg ver van het dorp, in een
landelijk gebied dat onbereikbaar was met de auto. Valentino en ik
vertrokken op geleende fietsen en hadden een halfuur nodig om er te geraken midden in een tropisch vochtige namiddag, bij temperaturen die ver boven de honderd
graden Fahrenheit piekten. Onderweg, over onverharde paden, passeerden we de
erven van grote en kleine families, en kinderen kwamen vanuit hun huizen naar
buiten gerend om ons te begroeten. Sommigen kenden Valentino bij naam of
omwille van zijn reputatie, en sommige kinderen hadden nog nooit een blanke
gezien en riepen khawaja! khawaja!
terwijl we voorbijreden. We reden langs een groot huis, gebouwd door een van de
generaals van het voormalige rebellenleger, nu deel van de heersende elite. Het
huis was zes of acht keer groter dan de traditionele hutten en gebouwd in westerse
stijl, met stenen muren en een stalen dak. We zagen geiten, loslopende
honden en vee, we hoorden kippen kakelen en heel het omringende landschap
was van het schitterendste groen door de recente regenval.

Toen we bij Achols hut aankwamen, stond
ze buiten. Ze zag er veel te jong uit om de vrouw te kunnen zijn waarover we
gehoord hadden. Ze was de was aan de lijn aan het hangen, twee
kleine kinderen hingen aan haar rokken. We parkeerden onze fietsen aan de rand van het
erf en begroetten haar. Terwijl we haar begroetten, kwam er nog een ander kind,
een jongen van een jaar of elf, vanuit de hut, gekleed in een koningsblauw
voetbaltruitje. Hij werd gevolgd door nog een kind, zes jaar ongeveer, en daarna nog eentje, van een jaar of vier. Al gauw stonden alle vijf haar kinderen
rondom ons.

Achol nodigde ons uit om buiten te zitten,
op een stalen bedframe, bedekt met een dunne matras. Het werd al snel duidelijk
dat dit het bed was waar ze samen met haar kinderen binnen op sliep; ze had het
naar buiten gebracht zodat het als zetel dienst kon doen. Voorzichtig, in Dinka,
vroeg Valentino aan Achol of ze het zag zitten om ons haar verhaal te
vertellen. Achol haalde haar schouders op. Ze zei dat de laatste keer dat ze
haar verhaal had verteld, het haar niets had opgebracht. Er was een
televisieploeg geweest, legde ze uit, een internationale ploeg die Engels sprak
en die wilden weten of de verhalen in Zuid-Soedan over slavernij klopten. Een
van de regionale commandanten van het rebellenleger wist van Achol en had de
televisieploeg naar haar hut geleid. Een uur lang had men haar geïnterviewd,
daarna ging de ploeg weg en nooit heeft ze nog iets vernomen van wat ze met
haar verhaal gedaan hadden. Ze waren nooit teruggekomen, hadden haar niets
gegeven.

Ze vertelde dit alles met zeer weinig emotie, haar ogen ofwel naar de grond
gericht, ofwel keek ze ons een beetje van opzij aan. Maar ze vertelde Valentino
dat ze wilde praten, en terwijl ze buiten op haar bedframe zat met haar
kinderen naast zich, begon ze. We hadden de kinderen een nieuw setje
kleurpotloden gegeven, en terwijl zij praatte, in een poging om de kinderen af
te leiden van het verschrikkelijke verhaal dat hun moeder aan het vertellen was, tekende ik konijnen en vogels op het papier. De kinderen grepen naar de
potloden en kleurden ze. Er was niets om het papier op te leggen, alles gebeurde op de stoffige grond.

In de volgende drie uren deelde
Achol haar ervaringen met een opmerkelijke helderheid en rechtlijnigheid.
Het grootste deel van die tijd was Achols mond in een sneer
getrokken, alsof ze ervan walgde om de acties van de man die haar had
vastgehouden opnieuw te moeten vertellen. We konden het verhaal die eerste dag
niet afgerond krijgen, dus keerden we de volgende dag terug. Achol zag hierin geen probleem, het leek haar gemoedsstemming te verlichten. Ze begroette ons met een ietwat vrolijker
gezicht en we gingen verder tijdens deze tweede dag, totdat het hele verhaal
verteld was.

