Bron: Oikos
Interview, Wereld, Economie, Samenleving, Politiek, België -

Co-Cities: “Hoe duurzame burgerinitiatieven onderdeel worden van structuur van de stad”

De Italiaanse onderzoekster Elena De Nictolis is onderzoekster bij LabGov, het LABoratory for the GOVernance of the City as a Commons. Hier werkt ze mee aan het boeiende ‘Co-cities project’ waarbij onderzoekers nagaan hoe commons, of duurzame burgerinitiatieven, een onderdeel kunnen worden van de structuren en netwerken van de stad. Op 8 juni komt Elena, als een van de keynote sprekers, hierover meer vertellen op het internationaal congres ‘Creating Eco-Societies through Urban Commons Transitions’.

maandag 4 juni 2018 17:15
Spread the love

LabGov, afkorting voor the LABoratory for the GOVernance of the City as a Commons, klinkt als een boeiende plek. Kan je iets meer vertellen over het Co-cities-project van LabGov?

LabGov is de koepel van alle toegepaste experimenten die we via het Co-cities-project uitvoeren. Het toegepast onderzoek vertrekt steeds vanuit dezelfde onderzoeksvragen: Is het mogelijk om samenwerkingsstrategieën op te zetten voor het beheer van commons in de stad? En kunnen verschillende stedelijke initiatieven samen een groter geheel vormen?

We publiceren theoretisch onderzoek – want uiteraard heb je steeds de theoretische reflectie nodig –, maar ook toegepast onderzoek en empirische observatie is cruciaal. We verzamelen sinds twee jaar alle empirische gegevens van de toegepaste experimenten op ons Co-cities platform en proberen de werking van de commons overal ter wereld in kaart te brengen, in de hoop op deze manier gemeenschappelijke patronen te herkennen. Dit is ook wat de Nobelprijswinnares Elinor Ostrom deed in haar onderzoek naar commons door dataverzameling via empirische gegevens.

Hoe gaan jullie te werk om al deze empirische data te verzamelen?

Wij stellen nu een databank samen van ruim vierhonderd casestudies uit de commons-praktijk en beleidslijnen in honderdveertig steden. Ons eerste doel, in meer dan honderd steden gegevens verzamelen over commons-projecten, hebben we intussen bereikt. Nu hebben we de lat hoger gelegd en streven we naar minstens duizend projecten, om te testen of er gemeenschappelijke patronen bestaan en om te zien waar er overeenkomsten zijn in heel moeilijke politieke systemen. Hiervoor hebben we een Co-cities-protocol opgesteld dat in zeer variërende contexten toepasbaar is. In dit onderzoek zetten we in op typische empirische instrumenten zoals kwalitatieve interviews om de projecten te analyseren, online enquêtes en nog veel meer.

Hoe gebruiken jullie deze toegepaste onderzoek?

Naast het protocol van het Co-cities project gebruiken we dus toegepaste experimenten. Op dit moment zijn er heel wat Co-cities- experimenten aan de gang, vooral in Italië (in Bologna, waar een heel belangrijk beleidsproces uit voortkwam, maar ook in middelgrote en kleine steden zoals Palermo, in Toscane, enz …). Het project is recent ook van start gegaan in andere landen, in steden als Amsterdam en New York. Op de website van het Co-cities-project staat een duidelijk overzicht van welke steden vandaag deelnemen aan het Co-Cities-project.

Welke rol kunnen lokale besturen opnemen om ‘commons’ te ondersteunen en te versterken?

In Rome is LabGov gestart met een experimenteerfase die geleid heeft naar een van de buitengebieden van de stad. Het was een echte uitdaging om het protocol hieraan aan te passen, want Rome heeft zoals elke grote Europese stad een heel moeilijke en gemengde context. Een stad zoals Mantua bijvoorbeeld is veel gemakkelijker, niet enkel omdat ze kleiner is, maar ook omdat ze een erg groot sociaal kapitaal heeft.

Voor de experimenteerfase in Rome gebruikten we niet de officiële stadsgrenzen, maar pasten we een aantal criteria toe om een ‘commons-gebied’ te kiezen waarbij we rekening hielden met de ecologische, sociale en economische processen. We selecteerden een reeks gebieden die we het ‘co-district‘ noemden. Het gekozen gebied ligt in het oostelijke deel van de stad.

