Citizen Science: bridging the gap
Verslag, Nieuws, Europa, Economie, Oikos, Slow science, Burgerwetenschap, Sciences citoyennes, Wetenschapswinkels -

Citizen Science: bridging the gap

Op vrijdag 30 maart organiseerde de prille 'Slow Science-beweging' van België haar eerste publieke workshop aan de VUB. De 'Slow Science-beweging' pleit voor kwalitatief en onafhankelijk onderzoek aan de universiteit. Die worden te afhankelijk van industriële belangen, marktmechanismen en concurrentie. Op deze goed bijgewoonde middag waren er ateliers over het ontwerpmanifest over 'Slow Science'.

dinsdag 17 april 2012 18:50
Spread the love

Tevens organiseerde de denktank Oikos een atelier over citizen science, ofwel burgerwetenschap. In wat volgt doen we verslag over dit laatste atelier.

Onderzoek is tegenwoordig zodanig gespecialiseerd en toegespitst op wat de markt vraagt, dat de enorme uitdaging om onze maatschappij rechtvaardiger en duurzamer te maken, niet kan worden aangepakt. Onderzoek moet transdisciplinair en ook relevant worden. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat wetenschappers en burgers samen kennis gaan verzamelen en uitbouwen, met economische, sociale en ecologische rechtvaardigheid als doel?

In de workshop werd het begrip ‘burgerwetenschap’ en het belang ervan, toegelicht, met bijdragen vanuit drie verschillende hoeken, gemodereerd door Dirk Holemans (coördinator Oikos).

Sciences Citoyennes: participatief onderzoek

Als eerste was Cathérine Bourgain, onderzoekster en activiste van de Parijse Fondation Sciences Citoyennes (FSC) aan het woord. Deze organisatie heeft op tien jaar tijd een rijke ervaring opgebouwd op het vlak van burgerwetenschap. Ze vertrekt vanuit de huidige toestand waarin crisissen elkaar versterken en wil duidelijk maken dat er voor technologische ontwikkeling en onderzoek meer rekening moet gehouden worden met verschillende factoren.

Sociale bewegingen komen op en stellen de productie van kennis in vraag. Daarom moet expertise en wetenschap herbekeken worden en loskomen van instellingen en commerciële belangen.

Sociale motieven moeten doorwegen en burgers moeten, met hun expertise uit de ervaring, meer betrokken worden bij onderzoek. Kortom, de FSC pleit voor de democratisering van wetenschap, met verantwoordelijk en solidair onderzoek, ten dienste van het algemeen belang.  De organisatie gelooft dat de burgersamenleving een bron is van expertise en onderzoeksmogelijkheden en zou het liefst een derde wetenschapssector zien ontstaan, niet publiek, noch privaat, die de sociale en ecologische behoeften tegemoetkomt die in het heersende wetenschapslandschap verwaarloosd worden.

Er moet bovendien ruimte zijn voor controverse en pluralisme en wetenschappelijke kennis moet actief toegepast kunnen worden door het publiek. FSC hoopt met het onderzoek ook iets te kunnen teruggeven aan de (lokale) samenleving.

Bourgain gaf voorbeelden van wat de Fondation Sciences Citoyennes de voorbije jaren gerealiseerd heeft. FSC doet aan participatory research, dat vertrekt vanuit een probleemgerichte benadering, vanuit de vragen die in de gemeenschap naar boven komen. De kern van het onderzoek is dan ook wie de vraag stelt; daarna worden de vragen duidelijk gedefinieerd.

Hiervoor wordt een samenwerking opgezet tussen ‘officiële’ onderzoekers en mensen van burgerorganisaties en uit de gemeenschap. Daarna gaan de verschillende partijen samen op zoek naar antwoorden. Zo zijn boeren en academische onderzoekers gaan samenwerken rond de selectie van zaden. Zaden geproduceerd door de biotechnologische industrie zijn niet bruikbaar in biologische landbouw en de selectie hangt af van verschillende principes die samen bepaald en onderzocht worden. Naast landbouwprojecten is FSC ook actief binnen de gezondheidszorg en ecologie.