De zon was al achter de bomenrij gezakt toen ze klaar was met haar verhaal en de lucht was oranje gekleurd, de
nachtelijke afkoeling al ingezet. We zaten samen en deelden het water dat we
mee hadden gebracht in onze rugzak en keken toe hoe de kinderen op de grond
zaten te tekenen. We vroegen of ze zich zorgen maakte dat de man die haar tot
slaaf had gemaakt, zou weerkeren. Hij had haar gezegd dat hij haar zou volgen
en de kinderen, waarvan hij beweerde dat ze hem toebehoorden, van haar zou wegnemen.
Ze zei dat ze zich daarover nu geen zorgen meer maakte. Ze had vijftien jaar
gewacht op haar vrijheid en ze had het nodig om zich vrij te voelen. Haar
familie was hier en die hielpen haar een beetje. Maar ze hadden zelf veel werk,
zei ze, ze hadden hun eigen problemen. Ze zei dat het moeilijk was om iemand
zoals haar te helpen, iemand met zoveel kinderen.

“Het leven is moeilijk hier”, zei ze. Ze
had geprobeerd een zaak op te starten om voeding en thee te verkopen, maar ze
was ziek geworden, een probleem met haar nieren, en zo hard werken was
onmogelijk. Ze zei dat ze probeerde aan de nodige medicijnen te geraken. Als ze
dat medicijn had, zou ze zich misschien sterker voelen. Dan zou ze haar werk
kunnen hervatten. Ze zei dat ze hoopte dat haar kinderen een gemakkelijker
leven zouden hebben dan zijzelf. Ze wilde vrede voor hen, en kansen.

“We zullen zien”, zei ze.

Toen we klaar waren, vertelden we haar dat
we haar relaas woord voor woord zouden publiceren, en dat we binnen een jaar
zouden terugkomen om haar het boek met haar verhaal erin te brengen. Ze haalde
haar schouders op en de sneer die we al kenden van bij ons eerste interview,
kwam weer tevoorschijn. Ze geloofde ons niet. Het begon donker te worden, dus
vertrokken we en reden weer terug naar het stadje.

Een jaar later, bijna dag op dag, keerden
Valentino en ik terug. Het was valavond, de hemel kleurde oranje,
en we reden langs hetzelfde pad van gebarsten aarde als de vorige keer. Ik had
een boek in mijn rugzak zitten en in dat boek stond Achols verhaal
opgeschreven.

Tijdens het jaar nadat wij voor het laatst
Marial Bai bezochten, had een andere redacteur, Craig Walzer, een buitengewone
reeks samengesteld van getuigenissen die hij had verzameld in Noord- en
Zuid-Soedan, een collectie met als titel Out of Exile: Narratives from the Abducted and Displaced People of
Sudan.
De verhalen die Valentino en ik hadden opgetekend, werden ook
opgenomen in het boek en het boek was klaar en gedrukt. We konden zelf
nauwelijks geloven dat we echt konden doen wat we hadden gezegd dat we zouden
doen, namelijk na een jaar terugkeren met Achols verhaal in druk, precies zoals
ze het aan ons verteld had. We hadden haar beloofd dat we dit zouden doen, maar
het is niet altijd gemakkelijk om zich aan beloftes te houden in plaatsen zoals
Marial Bai.

Toen we haar huis naderden, zagen we haar
kinderen eerst. Ze waren buiten op het erf en ze herkenden ons toen ze ons op
onze fietsen zagen aankomen. Ze liepen naar binnen en enkele seconden later
verscheen Achol. Ze glimlachte. Haar glimlach was breed en licht, een glimlach
die we nog nooit te zien hadden gekregen. Het was een enorme en een verlegen en
een verbaasde glimlach. We glimlachten ook. We konden het niet helpen, iedereen
was aan het grinniken en aan het zwaaien terwijl we op haar toevlogen, want
niemand van ons kon geloven dat dit echt aan het gebeuren was, dat we weer
allemaal samen waren en dat deze belofte was nagekomen.

We gaven haar twee exemplaren van het boek
– er werden er meer bewaard in het dorp en in de scholen van Marial Bai – en we
zaten allemaal samen terwijl we ernaar keken, haar gezicht en haar verhaal in
het boek, voor altijd, en woord voor woord.

Vanmiddag 18 maart is Eggers nog in de Vooruit te Gent voor een uitgebreid gesprek over zijn boeken en engagement. 
De delen in de reeks 
Voice of Witness verschijnen bij Eggers’ eigen uitgeverij McSweeney’s. Vertaling Sarah Wagemans en Bieke Purnelle.

take down
the paywall
steun ons nu!