In de volgende fase kregen we een aanbod van het Italiaans ‘Nationaal Agentschap voor nieuwe technologieën, energie en duurzame economische ontwikkeling’. Dit is een onderzoeksinstantie die een project beheert rond Smart Cities. Ze vroegen ons of we met het Co-cities-project wilden aansluiten bij het grotere project onder de vleugels van Smart Cities. Hierdoor buigen we ons nu samen over de co-governance voor een deel van het project.

Wat houdt het Co-cities-protocol eigenlijk in?

In het Co-cities-protocol hebben we vijf ontwerpprincipes vastgelegd. Hiervoor zijn we vertrokken vanuit de vraag hoe we Elinor Ostroms principes kunnen toepassen op het beheer van commons in de stad. De principes die Ostrom opstelde foccusen op zaken zoals het bepalen van de grenzen van een groep, linken van het bestuur van de commons aan de noden en context, verzekeren dat degene die nieuwe regels ervaart ook kan deelnemen in het aanpassen van deze regels, enzovoort. Ostrom deed onderzoek naar het bundelen van commons in een natuurlijke context. Het vraagt behoorlijk wat werk om die principes aan te passen. Deze vijf principes gebruiken we nu standaard voor het empirisch onderzoek.



Ostrom in the City: Design Principles for the Urban Commons


Wat is het dan juist dat de context van een stad zo verschillend maakt?

 

Er zijn verscheidene factoren die de context van de natuur anders maken dan die van de stad. In de eerste plaats is de stad een hypergereguleerde en hyperpolitieke ruimte. De aandacht voor commons in de stad wordt toegespitst op hun wettelijk en politiek kader, iets waar Ostrom ook al rekening mee hield. In de stad kan je hier niet omheen wanneer je aan commons denkt. Ten tweede is het ook van belang om zich te bewust te zijn van de veelheid aan betrokken actoren. Dat brengt ons bij het principe van stads-governance. Daar kun je niet over nadenken zonder er minstens vijf verschillende soorten actoren bij te betrekken. In de stad zijn dat sociale innovators, de openbare instellingen, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstituten. Er moet dus steeds rekening worden gehouden met deze veelheid aan actoren. Dit zijn voor mij de twee belangrijkste aandachtspunten in een stad.

Hoe zorgen jullie ervoor dat de lokale autoriteiten betrokken geraken bij de initiatieven?

Het duidelijkste voorbeeld is Bologna. Daar hadden we een partnerschap met het lokale stadsbestuur, waarbij wij als academici een faciliterende rol kregen. Het onderzoeksteam van LabGov werd ingeschakeld voor een experimenteel project dat uiteindelijk leidde tot nieuwe regelgeving die de samenwerking tussen de inwoners van de stad en de administratie mogelijk maakt. Daarna ging in Bologna het proces nog twee jaar door om de meest complexe en veeleisende onderdelen van de nieuwe regelgeving uit te voeren. Een testfase zeg maar, om te komen tot een definitieve nieuwe regelgeving die beter aangepast is aan de context van de aanwezige commons.

Beslist het Co-cities-projectteam wie er toegang heeft tot het digitale platform waarover je net sprak, of is dit een open source platform voor iedereen?

Dit valt onder het tweede deel van het Co-cities-protocol. Het eerste is, zoals gezegd, gebaseerd op de vijf ontwerpprincipes, die theoretisch worden uitgewerkt en empirisch getest.

Het tweede deel heeft te maken met de te ontwikkelen instrumenten: digitale, institutionele, financiële en leerinstrumenten, die we tijdens de experimenteerfase observeren. Om een meer collaboratieve stadscommons op te zetten, moeten we bewust anders leren denken. Daarom zetten we ook in op deze twee aspecten: de beleidsvorming én het onderzoeksaspect. Om dan uiteindelijk ook tot een prototype te komen, hebben we het derde deel van het protocol ontwikkeld, namelijk een beleidscyclus die als leidraad kan gebruikt worden om tot nieuwe regelgeving en samenwerking te komen.

Deze cyclus wordt bij elke nieuwe experimentele fase opnieuw doorlopen, en uiteraard moet alles aan de specifieke politieke context worden aangepast. De Co-cities-beleidscyclus kent zes fases. Kennen, in kaart brengen, oefenen, experimenteren en een prototype maken, uittesten en evalueren, en als laatste het nieuwe model integreren in het bestaande beleid en de bestaande regelgeving.