Participatief onderzoek is boeiend, want men leert de complexiteit van dingen te begrijpen vanuit verschillende achtergronden. Tegelijkertijd stuiten ze ook op problemen; zo is er tijd nodig om relaties te smeden en heerst er een andere tijdsopvatting bij de verschillende partijen. Het gaat hier om trage kennisproductie; de meeste projecten zijn ‘langetermijngericht’ en experimenteren wordt sterk gestimuleerd.

Het doel is om nuttige kennis te produceren die in de bredere samenleving kan toegepast worden; zelfbelang mag niet de grootste motivatie zijn. Daarom bestuderen de verschillende partijen op grotere schaal – soms wereldwijd – wat er nodig is en delen ze hun kennis internationaal.

De initiatieven van FSC worden gesteund en in stand gehouden door een ‘fondsenwervingsmechanisme’ (PICRI). Wetenschappelijke organisaties dienen samen met een burgerorganisatie een project in en worden ondersteund voor hun onderzoek. Momenteel zijn er in Parijs meer dan 20 programma’s aan de gang en ook in andere regio’s als Nord-Pas-de Calais en Bretagne gaan projecten van start.

Een transdisciplinair comité, met oa. de oprichters van FSC, evalueert en controleert de projecten. Op haar website publiceert de organisatie rapporten over de participatie van burgers en organisaties in onderzoek. (Voorbeeld uit landbouw: http://sciencescitoyennes.org/une-brochure-sur-les-visions-paysannes-de-la-recherche-dans-le-contexte-de-la-selection-participative/)

Wetenschapswinkels: brug tussen non-profit en universiteit

Als tweede werden de ‘wetenschapswinkels’ gepresenteerd, als voorbeeld van burgerwetenschap in Vlaanderen, door Jozefien De Marrée (VUB), coördinator ‘Vlaams Netwerk Wetenschapswinkels’ en Mieke De Lathouwers (UA) van de ‘Wetenschapswinkel Antwerpen’.

De ‘Wetenschapswinkel’ is een initiatief van Nederlandse studenten in de jaren zeventig, dat nadien navolging kreeg in tal van Europese universiteiten. Ongeveeer tien jaar geleden kreeg het een nieuwe impuls in Vlaanderen, wat resulteerde in een samenwerking tussen de Universiteiten van Antwerpen en Brussel. De ‘Wetenschapswinkels’ willen bruggen bouwen tussen onderzoek en maatschappij.

Ze bieden non-profitorganisaties de mogelijkheid om voor hun onderzoek samen te werken met universiteiten en hogescholen. Organisaties hebben vaak te weinig financiële middelen om onderzoeksinstellingen aan te spreken en beschikken meestal niet over voldoende expertise om zelf onderzoek te verrichten. Universitair onderzoek draagt bovendien bij tot de geloofwaardigheid van NGO’s en kleine organisaties. Tegelijk hebben ook de universiteiten en hogescholen toegang tot de verkregen, toegepaste kennis.

De ‘Wetenschapswinkels’ krijgen jaarlijks een vijftigtal vragen, waardoor elk jaar veertig onderzoeksprojecten opgestart worden. Het netwerk bemiddelt tussen organisaties en studenten, begeleid door ervaren onderzoekers. Het helpt de vragen mee te formuleren en geeft, in samenwerking met experts, advies wanneer diepgaand onderzoek onnodig blijkt.

Verder maakt de ‘Wetenschapswinkel’ ook deel uit van een internationaal netwerk, waarbinnen informatie, documentatie en ideeën worden uitgewisseld. Dat gebeurt onder andere via de website http://livingknowledge.org, die toegankelijk is voor iedereen, waardoor burgers inzicht krijgen in afgewerkt en lopend onderzoek.

Hoe de ‘Wetenschapswinkel’ het onderzoeksmilieu beïnvloedt, blijkt uit het enthousiasme van studenten voor bepaalde thema’s. Meer en meer studenten zoeken naar sociaal geëngageerd onderzoek voor hun thesis en op grotere schaal voor doctoraatsstudies.

