“We vertrekken met opgeheven hoofd”, zegt Fernando Vargas, leider van de protestbeweging. Op 27 juni arriveerde hij met ongeveer duizend inheemse Bolivianen, onder wie kinderen en ouderlingen, in de hoofdstad La Paz na een mars van 600 kilometer in barre weersomstandigheden.
Nadien hielden ze nog twee weken lang een wake in de hoofdstad, in de (vergeefse) hoop president Morales of een regeringslid te ontmoeten. Donderdag keerden ze naar huis terug.
Cocaboeren
Het protest is gericht tegen de aanleg van een autoweg door het Nationaal Park en Inheemse Gebied Isiboro Sécure (TIPNIS). Volgens inheemse leiders zou de weg het gebied versnipperen en de kolonisering door cocaboeren mogelijk maken. Het was al de tweede mars in minder dan een jaar tegen de geplande aanleg van de weg. Tweemaal kwamen de inheemse demonstranten bij hun aankomst in botsing met de politie, die waterkanon en traangas inzette.
Na de vorige mars, in oktober 2011, besliste president Morales, zelf een inheemse Boliviaan, de aanleg van de autoweg in de koelkast te stoppen. Maar na een protestmars van voorstanders van de weg, onder wie buitenstaanders die in het nationaal park wonen, cocaboeren en plaatselijke bewoners die de regerende Beweging voor Socialisme steunen, keerde de regering op haar stappen terug. Ze houdt eind deze maand een referendum over de weg.
Pijl en boog
“Net zoals de regering niet heeft toegestaan dat we op de Plaza Murillo (nvdr: waar zich het regeringsgebouw bevindt) kwamen, zo zullen wij niet toestaan dat ze ons grondgebied betreden”, waarschuwt Vargas.
“Ze zullen ons verplichten pijl en boog te gebruiken om het grondgebied te verdedigen”, zegt Marcelino Chairiqui Bozo, leider van het Mosetén-volk. “Als het nodig is, offeren we ons leven om ons te verdedigen.” “De regering zet de Bolivianen tegen elkaar op”, zegt hij, verwijzend naar het referendum.
Vrouwen en kinderen
Dat de demonstranten niet door Morales of een minister ontvangen werden, stemt hen bitter. Morales “had geen medelijden met de vrouwen en kinderen, maar ooit zal hij zich rekenschap geven van wat er gebeurd is”, zegt Yolanda Anderson, die tot het Sirionó-volk behoort, een volk dat een verborgen bestaan leidt in het regenwoud in het departement Beni. Ondanks de kou kwam ze naar de hoofdstad met haar dochter van twee en zoon van acht.
Naar aanleiding van het vertrek van de demonstranten zei minister van Binnenlandse Zaken Carlos Romero dat de leiders van de protestmars niet representatief waren voor de bevolking in de Tipnis.