 

 

 




 

 

 

 

Kennen: door onderzoek en studie proberen we potentiële stadscommons te identificeren en een actieve gemeenschap te creëren via dialoog. Deze stap kan samenwerking bevorderen. Zo kan een overzicht tot stand komen van de bestaande praktijken en kun je bepalen welke specifieke stadsgebieden het object van onderzoek kunnen worden. De fase van het in kaart brengen gebeurt zowel offline – met observatie ter plekke – als online. Voor elk Co-cities-project is er een specifieke kaart. Deze kaart is voor iedereen toegankelijk. We kunnen het participatieve luik niet altijd mee opnemen in de projecten omdat het veel tijd kost. Daarom is het ook belangrijk om instrumenten te ontwikkelen die mensen kunnen aanspreken die nog niet deelnemen. Maar om op je vraag te antwoorden: ja, iedereen kan zijn inbreng hebben.

Graag zou ik nu even inzoomen op de context van stad Brussel. Stel dat Brussel beslist om deel uit te maken van het Co-cities-project. Waar moet Brussel dan zeker op inzetten?

Belangrijk hier is dat het allemaal begint met experimenteren. Je kunt niet zomaar beslissen waar je moet beginnen. Als je een samenwerking wilt invoeren op vlak van beleid, kun je niet vanuit een kamertje beslissen dat je zal beginnen met bijvoorbeeld de financiering. Je moet starten met experimenten op een reële plek. Daarover gaat het vooral in de eerste fases ‘Kennen’ en ‘In kaart brengen’. Het hangt er ook van af wie het proces in gang zet. Het kan de universiteit zijn die begint, maar het kan net zo goed het stadsbestuur zijn. Het proces blijft hetzelfde: je nodigt deskundigen op het gebied van commons uit en de commons die al actief zijn, samen definieer je een plek waar je kan beginnen. Zo zijn wij bijvoorbeeld in het oostelijke deel van Rome beland. Door opgedane ervaring met al onze contacten beseften we dat er in die stukken van Rome meer potentieel was.

Waar je vooral mee bezig moet zijn hangt ook af van de specifieke situatie. In de eerste fase, die van het Kennen, word je je bewust van waar de grenzen liggen. Daarna, bij het in kaart brengen, ga je ter plekke en je tekent de reële grenzen. Zo kom je beter te weten hoe de situatie eruitziet en in welk deel van de stad je moet beginnen. Je wil iets veranderen in de financiële regelgeving, bijvoorbeeld ‘collaboratieve financiering’. Dat impliceert dat je een experimenteel Co-cities-proces doorloopt. Als ik me niet vergis, heeft Brussel een heel sterke community land trust, waarbij grond gezamenlijk wordt aangekocht om dan beheert te worden als een gemeenschappelijk goed. Daarom is het hier interessant om met hen te experimenteren en daarna naar een ander gebied uit te breiden. Zo zal je zien wat de feitelijke problemen in de regelgeving zijn. In Bologna bijvoorbeeld experimenteerden ze op verschillende plaatsen en op die manier zie je heel precies wat het probleem in de bureaucratie is.

Als we vastlopen op een specifiek probleem of er is geen toestemming of er ontbreekt een instrument tijdens het proces, dan moeten we het experiment stilleggen. We moeten dan nagaan wat het probleem veroorzaakt. Wat je daaruit leert kan dan leiden tot nieuwe regelgeving die een oplossing biedt voor de problemen of uitdagingen waar de commons mee te maken hebben. Natuurlijk moet deze regelgeving verder door deskundigen bestudeerd worden om deze kwestie aan te pakken. Maar je begint dus altijd met een prototype op basis van de lessen die je geleerd hebt na het Kennen en In kaart brengen. Na de implementatie komt dan de evaluatie. Het resultaat zal altijd anders zijn, afhankelijk van wat je gedaan hebt. Daarom moet er altijd bijsturing mogelijk zijn van het prototype. Alleen nadat je een prototype hebt gemaakt en het getest hebt, kan je het als een geïntegreerd model presenteren. Die fase vindt plaats van zodra het stadsbestuur effectief nieuwe regels uitvaardigt. Het project gaat natuurlijk veel ruimer dan wat ik in een interview kan meegeven.

 

Ben je na het lezen van dit interview benieuwd naar meer. Mis dan zeker de voordracht niet van Elena op 8 juni in Brussel en schrijf je nu in voor het internationaal congres: ‘Creating Eco-Societies through Urban Commons Transitions’.

take down
the paywall
steun ons nu!