De Vlaams regering subsidieert deze werking. De vragende organisaties wordt ook gevraagd de nodige kosten te vergoeden volgens de contractueel vastgelegde financiële afspraken. De prijs zal weliswaar beduidend lager zijn dan via andere onderzoeksinstellingen.

CATAPA: onderzoek voor het Zuiden

Tot slot legde Daan Janssens uit hoe de ngo CATAPA academische partners aanspreekt om maatschappelijk relevant, sociaal-ecologisch onderzoek te laten verrichten.

CATAPA begon als een groep van academici, vooral ingenieurs, die schreven over de impact van mijnbouw in Bolivia. Nu is het uitgegroeid tot een organisatie met 350 vrijwilligers, veel van hen studenten, die in samenwerking met CATAPA, onderzoek uitgevoerd hebben. Er is geen formele link met universiteiten, maar ongeveer 8 procent van de vrijwilligers is wel nog verbonden aan een universiteit.

CATAPA werkt rond (anders)globalisering en duurzame ontwikkeling in Latijns-Amerika en focust hierbij op de problematiek van mijnbouw. Concreet ondersteunen ze boerengemeenschappen (in Guatemala, Honduras, Peru en Bolivia) die bedreigd worden door mijnbouwmultinationals.

Door middel van sensibilisering, netwerking, onderzoek, lobbywerk en uitwisseling willen zij de milieu- en klimaatcrisis een stuk verlichten en door meer rechtvaardige mijnbouw en metaalverbruik te stimuleren.

Mijnbouw kent een sterke groei in het Zuiden, wat een grote impact heeft op de lokale gemeenschappen. Dit gaat soms zo ver, dat een hele stadsbevolking moest uitwijken toen bleek dat het bloed van een groot aantal kinderen te veel lood bevatte. De overheid publiceert ondanks het burgerprotest,  geen gegevens meer, omdat het niet kan opbieden tegen de cijfers van de grote mijnbouwbedrijven.

Nooit vindt de plaatselijke bevolking actoren met genoeg geloofwaardigheid. Hier kunnen – vooral Noord-Amerikaanse en Europese – universiteiten een doorslaggevende rol spelen. Daarom streeft CATAPA ernaar zoveel mogelijk samen te werken met onderzoekers van hier om daar verandering teweeg te kunnen brengen.

Vaak blijkt dat academici en universiteiten zo onafhankelijk mogelijk willen werken en hun naam niet expliciet of openbaar willen verbinden aan dit onderzoek, vaak vanwege de wetgeving. Ze zijn vaak pas bereid om betrokken te zijn, mits een duidelijk contract.

Maar de samenwerking biedt hoe dan ook een meerwaarde voor alle betrokken partijen: in het Zuiden kan invloed uitgeoefend worden ten bate van de lokale gemeenschappen; studenten hier krijgen de mogelijkheid om iets bij te dragen door hun onderzoek en de onderzoeksgegevens en -resultaten zijn nuttig voor de verdere werking van de organisatie. In verdere stadia worden studenten nauw betrokken bij wetenschapsprojecten en kunnen ze aan concrete acties deelnemen.

Burgerwetenschap: een uitdaging

De praktijkverhalen tonen ons dat er vanuit verschillende hoeken gewerkt wordt aan citizen science, maar er blijft het besef dat er nog werk voor de boeg is. Zo lijkt het erop dat ‘neutraal onderzoek’ niet bestaat: onderzoek is altijd ‘geëngageerd’, wegens de vele stakeholders in de maatschappij. Dit toont dat we moeten streven naar de legitimering van alternatieve vormen van onderzoek, om collectieve problemen aan te pakken die heel de burgersamenleving treffen.

Ook is de blik van universiteiten nog te weinig gericht op de maatschappij, op de wereld buiten de zuivere wetenschap, wat maakt dat studenten hun blik niet voldoende verruimen. De studenten van nu zijn zij die de toekomst zullen moeten vormgeven. Of moeten we werken aan slow cities? De 135 steden die er nu al aan werken, kunnen goede case studies zijn. We kregen alvast een uitnodiging van de Turkse burgemeester van één van de pionierssteden, die op het atelier aanwezig was.

Evelyn Wymeersch

Evelyn Wymeersch is medewerkster bij denktank Oikos.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!